RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8796099 \ CV EXPL 20-5198
Uitspraakdatum: 7 april 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M.J.W. Kruyskamp (Stichting Univé Rechtshulp)
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jansen B.V.
gevestigd te Heerhugowaard
gedaagde
verder te noemen: Jansen
procederend bij haar enig aandeelhouder de heer M. Dam
Samenvatting van de zaak en het vonnis
Deze zaak gaat over de vraag of [eiser] nog geld tegoed heeft van zijn oude werkgever Jansen. [eiser] en Jansen hebben daarover samen een afspraak gemaakt en de vraag is of deze afspraak is komen te vervallen. De kantonrechter oordeelt dat de afspraak inderdaad is komen te vervallen.
2 De beoordeling
2.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Jansen nog geld moet betalen aan [eiser] . [eiser] werkte tot 8 juni 2020 als metselaar in dienst van Jansen. Jansen heeft de vakantietoeslag niet betaald aan [eiser] , een ‘penweek’ ingehouden op het loon van [eiser] en ziektedagen van [eiser] in mindering gebracht op het vakantieverlofsaldo. Bij elkaar betreft dit een bedrag van € 4.255,22 bruto. [eiser] vordert in deze procedure dat de kantonrechter Jansen veroordeelt tot betaling van het netto equivalent van € 4.255,22 bruto, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf 9 september 2020, tot verstrekking van een deugdelijke bruto-/nettospecificatie, tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 125,00 en tot betaling van de proceskosten.
2.2.
Jansen betwist de vordering en voert aan dat partijen een afspraak hebben gemaakt tegen finale kwijting. Deze afspraak hield in dat Jansen aan [eiser] € 1.500,00 netto zou betalen. Dit bedrag heeft Jansen inmiddels in termijnen betaald aan [eiser] . In het verleden betaalde Jansen aan [eiser] ook meestal in termijnen. Dat was nooit een probleem.
2.3.
De kantonrechter stelt voorop dat Jansen op grond van de wet verplicht is om het loon, de vakantietoeslag en overige inkomsten op tijd te betalen. Dat heeft Jansen niet gedaan. [eiser] wilde alsnog betaald krijgen. Partijen hebben daarover een afspraak gemaakt (ofwel: een minnelijke regeling getroffen). Zij hebben op voorstel van Jansen afgesproken dat Jansen aan [eiser] een bedrag van € 1.700,00 netto zou betalen. Anders dan Jansen stelt was aan deze afspraak de voorwaarde verbonden dat Jansen in één keer zou betalen. Dat stond ook duidelijk in een email van 14 september 2020 vermeld. De gemachtigde van Jansen heeft daarin opgenomen dat [eiser] akkoord gaat “met uw voorstel van € 1.700,00 netto onder de voorwaarde dat dit bedrag in zijn geheel en uiterlijk 16 september a.s. is bijgeschreven (…)”. Aan deze voorwaarde wilde of kon Jansen niet voldoen. [eiser] stelt terecht dat daarom de afspraak is komen te vervallen.
2.4.
Dat Jansen in het verleden aan [eiser] het loon in termijnen betaalde, betekent niet dat Jansen dat nu ook mocht doen. Daarmee is [eiser] nu immers niet akkoord gegaan en dat was wel nodig. [eiser] ging, zoals uit de email van 14 september 2020 blijkt, alleen akkoord onder de voorwaarde van betaling ineens.
2.5.
Jansen betwist niet dat zij aan [eiser] in totaal een bedrag van € 4.255,22 bruto moest betalen, maar dat niet heeft gedaan. Omdat de gemaakte afspraak tot betaling van € 1.700,00 netto niet (meer) geldt, moet Jansen alsnog € 4.255,22 aan [eiser] betalen. Omdat Jansen inmiddels verschillende betalingen heeft gedaan, voor een totaalbedrag van € 1.500,00 netto, moet dat bedrag daarvan afgetrokken worden. [eiser] heeft de ontvangst van dat totaalbedrag erkend.
2.6.
De conclusie is dat Jansen zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van
€ 4.255,22 bruto -/- € 1.500,00 netto.
2.7.
De gevorderde wettelijke verhoging (artikel 7:625 BW) zal worden toegewezen over het bedrag van € 4.255,22 bruto. De betalingen van Jansen hebben namelijk plaatsgevonden na het bereiken van het maximum van de verhoging. [eiser] is het niet eens met de door [eiser] gevorderde bijkomende kosten, waaronder dus de wettelijke verhoging. Omdat Jansen inmiddels een groot deel van de vordering heeft betaald, ziet de kantonrechter reden de wettelijke verhoging te matigen tot 10 %.
2.8.
Jansen heeft te laat betaald en is daarom de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) verschuldigd. De wettelijke rente zal worden toegewezen zoals deze door [eiser] is gevorderd.
2.9.
Jansen zal ook een deugdelijke bruto-/nettospecificatie, waarin de betalingen zijn verwerkt, moeten verstrekken.
2.10.
[eiser] heeft verder voldoende gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde vergoeding voor buitenrechtelijke incassokosten van € 125,00 is daarom toewijsbaar.
2.11.
De proceskosten komen voor rekening van Jansen, omdat zij ongelijk krijgt.
3 De beslissing
3.1.
veroordeelt Jansen tot betaling aan [eiser] van het netto equivalent van
€ 4.255,22 bruto -/- € 1.500,00 netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 10 % over € 4.255,22 bruto en te vermeerderen met de wettelijk rente over dat bedrag vanaf 9 september 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt Jansen tot het verstrekken aan [eiser] van een deugdelijke bruto-/nettospecificatie van de onder 3.1 vermelde betaling;
3.3.
veroordeelt Jansen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 125,00;
3.4.
veroordeelt Jansen tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 106,47
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 480,00 ;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Slijkhuis en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter