RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 9156263 \ CV EXPL 21-1434
Uitspraakdatum: 27 januari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. A.J. Butter
de besloten vennootschap Kivo Plastic Verpakkingen B.V.
gevestigd te Volendam
gedaagde
verder te noemen: Kivo
gemachtigde: mr. L.J. Bloem
Deze zaak gaat over een vordering van een werknemer tot betaling van loon tijdens ziekte. In een eerder vonnis van 7 oktober 2021 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:RBNHO:2021:10084) heeft de kantonrechter de verzekeringsarts van het Uwv verzocht om een deskundigenverklaring toe te lichten, omdat er twijfels zijn ontstaan over de juistheid daarvan. De kantonrechter oordeelt in dit vonnis dat de nadere toelichting door de verzekeringsarts de twijfels niet heeft weggenomen en dat moet worden aangenomen dat de werknemer niet kon werken. De vordering van de werknemer wordt daarom toegewezen.
2 De verdere beoordeling
2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis van 7 oktober 2021 is overwogen en beslist.
2.2.
In het tussenvonnis is overwogen dat er redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van het advies van de bedrijfsarts van 5 oktober 2020 en de deskundigenverklaring van de verzekeringsarts van het Uwv van 17 november 2020. Daarbij is toegelicht – kort samengevat – dat een andere verzekeringsarts van het Uwv in een rapport van 22 maart 2021 in het kader van een WIA-beoordeling heeft aangenomen dat [eiser] wegens ziekte géén benutbare mogelijkheden heeft, dat niet blijkt dat rekening is gehouden met een brief van 10 november 2020 van de revalidatiearts van [eiser] , en dat in de deskundigenverklaring van de verzekeringsarts geen duidelijke en inzichtelijke motivering is te vinden voor het oordeel dat [eiser] in staat moet worden geacht om twee keer twee uur per week te kunnen werken in licht werk.
2.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de brief van de verzekeringsarts van 16 oktober 2021 eerdergenoemde twijfel niet weggenomen en is nog altijd geen sprake van een duidelijke en inzichtelijke motivering waarom [eiser] in staat moet worden geacht om twee keer twee uur per week te kunnen werken in licht werk. Daarbij is het volgende van belang.
2.4.
De kantonrechter begrijpt uit de brief van de verzekeringsarts van 16 oktober 2021 dat het oordeel van de verzekeringsarts in het kader van de WIA-beoordeling, te weten dat [eiser] géén benutbare mogelijkheden heeft, niet wordt overgenomen, omdat geen sprake zou zijn van een inadequate zelfverzorging. Echter, de overweging van de verzekeringsarts dat er geen sprake is van een inadequate zelfverzorging valt niet te rijmen met de gegevens en informatie die uit de stukken naar voren komt. [eiser] heeft in zijn e-mail van 24 september 2020 aan de arbeidsdeskundige gemeld dat hij door voortdurende pijnklachten, flauwtes en duizeligheid “niet zelf verzorgend” is en bij veel dagelijkse dingen hulp moet inroepen. Ook in de aanvraag van het deskundigenoordeel heeft [eiser] vermeld dat hij door hevige pijnklachten niet in staat is zichzelf te verzorgen en hulpbehoevend is geworden. Er is door de verzekeringsarts daartegenover niet uitgelegd waarom geen sprake is van een inadequate zelfverzorging. Een beschrijving van het dagverhaal en de activiteiten van [eiser] ontbreekt ook in de rapportage van de verzekeringsarts en de bedrijfsarts.
2.5.
De verzekeringsarts heeft uiteengezet dat sprake is van voortschrijdend inzicht, omdat inmiddels uit informatie van de behandelend artsen is gebleken van een psychisch ziektebeeld, althans van sterke aanwijzingen daarvoor, te weten een persoonlijkheidsstoornis, angstklachten, agressie-regulatieproblematiek en PTSS. Maar volgens de verzekeringsarts is [eiser] ook met deze forse beperkingen nog wel twee keer twee uur per week belastbaar, omdat dit aantal uren een “marginale belastbaarheid” is. Echter, niet zonder meer valt in te zien waarom [eiser] gelet op de inmiddels ook door de verzekeringsarts aangenomen forse beperkingen in staat zou zijn om twee keer twee uur per week te werken. Een overtuigende en inzichtelijke redenering daarvoor ontbreekt. Bovendien heeft de verzekeringsarts kennelijk niet meegewogen dat [eiser] voor het verrichten van de werkzaamheden ook naar de werkplek moet reizen.
2.6.
Gelet op het voorgaande gaat de kantonrechter op basis van de beschikbare gegevens uit van de het oordeel van de verzekeringsarts in het kader van de WIA-beoordeling, te weten dat [eiser] géén benutbare mogelijkheden heeft, ook niet op en na 5 oktober 2020, zodat [eiser] ook niet in staat was om twee keer twee uur per week te werken met bijbehorende reistijd. Daarbij weegt mee dat de revalidatiearts in een brief van 10 november 2020 onder meer heeft gemeld dat bij [eiser] sprake is van psychische klachten en ontregeling, met een toename van klachten in de afgelopen maanden, en dat er gelet daarop geen revalidatiebehandeling mogelijk is en een “spoedverwijzing GGZ” nodig is. Ook weegt mee dat de bedrijfsarts die een “second opinion” heeft gegeven in een advies van 18 december 2020 opmerkt dat er op het vlak van persoonlijk functioneren mogelijk toch meer beperkingen zijn dan eerst werd aangenomen.
2.7.
Dat betekent dat Kivo ten onrechte een loonstop heeft opgelegd en ten onrechte de loonbetaling tijdens ziekte heeft gestaakt over de periode van 5 oktober 2020 tot 23 december 2020.
2.8.
De vordering van [eiser] om Kivo te veroordelen tot betaling van € 5.881,24 bruto aan loon over de periode van 5 oktober 2020 tot 23 december 2020 moet daarom worden toegewezen.
2.9.
De door [eiser] gevorderde wettelijke verhoging van 50% wordt afgewezen, omdat Kivo wordt gevolgd in haar stelling dat die verhoging moet worden gematigd tot nihil. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat Kivo destijds, in de periode van 5 oktober 2020 tot 23 december 2020, op basis van de toenmalige beoordeling door de bedrijfsarts en de verzekeringsarts redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat het opleggen van een loonstop gerechtvaardigd was.
2.10.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 669,05 worden toegewezen, omdat Kivo daartegen geen verweer heeft gevoerd.
2.11.
De proceskosten komen voor rekening van Kivo, omdat zij overwegend ongelijk krijgt. Daarbij wordt Kivo ook veroordeeld tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt.
3 De beslissing
3.1.
veroordeelt Kivo om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.881,24 bruto;
3.2.
veroordeelt Kivo om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 669,05 aan buitengerechtelijke kosten;
3.3.
veroordeelt Kivo tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 83,38
griffierecht € 240,00
salaris gemachtigde € 777,50
en veroordeelt Kivo tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter