3.1.
De vader vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1. zal bepalen dat tot het moment dat er een beschikking in de bodemzaak is gegeven een voorlopige zorg- en contactregeling wordt vastgesteld, die inhoudt dat:
a. [minderjarige] om de week van vrijdag uit school (of 14.00 uur indien er geen school
is) tot maandag naar school bij de vader verblijft;
b. [minderjarige] iedere maandag uit school (of 8.00 uur als er geen school is) tot
woensdag naar school (of 14.00 uur als er geen school is) bij de vader verblijft;
c. [minderjarige] de helft van de schoolvakanties in het schooljaar 2020-2021 bij de vader zal verblijven, waarbij [minderjarige] de herfstvakantie, de eerste helft van de kerstvakantie, de eerste helft van de meivakantie en de eerste drie weken van de zomervakantie 2021 bij de vader zal verblijven en de overige vakantiedagen bij de moeder;
d. althans een zodanige zorg- en contactregeling zal bepalen als de voorzieningenrechter juist acht;
Subsidiair:
II. zal bepalen dat tot het moment dat er een beschikking in de bodemzaak is
gegeven een voorlopige zorg- en contactregeling wordt vastgesteld, die inhoudt dat:
a. [minderjarige] iedere maandag uit school (of 8.00 uur als er geen school is) tot
woensdag naar school (of 14.00 uur als er geen school is) bij de vader verblijft
alsmede iedere maand één zaterdag én één zondag, waarbij de vader [minderjarige] op
zaterdag om 8.00 uur ophaalt en de moeder hem om 19.00 weer de bij vader ophaalt en waarbij de moeder [minderjarige] op zondag om 8:00 uur naar zijn vader
brengt;
b. op de dagen dat [minderjarige] op zondag bij de vader verblijft hij bij zijn vader blijft
slapen en tot woensdag bij hem zal verblijven;
d. (de rechtbank leest: c) [minderjarige] de helft van de schoolvakanties in het schooljaar 2020-2021 bij de vader zal verblijven, waarbij [minderjarige] de herfstvakantie, de eerste helft van de kerstvakantie, de eerste helft van de meivakantie en de eerste drie weken van de zomervakantie 2021 bij de vader zal verblijven en de overige vakantiedagen bij de moeder;
e. (de rechtbank leest: d) althans een zodanige zorg- en contactregeling zal bepalen als de voorzieningenrechter juist acht;
Primair en subsidiair
III. zal bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 500,00 voor elke keer en iedere dag dat zij niet voldoet aan de veroordeling onder I of II, met een maximum
van € 25.000,00.
3.2.
De vader legt – samengevat – het volgende aan zijn vordering ten grondslag. . Partijen zijn in januari 2020 een zorg- en contactregeling overeengekomen, zoals neergelegd in de hiervoor onder 2.6 vermelde email van de moeder van 10 april 2020. Daarnaast is de afspraak gehandhaafd dat [minderjarige] iedere maand een zaterdag en een zondag (niet in hetzelfde weekend) bij de vader verblijft, waarbij de vader [minderjarige] om 8.00 uur haalt en de moeder hem om 19.00 ophaalt. De regeling is door de moeder op eigen initiatief en zonder overleg ingeperkt naar de dinsdag in plaats van de woensdag. Ook heeft zij uit eigen beweging de vader en [minderjarige] de omgang in de weekenden in mei 2020 ontzegd. Het is niet in het belang van [minderjarige] dat de moeder de afspraken op eigen initiatief aanpast. [minderjarige] dient volgens een vaste regeling regelmatig bij zijn vader te zijn om te voorkomen dat hij van hem vervreemd raakt. Tot op heden heeft de vader [minderjarige] enkel op doordeweekse dagen en af en toe een losse dag in het weekend bij zich mogen ontvangen.
In het kader van de subsidiaire vordering voert de vader aan dat hij de moeder meerdere keren heeft gevraagd of [minderjarige] , als hij op zondag bij hem is, ook bij hem mag blijven overnachten, zodat hij van zondag tot woensdag bij hem verblijft; dit is veel rustiger voor [minderjarige] .
Tot slot verzoekt de vader (primair en subsidiair) een regeling met betrekking tot de vakanties vast te leggen. Ondanks de eerdere afspraken is [minderjarige] nog nooit een paar dagen of een weekend met zijn vader weg geweest, laat staan op vakantie. Tot op heden heeft de moeder haar medewerking steeds geweigerd.
Op 9 juli 2020 heeft een gesprek bij het Jeugdteam plaatsgevonden. Het Jeugdteam heeft besloten opdracht te geven tot een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.
De vader stelt voor dat partijen ondanks de vele mislukte pogingen alsnog met elkaar in therapie gaan.
3.3.
De moeder concludeert tot niet ontvankelijk verklaring wegens het ontbreken van een (spoedeisend) belang en verzoekt de vader in de proceskosten te veroordelen. Aan haar verweer legt zij – samengevat - ten grondslag dat partijen een traject gehad hebben bij Altra waarbij de omgang is uitgebreid met een extra nacht. Omdat [minderjarige] daar niet goed op reageerde, is zij weer teruggegaan naar de omgang conform het vonnis in kort geding van
5 december 2018. Het traject bij Altra is inmiddels beëindigd en er is een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gestart, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] . De moeder stelt dat eerst de zorgsignalen die er zijn, onderzocht moeten worden. Volgens de moeder moet eerst worden uitgevonden wat er bij [minderjarige] speelt. In de bodemprocedure die aanhangig is gemaakt, zal grondig onderzoek gedaan kunnen worden. Een kort geding leent zich hier niet voor. De door de vader gevorderde veroordeling met oplegging van een dwangsom moet worden afgewezen, omdat dit niet is onderbouwd. Omdat de vader zich sterk maakt in een procedure die zich hiervoor niet leent en waar een spoedeisend belang volledig ontbreekt, verzoekt de moeder aan dit oneigenlijk gebruik een veroordeling in de kosten door de vader te verbinden.