De gronden van de beslissing
1. Het beroep van eiseres is niet gericht tegen de opgelegde boete. In geschil is de vraag of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de lening van eiseres niet wordt kwijtgescholden en eiseres de ontstane schuld volledig moet terugbetalen.
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van dit proces-verbaal van mondelinge uitspraak.
3. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij in bezwaar de heer [naam] heeft gemachtigd om in de bezwaarprocedure voor haar op te treden en dat verweerder daar ten onrechte niks mee heeft gedaan. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat verweerder alle correspondentie, waaronder de uitnodiging om het bezwaarschrift mondeling toe te lichten tijdens een hoorzitting en het bestreden besluit, naar eiseres heeft gestuurd en niet naar de gemachtigde van eiseres. Ter zitting heeft verweerder ook erkend dat na het bezwaarschrift de verdere correspondentie ten onrechte niet naar de gemachtigde is gestuurd. De rechtbank is van oordeel dat een bestuursorgaan dat, wetend dat een gemachtigde is aangesteld, bepaalde stukken niet (tevens) aan de gemachtigde doet toekomen, handelt in strijd met het beginsel van zorgvuldige voorbereiding. Deze beroepsgrond slaagt.
4. In beroep heeft eiseres verder aangevoerd dat uit de brief van 6 augustus 2019 (vooraankondiging termijnoverschrijding) volgt dat de inburgeringstermijn is verlengd met twee jaar tot 6 augustus 2021 en van overschrijding dus geen sprake is. Deze beroepsgrond slaagt niet. De inburgeringstermijn zoals onder meer genoemd in artikel 7b van de Wet inburgering, is een andere termijn dat de nieuwe termijn van twee jaren die in de boetebeschikking wordt gesteld zoals bedoeld in artikel 32 van die wet. De inburgeringstermijn is dus overschreden met negen dagen.
5. Voorts heeft eiseres in beroep aangevoerd dat verweerder de inburgeringstermijn had moeten verlengen, omdat er onder andere medische omstandigheden waren die de voorbereiding van de inburgeringsexamens hebben belemmerd. Eiseres heeft tijdens de zwangerschap van haar dochter langdurig gezondheidsproblemen gehad en heeft daarvoor onder meer zeven dagen in het ziekenhuis gelegen. De rechtbank zal de medische omstandigheden van eiseres alsnog meenemen in de beoordeling van het beroep. De rechtbank acht niet ondenkbeeldig dat de gezondheidsproblemen en de ziekhuisopname van eiseres een verlenging van de inburgeringstermijn hadden kunnen rechtvaardigen.
6. Gelet op de geringe termijnoverschrijding met negen dagen, en mede in aanmerking genomen hetgeen in 5. is overwogen, als ook dat uit de stukken blijkt dat eiseres onvoldoende inzet niet kan worden verweten en zij aan alle andere inburgeringsdoelen heeft voldaan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de lening van eiseres niet wordt kwijtgescholden en eiseres de ontstane schuld volledig moet terugbetalen. De financiële gevolgen hiervan vallen ook niet te rijmen met het doel van de Wet inburgering om een asielgerechtigde een goede start te geven. De gevolgen van het bestreden besluit zijn in zoverre onevenredig en disproportioneel. Voor een nader onderzoek naar de in 5. genoemde medische omstandigheden ziet de rechtbank in dit geval dan ook geen aanleiding.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van
drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De beslissing en een samenvatting van de gronden van die beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2021.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Wet inburgering:
2. Het inburgeringsexamen bestaat uit de volgende onderdelen:
a. het participatieverklaringstraject;
b. de examinering van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau A2 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen, en
c. de examinering van de kennis van de Nederlandse samenleving.
-
De inburgeringsplichtige behaalt binnen drie jaar de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c.
-
De termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid, vangt aan op het moment dat de vreemdeling inburgeringsplichtig wordt.
-
Onze Minister verlengt de termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid:
a. indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig behalen van deze onderdelen van het inburgeringsexamen, of
b. eenmalig met ten hoogste twee jaren, indien aantoonbaar een alfabetiseringscursus wordt of is gevolgd voor het verstrijken van die termijn.
1. Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, niet binnen de in artikel 7b, eerste lid, genoemde termijn, of de met toepassing van artikel 7b, derde lid, of van de krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, heeft behaald.
Artikel 32:
Onze Minister stelt in de boetebeschikking, bedoeld in artikel 31, eerste lid, een nieuwe termijn van ten hoogste twee jaren waarbinnen de inburgeringsplichtige na het bekendmaken van de boetebeschikking alsnog de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, moet behalen.
-
Onze Minister legt de inburgeringsplichtige die niet binnen de krachtens artikel 32 vastgestelde termijn de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, heeft behaald, een bestuurlijke boete op. Artikel 32 is van overeenkomstige toepassing.
-
Zolang de inburgeringsplichtige na het verstrijken van de krachtens artikel 32 gestelde termijn de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel b en c, niet behaalt, legt Onze Minister iedere twee jaar een bestuurlijke boete op.
Artikel 34, onderdeel d:
De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan:
€ 1.250 voor het niet behalen van de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, binnen de bij of krachtens de artikel 32 en 33 gestelde termijnen.
Besluit inburgering:
Artikel 4.1a, eerste lid:
1. Aan de inburgeringsplichtige kan, behoudens het bepaalde in artikel 16, tweede lid, van de wet op aanvraag een lening van ten hoogste € 10.000,– worden verstrekt ten behoeve van de kosten voor:
a. het volgen van een cursus die opleidt tot de in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de wet bedoelde onderdelen van het inburgeringsexamen of (…);
b. het afleggen van het staatsexamen, bedoeld in onderdeel a, of het inburgeringsexamen; of
c. het volgen van een alfabetiseringscursus.
1. De inburgeringsplichtige heeft, behoudens het bepaalde in artikel 16, eerste lid, tweede zin, van de wet, aanspraak op de lening gedurende de termijn, bedoeld in de artikelen 7a, eerste lid, en 7b, eerste lid van de wet, gedurende de verlengde termijn bedoeld in de artikelen 7a, derde lid, 7b, derde lid, en 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet en gedurende de termijn, genoemd in de boetebeschikking, bedoeld in de artikelen 29 en 32 van de wet. (…)
Artikel 4.13, eerste, derde en vierde lid:
-
De schuld kan op verzoek van de inburgeringsplichtige door Onze Minister in bij regeling van Onze Minister aan te wijzen gevallen geheel of gedeeltelijk worden kwijtgescholden.
-
(…)
3. Aan vreemdelingen als bedoeld in artikel 4.1a, derde lid, die op of na 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden, wordt volledige kwijtschelding van de schuld ambtshalve verleend indien:
a. het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de wet, is afgerond en de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de wet, zijn behaald;
b. (…); of
c. (…).
4. De kwijtschelding, bedoeld in het derde lid, wordt slechts verleend indien de omstandigheid, bedoeld in onderdeel a, b of c, zich heeft voorgedaan binnen de termijn, genoemd in artikel 7a, eerste lid van de wet respectievelijk de termijn, genoemd in artikel 7b, eerste lid van de wet of de met toepassing van artikel 7a, derde lid, van de wet respectievelijk artikel 7b, derde lid, van de wet of de bij of krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet verlengde termijn.