geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en overleden op [datum overlijden] te [plaats] ,
laatstelijk gewoond hebbende te [plaats] .
1 Het procesverloop
1.1.
Verzoekers hebben een verzoekschrift ingediend, bij de griffie ontvangen op 21 augustus 2020.
1.2.
Gelet op de aard van het verzoek is afgezien van een behandeling op een zitting.
2 De feiten
2.1.
Verzoeker sub 1 ( [voornaam] ) en erflaatster zijn sinds 1997 gezamenlijk eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] alwaar zij een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd.
2.2.
In het laatst geldende testament d.d. 25 april 1996 is de volgende passage opgenomen: ‘Ik benoem mijn broer, de heer [verzoeker sub 1] , (…) geboren te [plaats] op [geboortedatum] (…) tot mijn enig en algeheel erfgenaam, doch uitsluitend indien wij te mijnen sterfdage nog een gemeenschappelijke huishouding voeren danwel de intentie hebben een gemeenschappelijke huishouding te gaan voeren.’
2.3.
Op 12 mei 2017 is erflaatster opgenomen in een verpleeghuis te [plaats] .
3 Het verzoek
3.1.
Verzoekers hebben de kantonrechter ex artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met art. 4:46 Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht het laatst geldende testament van erflaatster uit te leggen in die zin dat daaruit valt op te maken dat [voornaam] enig en algeheel erfgenaam is van erflaatster. Verzoekers hebben zich daarbij uitdrukkelijk de mogelijkheid tot hoger beroep voorbehouden.
3.2.
Zij leggen daaraan het volgende ten grondslag. [voornaam] en erflaatster hebben vanaf 1996 een gezamenlijke huishouding gevoerd. Zij hebben allebei een testament opgesteld met de intentie elkaar verzorgd achter te laten. Dit hield in dat zij elkaar als enig en algeheel erfgenaam hebben benoemd. Erflaatster is noodgedwongen opgenomen in een verpleegtehuis omdat zij toen ernstig dementeerde. [voornaam] is toen voor haar blijven zorgen. Ondanks dat alle wettelijke erfgenamen het eens zijn dat [voornaam] als enig erfgenaam moet worden beschouwd gelet op het testament, acht de notaris het testament te onduidelijk om een verklaring van erfrecht te kunnen afgeven. Dit omdat van een gemeenschappelijke huishouding op het moment van overlijden mogelijk geen sprake is.
4 De beoordeling
4.1.
Artikel 4:46 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Op grond van artikel 4:46 lid 2 BW mogen daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil slechts dan voor uitlegging van een beschikking worden gebruikt, indien deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft. Het voorgaande brengt met zich dat aan uitleg eerst wordt toegekomen wanneer de bewoordingen van het testament onduidelijk zijn (Hoge Raad 3 december 2004, NJ 2005, 58).
4.2.
De vraag is of het feit dat erflaatster op het moment van overlijden niet meer in de woning woonde die zij samen met haar broer in eigendom had in de weg staat aan de erfstelling van [voornaam] . Hiervoor is uitleg nodig van de in het testament opgenomen bepaling zoals weergeven onder 2.2.
4.3.
De omstandigheden waaronder het testament is opgemaakt zijn als volgt. [voornaam] en erflaatster hebben vanaf 1996 een gemeenschappelijke huishouding gevoerd. Erflaatster was ten tijde van het opmaken van haar testament in 1996 ongehuwd en had geen kinderen. In 1997 heeft zij samen met [voornaam] een woning gekocht en heeft daar de gemeenschappelijke huishouding met hem voortgezet. [voornaam] heeft tegelijkertijd met erflaatster een testament laten opmaken waarin dezelfde bepaling is opgenomen. De verhouding die zij hiermee hebben willen regelen, is elkaar verzorgd achter laten en elkaar niet met een ‘half huis’ laten zitten, aldus verzoekers. De kantonrechter begrijpt dat daarmee is bedoeld dat, mocht de een komen te overlijden, de ander de woning niet hoefde te verkopen bij gebrek aan financiële middelen om de andere helft van de woning te kopen. Voorwaarde hiervoor was wel dat de ten tijde van het opmaken van het testament ervaren verbondenheid op het moment van overlijden nog bestond. Deze uitleg past bij de hiervoor omschreven omstandigheden.
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is aan deze bedoeling uitvoering gegeven door samen een huis te kopen en daar sindsdien onafgebroken een gemeenschappelijke huishouding te voeren. Dat dit op enig moment buiten de wil van erflaatster (die zwaar dementerend was) praktisch onuitvoerbaar werd, doet daar niet aan af. Hier is geen sprake van een intentioneel beëindigen van een gemeenschappelijke huishouding, door verkoop van (een aandeel in) de woning of een beredeneerd, weloverwogen vertrek van een van de gezamenlijke deelgenoten van de woning. Voorts heeft [voornaam] erflaatster na haar opname in het verpleegtehuis nog steeds verzorgd. Hij onderhield contact met het verzorgingstehuis, deed haar financiën en bezocht haar bijna dagelijks.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het testament moet worden uitgelegd in die zin dat [voornaam] enig en algeheel erfgenaam is.
5 De beslissing
De kantonrechter:
bepaalt dat het testament d.d. 25 april 1996 van wijlen [naam] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , overleden te [plaats] op [datum overlijden] moet worden uitgelegd in die zin dat [voornaam] , verzoeker sub 1, enig en algeheel erfgenaam is.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. van Rijn en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: