RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8993723 \ AO VERZ 21-13
Uitspraakdatum: 13 april 2021
Beschikking in de zaak van:
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: J.W.H. van Zwienenberg en L.H.G. Ghyoot
de besloten vennootschap E.M.T. Cleaning Service B.V.,
gevestigd te Uitgeest
verwerende partij
verder te noemen: EMT
gemachtigde: R. [ex-werkneemster]
De zaak in het kort
De kantonrechter moet in deze zaak beoordelen of de werknemer terecht op staande voet is ontslagen. De kantonrechter oordeelt dat dat niet het geval is omdat twee van de drie aangevoerde ontslagredenen (regelmatig grof taalgebruik tegen leidinggevende en werkweigering) niet zijn komen vast te staan en omdat voor wat betreft de derde ontslagreden (bedreiging van een collega) niet is voldaan aan de onverwijldheidseis. De werkgever was namelijk al op 30 september 2020 bekend met de gestelde bedreiging, maar is pas op 5 oktober 2020 tot ontslag op staande voet overgegaan. De werkgever wordt veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding, transitievergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Het tegenverzoek van de werkgever om de werknemer te veroordelen tot vergoeding van inhuurkosten voor vervanging wordt afgewezen. Omdat de werknemer onterecht op staande voet is ontslagen, heeft de werkgever het over zichzelf afgeroepen dat hij kosten voor vervanging moest maken. Het verzoek van de werkgever tot betaling van een vergoeding wegens het niet inleveren van de mobiele (werk-)telefoon wordt toegewezen, omdat de werknemer deze verplichting ten onrechte heeft opgeschort. Tot slot wordt het verzoek van de werkgever tot terugbetaling van een lening die door de bestuurder van de werkgever in privé aan de werknemer was verstrekt afgewezen. Het verzoek tot terugbetaling van de door de werkgever aan de werknemer verstrekte lening wordt verwezen naar de dagvaardingsprocedure, omdat het geen vordering is die verband houdt met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst (artikel 7:686a lid 3 BW).
2 Feiten
2.1.
[werknemer] , geboren [in 1973] , is op 13 juli 2020 in dienst getreden bij EMT in de functie van Meewerkend voorman met een salaris van € 2.289,57 bruto exclusief vakantietoeslag per maand voor de duur van zeven maanden tot 13 februari 2021.
2.2.
Op 30 september 2020 heeft [collega] (hierna: [collega] ), collega van [werknemer] , EMT gebeld en aangegeven dat hij die dag door [werknemer] bedreigd is.
2.3.
EMT heeft een (niet ondertekend) door haar opgesteld gespreksverslag gedateerd 5 oktober 2020 overgelegd, waarin staat dat [collega] aan EMT heeft verteld dat [werknemer] hem een vuile verrader noemde, dreigend op hem afkwam en zei dat hij [collega] een paar knallen zou geven, waarna [collega] bang werd en voor hem gevlucht is.
2.4.
Op 5 oktober 2020 is [werknemer] door EMT op staande voet ontslagen, hetgeen hem diezelfde dag als volgt schriftelijk is bevestigd: (…). Na meerdere waarschuwingen is jouw gedrag niet verbeterd en vandaag was de druppel. Vandaag 5 oktober heb je met zeer grof taalgebruik en toon gesproken tegen je werkgever nadat hij jou een werkinstructie gaf en jij weigerde deze uit te voeren. Daarbij hebben wij vernomen dat jij afgelopen woensdag 30 oktober je mede-collega bedriegt hebt met fysiek geweld. Hij heeft huilend zijn leidinggevende opgebeld en wil / durft niet meer met jou te werken.
- Regelmatig grove taalgebruik tegen leidinggevende, ook vandaag.
- Bedreiging van mede-collega.
- Werkweigering
(…)’
2.5.
De bestuurders van EMT zijn op 5 oktober (in de avond) en 8 oktober 2020 bij [werknemer] thuis langs geweest om bedrijfseigendommen, waaronder een aan [werknemer] ter beschikking gestelde mobiele telefoon, op te halen. [werknemer] heeft de bedrijfseigendommen, met uitzondering van de mobiele telefoon, ingeleverd.
2.6.
In een whatsappbericht van 6 oktober 2020 heeft [werknemer] laten weten dat hij de telefoon aan EMT terug geeft als EMT hem zijn (werk-)masker teruggeeft dat nog bij EMT zou liggen. Op 8 oktober 2020 heeft EMT [werknemer] gevraagd om een aankoopbewijs van het masker omdat zij er geen idee van heeft dat er nog een masker van [werknemer] bij haar zou liggen. [werknemer] heeft diezelfde dag een foto van een aankoopbewijs geappt, waarna EMT heeft gevraagd om toezending van een leesbaar exemplaar omdat deze niet leesbaar was. Dat heeft [werknemer] niet gedaan.
2.7.
Bij brief van 27 oktober 2020 is EMT namens [werknemer] verzocht het ontslag op staande voet ongedaan te maken. EMT heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
2.8.
Op 24 november 2020 heef EMT de gemachtigden van [werknemer] een door haar opgestelde verklaring (gedateerd 12 november 2020) gestuurd, waarin staat dat [collega] op 30 september tijdens de werkzaamheden is bedreigd door [werknemer] : ‘(…) hij schold mij uit en noemde mij snitch, [werknemer] zou mij een paar knallen in mijn gezicht geven. [werknemer] kwam dreigend op mij afgerend waarop ik ben gevlucht en niet meer in zijn buurt ben geweest (…)’.
4 Het verweer en het tegenverzoek
4.1.
EMT verweert zich tegen het verzoek. Zij voert – samengevat – aan dat [werknemer] terecht op staande voet is ontslagen. EMT is op 5 oktober 2020, gezien de vele incidenten die er in het korte dienstverband al waren geweest, tot de conclusie gekomen dat de situatie onhoudbaar was. Die dag heeft [werknemer] (in een discussie over het ontbreken van valbeveiliging) één van de mede-eigenaren uitgescholden en tegen hem geschreeuwd. Bij het ontslagbesluit zijn de bedreigingen van [werknemer] jegens zijn collega het zwaarst meegewogen. De collega kan/wil daardoor namelijk niet meer met [werknemer] worden ingepland en dat is voor een klein bedrijf als EMT niet te realiseren.
4.2.
In de zaak van het tegenverzoek verzoekt EMT [werknemer] te veroordelen tot betaling van:
- € 1.360,00 en € 10.800,00 voor extra inhuur in weken 41 tot en met 50 wegens het ontslag op staande voet;
- € 198,95 wegens het niet inleveren van de mobiele telefoon;
- € 1.500,00 voor inhuur voor verweer;
- € 150,00 voor een lening van EMT aan [werknemer] op de rekening van zijn vriendin;
- € 850,00 voor een privé-lening aan [werknemer] ;
4.3.
EMT legt daaraan ten grondslag dat zij vanwege het ontslag op staande voet van [werknemer] kosten heeft moeten maken voor inhuur van vervanging van [werknemer] , welke kosten door [werknemer] vergoed moeten worden. Verder stelt EMT dat [werknemer] ten onrechte heeft geweigerd de aan hem verstrekte mobiele telefoon in te leveren, als gevolg waarvan hij het gevorderde bedrag aan EMT moet betalen. [werknemer] moet ook de kosten vergoeden die EMT heeft gemaakt voor (inhuur ten behoeve van) het voeren van verweer in deze procedure. Tot slot is [werknemer] verplicht de door EMT respectievelijk een van de bestuurders aan hem verstrekte leningen terug te betalen.
4.4.
[werknemer] heeft verweer gevoerd tegen de tegenverzoeken.
5 De beoordeling
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [werknemer] een billijke vergoeding, vergoeding wegens onregelmatige opzegging en transitievergoeding moet worden toegekend omdat het door EMT gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.
5.2.
[werknemer] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
5.3.
De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat in zaken die voortvloeien uit de Wet werk en zekerheid (Wwz), zoals deze zaak, het bewijsrecht in beginsel van toepassing is, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. In dit geval verzet de aard van de zaak zich niet tegen toepassing van het bewijsrecht.
5.4.
De wettelijke regels voor ontslag op staande voet staan in het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Volgens die regels is zo’n ontslag alleen geldig als daarvoor een dringende reden is (artikel 7:677 lid 1 BW). Ook moet er onverwijld worden opgezegd en moet de dringende reden onverwijld worden meegedeeld aan de werknemer. Onverwijld betekent dat dit direct of zo snel mogelijk moet gebeuren. Het gaat er daarbij om dat het voor de werknemer onmiddellijk duidelijk moet zijn welke eigenschappen of gedragingen voor de werkgever aanleiding zijn geweest voor het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Het is aan de werkgever om, bij betwisting daarvan door de werknemer, het bestaan van de dringende reden te bewijzen.
5.5.
De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen. Belangrijk is de aard en ernst van de dringende reden. Ook kunnen meespelen de duur van de dienstbetrekking en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Verder kan meewegen wat de gevolgen zijn voor de werknemer van een ontslag op staande voet.
5.6.
De mededeling van het ontslag fixeert de ontslagreden. Dat betekent dat de brief van EMT van 5 oktober 2020 bepalend is voor de reden van het ontslag op staande voet.
Uit de ontslagbrief van EMT blijkt dat zij de volgende drie redenen als dringende reden voor het ontslag op staande voet heeft meegedeeld aan [werknemer] : i) regelmatig grof taalgebruik tegen de leidinggevende, ii) bedreiging van een collega en iii) werkweigering.
5.7.
De ontslagreden ‘regelmatig grof taalgebruik tegen de leidinggevende’ (ad i) is door [werknemer] gemotiveerd betwist. Het is dan aan EMT haar stellingen nader te bewijzen. EMT heeft verwezen naar Whatsappberichten die de leidinggevende op 5 oktober 2020 aan [werknemer] heeft gestuurd. Daaruit valt weliswaar af te leiden dat [werknemer] de bewuste dag heeft geschreeuwd tegen zijn leidinggevende, maar EMT heeft in haar verzoekschrift erkend dat sprake was van een verhitte discussie tussen betrokkenen, waarbij door beiden met stemverheffing is gesproken. Dat [werknemer] daarbij ook heeft gescholden/grove taal heeft uitgeslagen, is niet gebleken. Door EMT is ook niet nader geconcretiseerd welke bewoordingen [werknemer] daarbij zou hebben gebruikt. De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat [werknemer] op 5 oktober 2020 grove taal tegen zijn leidinggevende heeft uitgeslagen. Gelet daarop is niet meer relevant of [werknemer] vóór 5 oktober 2020 grove taal heeft gebruikt.
5.8.
Voor wat betreft de ontslagreden ‘bedreiging van een collega’ (ad ii) stelt de kantonrechter vast dat EMT op 30 september 2020 al bekend was met de (door [collega] gestelde) bedreiging door [werknemer] . EMT heeft in haar verweerschrift immers toegelicht dat [collega] die dag ‘huilend en heel erg overstuur’ naar EMT heeft gebeld om over de bedreiging te vertellen, waarna EMT [collega] de volgende (werk-)dag op een klus zonder [werknemer] heeft ingepland. Toch is EMT pas op 5 oktober 2020 overgegaan tot een ontslag op staande voet waarbij – zoals zij zelf aangeeft – de bedreiging het zwaarst heeft gewogen. Deze handelswijze strookt niet met de onverwijldheidseis die aan een ontslag op staande voet wordt gesteld. Deze onverwijldheidseis brengt met zich dat EMT na het ontdekken van de als dringende reden kwalificerende handeling, in dit geval op 30 september 2020, onverwijld handelt en zo spoedig mogelijk ontslag verleent. Dat het EMT op 5 oktober 2020 pas duidelijk werd dat [collega] , vanwege de bedreiging, niet (nooit?) meer met [werknemer] ingedeeld wilde worden en dat dat voor EMT niet te realiseren is, maakt het voorgaande niet anders.
Doordat niet aan de onverwijldheidseis is voldaan, kan de bedreiging niet tot een geldig ontslag op staande voet leiden.
5.9.
De gestelde werkweigering (ad iii), tot slot, kan ook niet als dringende reden worden aangemerkt. Tussen partijen is niet in geschil dat [werknemer] , na discussie over de wijze waarop hij 5 oktober 2020 zijn werk diende uit te voeren (met of zonder valbeveiliging), zijn werkzaamheden alsnog heeft uitgevoerd. Van werkweigering in de eigenlijke zin van het woord is dus geen sprake geweest. Ter zitting heeft EMT toegelicht dat hiermee wordt bedoeld dat [werknemer] tijdens zijn korte dienstverband regelmatig, zo ook op 5 oktober 2020, heeft geweigerd volgens de regels, voorschriften en werkinstructies van EMT te werken. Dat (ook) deze reden aan het ontslag ten grondslag is gelegd, blijkt echter niet (voldoende duidelijk) uit de ontslagbrief. De kantonrechter is van oordeel dat [werknemer] , met het noemen van het enkele woord ‘werkweigering’ in de ontslagbrief, niet hoefde te begrijpen dat hij (mede) om die reden werd ontslagen, zodat niet vaststaat dat de ontslagreden, zoals die ter zitting door EMT is toegelicht/aangevuld, op 5 oktober 2020 voldoende duidelijk en concreet, zodanig dat daarover geen enkele twijfel kon bestaan, aan [werknemer] is medegedeeld.
5.10.
Uit het voorgaande blijkt dat de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde redenen niet zijn komen vast te staan, dat niet is voldaan aan de eis om onverwijld tot ontslag over te gaan nadat de dringende reden bekend is geworden danwel dat de ontslagreden niet duidelijk en concreet aan [werknemer] is medegedeeld. De conclusie is dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.
5.11.
Omdat is vastgesteld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, is de rechtsgrond voor toewijzing van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 BW gegeven. De werkgever heeft ernstig verwijtbaar gehandeld door de werknemer ten onrechte ontslag op staande voet te geven, en daarmee is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW.
5.12.
Bij het vaststellen van de billijke vergoeding gaat het erom dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, en dat het bij de begroting van de billijke vergoeding aankomt op alle omstandigheden van het geval.1 Daarbij kan mede worden gelet op hetgeen de werknemer aan loon zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Het zal van de omstandigheden van het geval afhangen welke verdere duur van de arbeidsovereenkomst daarbij in aanmerking moet worden genomen. Daarbij is mede van belang of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze zou hebben kunnen beëindigen en op welke termijn dit dan had mogen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd. Bij de vaststelling van de billijke vergoeding kan ook ermee rekening worden gehouden of de werknemer inmiddels ander werk heeft gevonden. Bij de vergelijking tussen de situatie zonder de vernietigbare opzegging en de situatie waarin de werknemer zich thans bevindt, dienen bovendien de eventueel aan de werknemer toekomende transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatig ontslag te worden betrokken.
5.13.
Uitgaande van het voorgaande zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 5.000,00 bruto. Daarbij heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat [werknemer] sinds eind november 2020 weer een andere baan heeft, dat de kantonrechter er (bij gebreke van informatie van [werknemer] over zijn salaris in de nieuwe baan) vanuit gaat dat zijn inkomensverlies met de toe te kennen transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging grotendeels is gecompenseerd en dat het aannemelijk is dat de arbeidsovereenkomst, zonder het ontslag op staande voet, na afloop van de bepaalde tijd op 13 februari 2021 sowieso zou zijn geëindigd. De verzochte vakantietoeslag over de billijke vergoeding wordt afgewezen, omdat daar bij het bepalen van de toegewezen vergoeding al rekening mee is gehouden.
5.14.
[werknemer] heeft ook verzocht om EMT te veroordelen een transitievergoeding te betalen. Op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig was. Een dringende reden valt echter niet zonder meer samen met ‘ernstig verwijtbaar handelen of nalaten’. De kantonrechter zal daarom beoordelen of het gedrag van [werknemer] ernstige verwijtbaarheid zoals bedoeld in artikel 7:673 lid 7 onder c BW oplevert. Omdat hiervoor is geoordeeld dat de ontslagredenen ‘regelmatig grof taalgebruik’ en ‘werkweigering’ niet zijn komen vaststaan, kunnen deze ook geen ernstig verwijtbaar gedrag van [werknemer] opleveren. De door EMT gestelde bedreiging kan onder omstandigheden wel als ernstig verwijtbaar kwalificeren, mits vaststaat dat [werknemer] zich daaraan heeft schuldig gemaakt. EMT heeft ter onderbouwing daarvan twee achteraf door [collega] opgestelde verklaringen overgelegd, waarvan de juistheid door [werknemer] is betwist. Het had dan op de weg van EMT gelegen nader bewijs te leveren (bijvoorbeeld door verklaringen te overleggen van collega’s die kennelijk bij het incident op 30 september 2020 aanwezig waren). Dat is niet gebeurd, waardoor niet is vast te stellen of daadwerkelijk sprake is geweest van een bedreiging door [werknemer] die kwalificeert als ‘ernstig verwijtbaar’ in de zin van artikel 7:673 lid 7 onder c BW. Het voorgaande betekent dat EMT aan [werknemer] de transitievergoeding toekomt. De hoogte van het door [werknemer] verzochte bedrag is door EMT niet weersproken, zodat dit zal worden toegewezen, te weten € 262,66 bruto. Het verzoek van [werknemer] om dit bedrag te vermeerderen met vakantietoeslag wordt afgewezen, omdat uit de door hem overgelegde berekening blijkt dat deze component (in lijn met het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding) al is meegenomen in het salaris waarmee de transitievergoeding is berekend.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
5.15.
Ook de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen. Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW is EMT die vergoeding verschuldigd aan [werknemer] , omdat is opgezegd zonder inachtneming van de geldende opzegtermijn. De hoogte van het door de werknemer verzochte bedrag is door EMT niet weersproken, zodat dat zal worden toegewezen. Dit bedrag zal op verzoek van [werknemer] worden vermeerderd met 8% vakantietoeslag, omdat de vakantietoeslag geacht wordt tot het geldloon als bedoeld in artikel 7:672 lid 11 BW te behoren.2 Het totaal toe te wijzen bedrag komt daarmee uit op € 2.472,74 bruto (€ 2.289,57 x 1,08).
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
5.16.
De verzochte wettelijke verhoging over de toe te wijzen billijke vergoeding, transitievergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging wordt afgewezen. Op grond van artikel 7:625 BW is wettelijke verhoging alleen verschuldigd over te laat betaald loon, terwijl de toe te wijzen vergoedingen niet kwalificeren als loon in de zin van artikel 7:625 BW.
5.17.
Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de vergoeding wegens onregelmatige opzegging worden toegewezen vanaf 5 oktober 2020, de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Datzelfde artikel schrijft voor dat de wettelijke rente over de transitievergoeding verschuldigd is vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De wettelijke rente over de transitievergoeding wordt daarom toegewezen vanaf 6 november 2020.
De wettelijke rente over de billijke vergoeding wordt toegewezen vanaf 3 november 2020. [werknemer] heeft bij brief van 27 oktober 2020 om betaling van (onder meer) een billijke vergoeding verzocht, waarna EMT bij e-mail van 3 november 2020 heeft laten weten niet tot betaling van enige vergoeding te zullen overgaan. Het verzuim is daarom op dat moment ingetreden (artikel 6:82 lid 2 BW).
5.18.
De proceskosten komen voor rekening van EMT, omdat zij ongelijk krijgt. [werknemer] heeft zich in deze procedure niet door een |professionele gemachtigde, zoals bedoeld in artikel 238 Rv, laten bijstaan. Er zal daarom geen salaris gemachtigde worden toegekend. EMT zal worden veroordeeld tot betaling van het door [werknemer] betaalde griffierecht van € 82,00.
5.19.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [werknemer] gehouden is de door EMT verzochte bedragen te betalen ten behoeve van i) inhuur wegens het ontslag op staande voet, ii) het aankoopbedrag van de mobiele telefoon, iii) inhuur voor verweer en iv) een lening van EMT en een lening in privé.
Ad i) inhuur wegens het ontslag op staande voet
5.20.
Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet ongeldig is, dienen de financiële gevolgen daarvan voor rekening en risico van EMT te blijven. Het verzoek tot vergoeding van kosten voor inhuur ter vervanging van [werknemer] zal daarom worden afgewezen.
5.21.
EMT vordert het aankoopbedrag van de mobiele telefoon die zij voor [werknemer] heeft aangeschaft en kort na aanvang van de arbeidsovereenkomst aan [werknemer] ter beschikking heeft gegeven, zodat hij bereikbaar zou zijn voor zijn werkgever (dus in het kader van de arbeidsovereenkomst). [werknemer] erkent dat de mobiele telefoon terug moet naar EMT, maar geeft aan dat hij in ruil daarvoor zijn (werk-) masker terug wil dat nog bij EMT zou liggen. [werknemer] doet hiermee een beroep op een opschortingsrecht. EMT heeft betwist dat bij haar nog een masker van [werknemer] ligt. [werknemer] heeft desgevraagd weliswaar een foto van een bon aan EMT gestuurd, maar die is (ook voor de kantonrechter) onleesbaar en [werknemer] heeft vervolgens geen gehoor geven aan het verzoek van EMT om een leesbaar aankoopbewijs te laten zien. Ook in deze procedure heeft [werknemer] dat niet gedaan, terwijl de bewijslast voor zijn stellingen terzake wel op [werknemer] rust (artikel 150 Rv en artikel 5:2 BW). De kantonrechter komt tot het oordeel dat wegens gebrek aan bewijs niet is komen vast te staan dat [werknemer] zijn plicht om de mobiele telefoon bij EMT in te leveren terecht heeft opgeschort. Het gevolg hiervan is dat EMT (in plaats van afgifte van de mobiele telefoon) aanspraak kan maken op vervangende schadevergoeding (artikel 6:74 en artikel 6:83 onder c BW). Omdat [werknemer] geen afzonderlijk verweer tegen het gevorderde bedrag heeft gevoerd, zal dit bedrag van € 198,95 worden toegewezen.
d iii) inhuur voor verweer
5.22.
Dit verzoek heeft betrekking op kosten die EMT heeft moeten maken om haar ex-werkneemster [ex-werkneemster] in te huren om verweer te voeren in deze procedure. Dergelijke kosten zijn inbegrepen in een eventuele proceskostenveroordeling (van de verliezende partij) die niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
5.23.
Het verzoek tot terugbetaling van het geld dat een van de bestuurders in privé aan [werknemer] heeft geleend, zal worden afgewezen. Deze bestuurder is geen partij in deze procedure tussen EMT en [werknemer] en niet is gebleken dat deze bestuurder zijn vordering heeft overgedragen aan EMT. EMT heeft dan ook geen vordering op [werknemer] tot terugbetaling van deze lening.
5.24.
Ten aanzien van de lening van EMT heeft [werknemer] in zijn brief van 12 maart 2021 erkend dat deze aan hem is verstrekt en dat deze op grond van de volgens de daarover gemaakte afspraken terugbetaald moet worden. [werknemer] stelt echter dat de vordering tot terugbetaling moet worden afgewezen, omdat de lening niet is opgezegd en er niet om terugbetaling is gevraagd. De kantonrechter stelt vast dat deze vordering van EMT geen vordering is die op grond van artikel 7:686a lid 3 BW bij verzoekschrift kan worden ingesteld. In voornoemd artikel is bepaald dat alleen vorderingen die verband houden met de beëindiging (of het herstel) van de arbeidsovereenkomst bij verzoekschrift kunnen worden ingediend. Nu gesteld noch gebleken is dat (tussen partijen is afgesproken dat) de lening zou moeten worden terugbetaald op het moment dat de arbeidsovereenkomst zou eindigen, is geen sprake van een vordering verband houdend met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het gevolg hiervan is dat de kantonrechter op grond van artikel 69 Rv beveelt dat de procedure over het verzoek tot terugbetaling van de door EMT aan [werknemer] verstrekte lening wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure. Er zal een dag worden bepaald waarop EMT zich kan uitlaten over of hij in deze zaak wil doorprocederen.
5.25.
De proceskosten komen voor rekening van EMT, omdat zij (grotendeels) ongelijk krijgt. [werknemer] heeft zich in deze procedure niet door een professionele gemachtigde, zoals bedoeld in artikel 238 Rv, laten bijstaan, zodat geen salaris gemachtigde zal worden toegewezen. De proceskosten worden gelet op het voorgaande vastgesteld op nihil.
6 De beslissing
6.1.
veroordeelt EMT om aan [werknemer] een billijke vergoeding te betalen van € 5.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2020 tot de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt EMT om aan [werknemer] een transitievergoeding te betalen van € 262,66 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 november 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt EMT om aan [werknemer] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 2.472,74 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 oktober 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.4.
veroordeelt EMT tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werknemer] tot en met vandaag vaststelt op € 83,00;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
6.1.
bepaalt dat het verzoek tot terugbetaling door [werknemer] van de door EMT verstrekte lening van € 150,00 ex artikel 69 Rv moet worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, en bepaalt dat EMT zich op de rolzitting van woensdag 12 mei 2021 om 10.00 uur kan uitlaten of zij in deze zaak wil doorprocederen;
6.2.
veroordeelt [werknemer] tot betaling van een bedrag van € 198,95 aan EMT;
6.3.
veroordeelt EMT tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werknemer] tot en met vandaag vaststelt op nihil;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en op 13 april 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter