1 Tenlastelegging
Aan verdachte is, na ter terechtzitting van 14 januari 2021 toegestane nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en ter terechtzitting van 18 maart 2021 toegestane wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 februari 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een fragmentatiebom, althans een explosief aan te steken en tot ontploffing te brengen tegen en/of bij de achterpui van de woning gelegen aan [adres] , waarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en de inboedel en/of omringende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de toen in die woning aanwezige [adres] en/of [zoon slachtoffer 1] en/of bewoners van omringende woningen, in elk geval levensgevaar voor voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor voor voornoemde personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
hij op of omstreeks 10 februari 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door met rode verf (onder meer) de tekst ‘RIP [slachtoffer 2] DOOD XX’ op de garagedeur (behorend bij de woning gelegen aan [adres] ) en/of op de gevel van voornoemde woning en/of de auto (van het merk [merk] , type [type] , voorzien van kenteken [kenteken] aan te brengen;
hij op of omstreeks 10 februari 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk de garagedeur en/of de gevel van de woning (gelegen aan het perceel [adres] ) en/of de auto (van het merk [merk] , type [type] , voorzien van kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [naam] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
hij op of omstreeks 14 maart 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk het (keuken)raam (gelegen aan de voorzijde van de woning aan [adres] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [adres] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
[medeverdachte 1] op of omstreeks 14 maart 2020 te Haarlem opzettelijk en wederrechtelijk het (keuken) raam (gelegen aan de voorzijde van de woning aan [adres] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [adres] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 14 maart 2020 te Haarlem, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door als bestuurder van een scooter die [medeverdachte 1] te vervoeren naar en van de plaats van de vernieling ( [adres] );
hij in of omstreeks de periode van 9 juli 2020 tot en met 10 juli 2020 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 298 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
9 Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [adres] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.981,98 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Zij stelt verdachte voor 20% van de totale schade aansprakelijk. De gestelde schade bestaat voor rekening van verdachte uit de materiële schade tot een bedrag van € 1.431,99, te weten:
- -
kosten reparatie vernield keukenraam en beschadigde vloer van € 50,-;
- -
kosten reparatie beschadigde shutters van € 75,-;
- -
kosten beveiliging van de woning door schoksensoren van € 112,42;
- -
kosten abonnement alarmcentrale in het afgelopen jaar van € 64,86;
- -
kosten abonnement alarmcentrale in de komende twee jaren van € 129,71;
- -
toekomstige materiële schade van € 1.000,-,
en uit de immateriële schade tot een bedrag van € 3.500,- te weten:
- -
de immateriële schade van € 2.000,- en
- -
de toekomstige immateriële schade van € 1.500,-.
De benadeelde partij heeft tevens verzocht de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ter zake van haar vordering op te leggen en verdachte te veroordelen in de kosten die zij heeft gemaakt, te weten € 50,-, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De officieren van justitie hebben geconcludeerd tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering, in die zin dat de gevorderde materiële en immateriële schade, met uitzondering van de toekomstige schade, kan worden toegewezen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De verdediging heeft geconcludeerd tot referte voor wat betreft de gevorderde schade, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte toe te rekenen aandeel in de schade door de gemaakte beveiligingskosten kleiner is dan de door de benadeelde partij gestelde 20%. Het aandeel van verdachte in het gevoel van onveiligheid van de benadeelde partij is beduidend minder dan het aandeel van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] , aldus de verdediging, hetgeen in het berekende percentage tot uitdrukking zou moeten komen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 431,99, bestaande uit:
- -
kosten reparatie vernield keukenraam en beschadigde vloer van € 50,-;
- -
kosten reparatie beschadigde shutters van € 75,-;
- -
kosten beveiliging van de woning door schoksensoren van € 112,42;
- -
kosten abonnement alarmcentrale in het afgelopen jaar van € 64,86;
- -
kosten abonnement alarmcentrale in de komende twee jaren van € 129,71,
rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 4 primair bewezen verklaarde feiten.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De rechtbank overweegt daarbij dat verdachte de totale door het slachtoffer geleden schade niet heeft weersproken, zodat de omvang daarvan als vaststaand wordt aangenomen. De rechtbank ziet bovendien in de niet onderbouwde betwisting van de omvang van verdachtes aandeel in de geleden schade, geen aanleiding af te wijken van het door het slachtoffer gestelde en gevorderde aandeel van 20%.
De vordering zal in zoverre dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 302,28 vanaf 18 maart 2021 (zijnde de zittingsdatum, nu niet is betwist dat de schade op die datum reeds was geleden en het dossier geen aanknopingspunt biedt voor een eerdere (betalings)datum en de materiële schade voor het overige nog niet is geleden) en over een bedrag van € 2.000,- vanaf 2 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de verschuldigdheid en de omvang van de gestelde toekomstige materiële en immateriële schade met teveel onzekerheden zijn omgeven, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, voor zover het de niet gespecificeerde toekomstige schade betreft.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 50,-.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 4 primair bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: opzettelijk een ontploffing teweegbrengen met gevaar voor goederen en medeplegen vernieling) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
11 Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de hiervoor onder 4.4 bewezen verklaarde feiten de hiervoor onder 5 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van honderdtwintig (120) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot negenenzestig (69) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- -
zich gedurende de proeftijd zal melden bij de jeugdreclassering van De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd aan [adres] , op door de jeugdreclassering te bepalen plaatsen en tijden, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
- -
zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke, door de jeugdreclassering aan te wijzen instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, indien en zolang de jeugdreclassering dit in overleg met die instelling noodzakelijk acht;
- -
gedurende de proeftijd zal meewerken aan zijn begeleiding door een door de jeugdreclassering aan te wijzen instelling, indien en zolang de jeugdreclassering dit in overleg met die instelling noodzakelijk acht;
- -
gedurende de proeftijd een zinvolle dagbesteding zal hebben in de vorm van onderwijs en/of werk, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- -
gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] ;
- -
gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met slachtoffers [adres] , [naam] , [naam] , [naam] , [zoon slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [zoon slachtoffer 1] , tenzij het contact met toestemming van het Openbaar Ministerie of met uitdrukkelijke, door de jeugdreclassering geverifieerde instemming van de slachtoffers zelf plaatsvindt, bijvoorbeeld in het kader van mediation;
- -
zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden binnen een straal van 100 meter van de locatie [adres] ,
aan welke bijzondere voorwaarden van rechtswege de voorwaarden zijn verbonden dat de veroordeelde:
- -
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt, en
- -
medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Haarlem, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 51 dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk opgelegde gedeelte van de jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van honderd (100) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vijftig (50) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen een termijn van negen maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis dient te worden voltooid.
Onttrekt aan het verkeer:
- -
1 stk ploertendoder (goednummer [goednummer] );
- -
1 stk onderdeel gasalarmpistool (goednummer [goednummer] );
- -
1 stk patroon (goednummer [goednummer] ).
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [adres] geleden schade tot een bedrag van € 2.431,99, bestaande uit € 431,99 voor de materiële en € 2.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 302,28 vanaf 18 maart 2021 en over een bedrag van € 2.000,- vanaf 2 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan Leeuwerke voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 50,-, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [adres] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.431,99, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 302,28 vanaf 18 maart 2021 en over een bedrag
van € 2.000,- vanaf 2 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 0 dagen gijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 stk telefoontoestel (goednummer [goednummer] ).
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mrs. E.C.M. van Mierlo en G. Drenth, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. A. Hausenblasová en D.A.C. Sinnige,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 april 2021.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
- -
de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2021;
- -
het proces-verbaal van aangifte door [adres] van 2 februari 2020 (dossier onderzoek [onderzoek] (deel K), pagina 2336 t/m 2337);
- -
het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van verbalisant [verbalisant] van 21 juni 2020 (dossier onderzoek [onderzoek] (deel K), pagina 2341 t/m 2346);
- -
een schriftelijk stuk, te weten het NFI-rapport Explosievenonderzoek naar aanleiding van een aantal mogelijk gerelateerde explosies in Haarlem in 2020 van 28 november 2020 (los).
Ten aanzien van feiten 2 en 3
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
- -
de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2021;
- -
het proces-verbaal van verhoor van verdachte door de rechter-commissaris van 15 juli 2020 (los, blad 1 en 2);
- -
het proces-verbaal van aangifte door [naam] van 11 februari 2020 (dossier onderzoek [onderzoek] , pagina 30 t/m 31);
- -
het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] ) van verbalisant [verbalisant] van 14 februari 2020 (dossier onderzoek [onderzoek] , pagina 49;
- -
het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 12 februari 2020 (dossier onderzoek [onderzoek] , pagina 70 t/m 71);
- -
het proces-verbaal van bevindingen (analyse ARS T&TT) van verbalisant [verbalisant] van 23 maart 2020 (dossier onderzoek [onderzoek] , pagina 77 en 79);het proces-verbaal van bevindingen (telecom analyse mbt 10 februari 2020) van verbalisant [verbalisant] van 26 maart 2020 (dossier onderzoek [onderzoek] , pagina 93).
Ten aanzien van feit 4 primair
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 18 maart 2021 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Het klopt dat ik op 14 maart 2020 met [medeverdachte 1] op de scooter naar [adres] ben gereden en dat toen het keukenraam van [adres] is vernield.
Het klopt ook dat [medeverdachte 1] mij heeft verteld dat er in de voorgaande nacht een steen door zijn schuur is gegooid en dat zijn stiefvader de dader heeft zien wegrennen. [medeverdachte 1] was daar erg boos over. Ik ben uiteindelijk met hem meegegaan. Ik wilde [medeverdachte 1] helpen en hij ging het sowieso doen. Ik wilde hem niet alleen laten gaan.
[medeverdachte 1] had een steen mee. Ik kwam bij die woning aanrijden en [medeverdachte 1] is daar afgestapt. Hij heeft de steen door het raam gegooid en ik ben op de scooter blijven zitten.
Ik stond met de scooter voor de woning. Ik stond met mijn rug naar die woning. Ik heb om me heen gekeken, maar niet gericht op die woning. Ik keek om me heen zodat niemand [medeverdachte 1] onverwacht zou aanvallen. Ik hoorde dat er een steen is gegooid en ik hoorde iemand naar buiten komen. Ik hoorde dat er van beide kanten een heleboel scheldwoorden zijn geroepen. Wij zijn toen weggereden. Ik heb [medeverdachte 1] bij hem thuis afgezet en ben naar huis gegaan.
Het proces-verbaal van aangifte (dossier onderzoek [onderzoek] , pagina 97 t/m 98). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in de op 14 maart 2020 door aangever [naam] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring.
Ik was thuis en zat op de bank, in de woonkamer, [...] met mijn broertje. Dit was ongeveer om 17.45 uur. Mijn moeder was in de tuin [...]. Ik hoorde uit het niets een harde knal en glas gerinkel vanuit de keuken komen. De keuken en daarmee ook het raam, is gelegen aan de straatkant van [adres] . Ik zag dat er allemaal glasscherven op de grond lagen.
Ik rende vervolgens naar de voordeur en zag dat er een scooter stond met twee jongens erop. De scooter was zilver/grijs. Het merk van de scooter weet ik niet. Ik herkende de persoon achterop de scooter meteen als zijnde [medeverdachte 1] . [...]
Ik liep naar de keuken en zag dat het raam kapot was en dat er een steen op de grond lag. Ik keek door het kapotte raam naar buiten en zag dat de jongens weg reden van ons huis en dat de jongen die achterop zat, zijn middelvinger opstak. Ik zag dat de jongens in de richting van de [adres] reden [...]
Het proces-verbaal van verhoor (dossier onderzoek [onderzoek] , pagina 101 t/m 102). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in de op 14 maart 2020 door getuige [adres] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring.
Op zaterdag 14 maart 2020 om ongeveer 17:45 uur, was ik in de achtertuin. [...] Mijn zoon [zoon slachtoffer 1] (18) en mijn andere zoon [zoon slachtoffer 1] , zaten op de bank, in de woonkamer, [...]. Ik werd in de tuin gebeld door mijn vriendin [vriendin] en ik hoorde haar zeggen dat er twee jongens op een scooter in de richting van mijn huis reden en dat ze ter hoogte van [medeverdachte 1] vertrokken.
Op datzelfde moment liep ik mijn woonkamer binnen en hoorde ik een harde knal en glas gerinkel. Ik zag dat er een voorwerp door het raam van de keuken kwam. Ik zag dat er veel glas op het aanrecht lag en dat er een gat in het raam zat. Ik zag dat de jaloezieën, welke achter het raam waren bevestigd, ook kapot waren.
[...] Ik riep dat [ [zoon slachtoffer 1] ] naar de voordeur moest gaan. Ik zag dat [zoon slachtoffer 1] dat deed. Kort daarna zag ik [zoon slachtoffer 1] terug komen en hoorde hem zeggen: Dat er twee jongens op een scooter zaten en dat de persoon achterop een groot mes trok. Dat hij de voordeur daarom dicht deed maar de persoon achterop wel herkende als zijnde: [medeverdachte 1] . [...]
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 5. bewezen verklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
- -
de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 maart 2021;
- -
het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 10 oktober 2020 (dossier onderzoek [onderzoek] (deel K), pagina 2328).