8 Vorderingen benadeelde partijen
[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] (moeder van [slachtoffer] ) heeft, door tussenkomst van mr. D.J. Klock als haar gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 47.500,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde immateriële schade is opgebouwd uit een bedrag van € 30.000,- wegens shockschade en een bedrag van € 17.500,- wegens affectieschade.
Daarnaast wordt een bedrag van € 153,67 (€ 144,77 + € 8,90) aan proceskosten (reis- en parkeerkosten) gevorderd.
Ter zitting heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht. Daarbij heeft zij, ter nadere onderbouwing van de shockschade, gewezen op een recent arrest van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2020:2439).
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering.
De raadsman van verdachte heeft verzocht de benadeelde partij wat betreft de shockschade niet-ontvankelijk te verklaren, nu zij niet direct is geconfronteerd met het delict en er ook geen onverhoedse confrontatie met het stoffelijk overschot heeft plaatsgevonden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het bedrag te matigen.
Met betrekking tot de affectieschade heeft de verdediging geen opmerkingen gemaakt.
De reis- en parkeerkosten van de benadeelde partij komen volgens de raadsman op grond van artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet als proceskosten voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank overweegt als volgt.
shockschade
Shockschade – psychische schade die optreedt bij een ander dan het directe slachtoffer van (in dit geval) een misdrijf – komt in het algemeen slechts voor vergoeding in aanmerking indien
(i) de betrokkene rechtstreeks wordt geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het misdrijf heeft plaatsgevonden,
(ii) deze confrontatie bij de betrokkene een hevige schok teweeggebracht heeft, wat zich met name kan voordoen als sprake is van een nauwe (affectieve) band met degene die door het misdrijf is gedood of gewond geraakt, en
(iii) uit deze hevige schok geestelijk letsel is voortgevloeid en dit letsel in rechte kan worden vastgesteld, wat in het algemeen slechts het geval zal zijn als er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Wat betreft voorwaarde (i) heeft de (civiele kamer van de) Hoge Raad in zijn arrest van
22 februari 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD5356) geoordeeld dat de opvatting dat is vereist dat de betrokkene direct betrokken is geweest bij het misdrijf, niet als juist kan worden aanvaard. “Voldoende is dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het gevaarzettend handelen enerzijds en het geestelijk letsel dat een derde door de confrontatie met de gevolgen van dit handelen oploopt anderzijds. Deze confrontatie kan ook plaatsvinden (kort) nadat de gebeurtenis die tot de dood of verwonding van een ander heeft geleid, heeft plaatsgevonden”, aldus de Hoge Raad.
In dit geval is de benadeelde partij door de politie in kennis gesteld van het feit dat haar zoon door geweld om het leven was gekomen. Enkele dagen hierna heeft zij het gruwelijk verminkte stoffelijk overschot van haar zoon moeten identificeren. Dit alles heeft haar hevig geschokt en psychische klachten veroorzaakt.
Uit een in het geding gebrachte brief van de behandelend psycholoog van de benadeelde partij blijkt dat zij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, wat een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is.
De benadeelde partij komt, ook gezien de verdere onderbouwing, daarom in aanmerking voor toewijzing van vergoeding van shockschade. De rechtbank zal de omvang van de shockschade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) naar billijkheid schatten op € 20.000,-. Het overige deel van de vordering tot vergoeding van shockschade zal worden afgewezen.
affectieschade
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW is, wanneer iemand overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, die ander verplicht tot vergoeding van affectieschade aan de in lid 4 van dat artikel genoemde naasten. Onder deze naasten vallen onder meer de ouders van de overledene. De bedragen die voor deze schade kunnen worden toegekend staan vermeld in het Besluit vergoeding affectieschade. Op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan deze schadevergoeding in het strafproces worden gevorderd.
Het slachtoffer was ten tijde van zijn overlijden meerderjarig en woonde niet meer bij zijn moeder, zodat de affectieschade voor zijn moeder € 17.500,- bedraagt. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering geheel toewijzen.
Samenvattend zal de vordering dus worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 37.500,- wegens immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
proceskosten
Verdachte dient op grond van artikel 532 Sv te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 153,67. Ook al wordt de benadeelde partij bijgestaan door een gemachtigd advocaat, de rechtbank acht het billijk vergoeding van deze kosten toe te wijzen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] (zus van [slachtoffer] ) heeft, door tussenkomst van mr. D.J. Klock als haar gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 22.885,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade betreft het eigen risico van de zorgverzekering over 2020 (een bedrag van € 385,-) in verband met therapie. De gestelde immateriële schade is opgebouwd uit een bedrag van € 5.000,- wegens shockschade en een bedrag van € 17.500,- wegens affectieschade.
Daarnaast wordt een bedrag van € 85,55 (€ 76,65 + € 8,90) aan proceskosten (reis- en parkeerkosten) gevorderd.
Ter zitting heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht. Daarbij heeft zij, ter nadere onderbouwing van de shockschade, gewezen op een recent vonnis van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2020:450).
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering.
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat de vordering wat betreft het eigen risico van de zorgverzekering onvoldoende is onderbouwd.
De verdediging meent verder dat de benadeelde partij wat betreft de affectieschade niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat de wet niet voorziet in de mogelijkheid van vergoeding van affectieschade voor broers en zussen en niet van een uitzonderlijke situatie is gebleken.
Tot slot heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij ook wat betreft de shockschade niet-ontvankelijk te verklaren, nu de benadeelde niet direct is geconfronteerd met het delict en er ook geen onverhoedse confrontatie met het stoffelijk overschot heeft plaatsgevonden.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in alle onderdelen van de vordering en overweegt daartoe het volgende. De rechtbank merkt echter allereerst op dat zij er niet aan twijfelt dat de benadeelde partij door het overlijden van haar broer ernstig is geschokt en dat zij daarvoor thans therapie volgt. De rechtbank zal de vordering echter moeten beoordelen met inachtneming van de wettelijke regels.
affectieschade
Zussen en broers van de overledene komen ingevolge de wet in beginsel niet voor affectieschade in aanmerking, tenzij zij ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staan, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van artikel 6:108 lid 3 BW als naasten worden aangemerkt (artikel 6:108 lid 4 onder g BW). Daarvan kan sprake zijn wanneer zij in een bepaalde zorgrelatie tot elkaar stonden of wanneer zij, als volwassenen, een langdurige gemeenschappelijke huishouding voerden.
Uit de ingediende vordering en de ter terechtzitting voorgedragen verklaring van de benadeelde partij blijkt dat zij een hechte band had met haar broer en dat zij zich om hem bekommerde.
De dood van [slachtoffer] heeft zijn zus diep getroffen en de rechtbank ziet, zoals vermeld, haar onnoemelijke verdriet om dit verlies. Ondanks de hechte band die zij met elkaar hadden, is echter niet gebleken dat de verhouding tussen de benadeelde partij en haar broer sterk afweek van wat in het algemeen geldt voor volwassen kinderen uit één gezin, van wie één van beiden maatschappelijke begeleiding nodig heeft. Zo hadden broer en zus geen specifieke zorgrelatie en woonden zij ook niet samen. Dit maakt dat de benadeelde partij geen aanspraak kan maken op affectieschade, althans dat dit thans onvoldoende is onderbouwd.
shockschade
Zoals hierboven uiteengezet, kan vergoeding van shockschade slechts plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door rechtstreekse confrontatie met (de gevolgen van) het misdrijf, en uit die emotionele schok geestelijk letsel is voortgevloeid. Bij die confrontatie gaat het blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad om het (onverhoeds) waarnemen van het misdrijf zelf en/of van het lichaam en de verwondingen van het slachtoffer (kort) na het misdrijf.
De rechtbank gaat er zonder meer van uit dat de benadeelde partij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van de gewelddadige dood van haar broer. De benadeelde partij heeft het misdrijf echter niet gezien en er is bij haar – anders dan bij de moeder van het slachtoffer, die het lichaam heeft moeten identificeren – ook geen sprake geweest van het (onverhoeds) waarnemen van het lichaam en de verwondingen van het slachtoffer (kort) na het misdrijf. Het, ten behoeve van het (ook door anderen) waardig afscheid nemen van het slachtoffer (de condoleance en de uitvaartplechtigheid), zien van het lichaam en het bedekken van bepaalde onderdelen van het lichaam, kan niet als zodanig gelden. Er is met andere woorden niet voldaan aan het confrontatievereiste. De psychische gevolgen voor de benadeelde partij kunnen daarom niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade ten gevolge van het bewezen verklaarde feit.
materiële schade
Uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het ontbreken van een rechtstreeks verband tussen het bewezen verklaarde feit en de psychische gevolgen voor de benadeelde partij volgt dat de vergoeding van het eigen risico van de zorgverzekering evenmin kan worden toegewezen.
proceskosten
De beslissing dat de benadeelde partij in de gehele vordering niet-ontvankelijk is, heeft tot gevolg dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten zal moeten dragen.
10 Beslissing
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte impliciet primair is ten laste gelegd (moord) en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte impliciet subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert (doodslag).
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Onttrekt aan het verkeer:
- 1 STK Mes (1080045) (Omschrijving: zwart, merk: le Chef)
- 1 STK Mes (1080048)
- 1 STK Mes (1080049) (Omschrijving: zwart).
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] geleden schade tot een bedrag van € 37.500,- (zevenendertigduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor de immateriële schade en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 153,67, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 37.500,- (zevenendertigduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 222 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen proceskosten draagt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mrs. N.O.P. Roché en C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 oktober 2020.
Mr. De Jonge van Ellemeet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[bijlage: de bewijsmiddelen]