RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8684968 \ CV EXPL 20-3847 BL
Uitspraakdatum: 6 januari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de burgerlijke maatschap [naam 1]
gevestigd te [plaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. O.J. Boeder
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon
4 Het verweer
4.1.
[gedaagde] betwist de vordering en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. [gedaagde] is, in het bijzijn van haar zoon, met [eiseres] mondeling een prijs overeengekomen van ten hoogste € 5.000,00. [eiseres] heeft ruim € 10.000,00 in rekening gebracht. Dit is in strijd met de overeenkomst en niet proportioneel. Als het bedrag van € 5.000,00 overschreden zou worden, moest [gedaagde] hiervan in ieder geval op de hoogte gesteld worden. Dit heeft [eiseres] nagelaten. Het overeengekomen bedrag van € 5.000,00 is op een paar euro na door [gedaagde] voldaan, zodat de vordering moet worden afgewezen.
4.2.
Verder heeft [eiseres] uren dubbel berekend, is voor [gedaagde] niet controleerbaar of de tijdsaanduidingen kloppen en heeft [eiseres] hoge bedragen in rekening gebracht voor ‘diverse werkzaamheden’.
5 De beoordeling
5.1.
Partijen zijn het erover eens dat [eiseres] in opdracht van [gedaagde] juridische werkzaamheden heeft verricht. Waar het in deze zaak om gaat is welke prijs [gedaagde] daarvoor aan [eiseres] moet betalen.
5.2.
Vast staat dat [gedaagde] op 18 november 2019, toen zij voor een bespreking op kantoor bij [eiseres] was, de schriftelijke opdrachtbevestiging heeft ondertekend, die [eiseres] haar voorafgaand aan de bespreking had toegezonden. In die opdrachtbevestiging staat uitdrukkelijk dat de opdracht wordt aanvaard onder de daarin omschreven tarieven en voorwaarden. [gedaagde] betwist op zichzelf niet dat de facturen van [eiseres] in overeenstemming zijn met de in de opdrachtbevestiging genoemde tarieven. Daarom is het uitgangspunt dat [gedaagde] de facturen moet betalen.
5.3.
[gedaagde] stelt echter dat bij de bespreking op kantoor bij [eiseres], in afwijking van de door haar ondertekende opdrachtbevestiging, mondeling een vaste prijs van maximaal € 5.000,00 is afgesproken. [eiseres] betwist dit gemotiveerd.
5.4.
Volgens de hoofdregel van het bewijsrecht draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door hem of haar gestelde feiten of rechten daarvan de bewijslast (artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Daarmee ligt het op de weg van [gedaagde] om voldoende feiten en omstandigheden aan te dragen (en zo nodig te bewijzen) die – indien deze komen vast te staan – de conclusie rechtvaardigen dat zij met [eiseres] een vaste prijs van maximaal € 5.000,00 heeft afgesproken. Wat voldoende is, hangt ook af van hetgeen [eiseres] daartegenover stelt.
5.5.
[gedaagde] is er niet in geslaagd om de door haar gestelde prijsafspraak aannemelijk te maken. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
5.6.
[gedaagde] heeft haar stelling onderbouwd met de onder de feiten geciteerde schriftelijke verklaring van haar zoon, die bij het gesprek op 18 november 2019 aanwezig was. Tegenover deze verklaring staan echter de opdrachtbevestiging, die [gedaagde] diezelfde dag heeft ondertekend, en de op basis daarvan achtereenvolgens op 25 november, 5 december 2019, 6 januari, 13 maart en 23 maart 2020 aan [gedaagde] gezonden facturen met bijbehorende specificaties, waarvan de ontvangst niet door [gedaagde] wordt betwist.
5.7.
In de opdrachtbevestiging staat uitdrukkelijk dat de kosten van de dienstverlening in rekening worden gebracht aan de hand van de bestede tijd en gemaakte kosten, onder vermelding van het daarbij geldende tarief. Na de voorschotfactuur van € 1.815,00 (die [gedaagde] op 25 november 2019 heeft betaald) en de factuur d.d. 5 december 2019 van € 1.951,13 (die [gedaagde] heeft betaald in twee termijnen, waarvan de laatste op 7 januari 2020), heeft [eiseres] op 6 januari 2020 een bedrag van € 5.472,23 aan [gedaagde] in rekening gebracht. Daarmee kwam het op dat moment in totaal in rekening gebrachte bedrag op € 9.238,36, dus ruimschoots boven de € 5.000,00 die [gedaagde] stelt als vaste prijs te hebben afgesproken. Op deze factuur van 6 januari 2020 heeft [gedaagde] in mindering voldaan twee deelbetalingen van elk € 500,00. Uit de omschrijving die [gedaagde] zelf bij haar betaling heeft gegeven blijkt dat ook ten aanzien van de factuur van 6 januari 2020 (met factuurnummer 2000139) is afgesproken dat deze in termijnen mocht worden betaald. Uit niets blijkt dat [gedaagde] toen heeft geprotesteerd tegen de forse overschrijding van de door haar gestelde vaste prijs.
5.8.
In het licht van bovenomschreven feiten en omstandigheden is de verklaring van de zoon van [gedaagde], die ten behoeve van deze procedure is opgesteld, van onvoldoende gewicht om de gestelde vaste prijsafspraak als vaststaand te kunnen aannemen.
5.9.
Voor zover [gedaagde] zich erop beroept dat [eiseres] aan de hand van de bespreking van 18 november 2019 een inschatting heeft gemaakt van de advocaatkosten in haar zaak, te weten € 5.000,00, en dat [eiseres] bij overschrijding daarvan ten onrechte geen nieuwe schatting heeft gegeven, kan dit [gedaagde] niet baten. [eiseres] betwist gemotiveerd dat überhaupt op 18 november 2019 een inschatting is gemaakt, omdat de concreet te nemen stappen nog onvoldoende duidelijk waren, aldus [eiseres]. Maar zelfs indien zou worden aangenomen dat [eiseres] bij aanvang van de opdracht een inschatting van € 5.000,00 heeft gegeven, dan leidt dit niet tot de conclusie dat [gedaagde] het meerdere niet hoeft te betalen. De door [gedaagde] ondertekende opdrachtbevestiging vermeldt duidelijk dat een te maken schatting geen vaste prijsafspraak inhoudt, en dat deze niet meer geldt zodra er meer werkzaamheden moeten worden verricht. In de opdrachtbevestiging verklaart [eiseres] zich bereid in dat geval een nadere schatting te geven. Dat [eiseres] hiertoe verplicht is, en dat [gedaagde] bij niet nakoming van die verplichting door [eiseres] niets meer zou hoeven betalen, blijkt niet uit de afspraken zoals neergelegd in de opdrachtbevestiging en mocht [gedaagde] op basis daarvan ook niet verwachten. Daarbij komt dat [gedaagde] op regelmatige basis op de hoogte is gehouden van de financiële stand van zaken, doordat bij iedere factuur een gedetailleerde specificatie is gevoegd. Op basis daarvan heeft [gedaagde] betalingen gedaan en is (ook na overschrijding van de door [gedaagde] genoemde € 5.000,00) betaling in termijnen afgesproken. Niet is gebleken dat [gedaagde] voorafgaand aan deze procedure ertegen heeft geprotesteerd dat meer dan € 5.000,00 in rekening is gebracht.
5.10.
Verder voert [gedaagde] aan dat [eiseres] voor een bespreking op 10 december 2019 dubbele uren heeft gedeclareerd. Overeenkomstig de opdrachtbevestiging vermeldt de specificatie de afgekorte namen van degenen die de werkzaamheden hebben verricht (te weten SHM en HD) en de gehanteerde uurtarieven (€ 150,00 respectievelijk € 225,00), die vervolgens onder ‘gemitigeerd’ zijn verminderd met ongeveer 44%. Hieruit is duidelijk af te leiden dat de betreffende bespreking is gevoerd door twee medewerkers van [eiseres], en dat hiervoor dus niet dubbel is gedeclareerd. [gedaagde] heeft haar stelling verder niet toegelicht. [gedaagde] plaatst in algemene bewoordingen nog vraagtekens bij de door [eiseres] in rekening gebrachte tijd, met name die onder de omschrijving ‘diverse werkzaamheden’. Ook dit heeft [gedaagde] niet toegelicht of concreter gemaakt. Haar stellingen zijn tegenover de gedetailleerde specificaties van [eiseres] onvoldoende om aan te nemen dat voor de verrichte werkzaamheden te veel tijd aan [gedaagde] in rekening is gebracht.
5.11.
De conclusie is dat de kantonrechter de door [eiseres] gevorderde hoofdsom van € 5.899,43 zal toewijzen.
5.12.
Ook de wettelijke rente daarover wordt toegewezen zoals gevorderd. [gedaagde] heeft daartegen geen zelfstandig verweer gevoerd, en vast staat dat [gedaagde] de facturen te laat heeft betaald en daarmee in verzuim is gekomen.
5.13.
Het door [eiseres] gevorderde bedrag van € 669,97 voor buitengerechtelijke incassokosten wordt ook toegewezen. [eiseres] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek, en het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.14.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat zij ongelijk krijgt.