RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.014397.20 (zaak A) + 15.014399.20 (zaak B) (ttz gev.) (P)
Uitspraakdatum: 25 mei 2022
Tegenspraak (279 Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 mei 2022 in de zaak tegen:
[naam verdachte]
,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.F. Hof en van hetgeen de gemachtigd raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, namens de verdachte naar voren heeft gebracht.
1 Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15.014397.20 (zaak A):
zij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 maart 2018 te Den Helder, althans in Nederland, opzettelijk een hoeveelheid geld, te weten ongeveer €164.365,-, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als woonbegeleider, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 maart 2018 te Den Helder, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, te weten ongeveer €164.365, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Parketnummer 15.014399.20 (zaak B):
1.
zij, op of omstreeks 8 april 2019 te Den Oever, gemeente Hollands Kroon, althans in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een vals opgemaakte loonstrook en/of een vals opgemaakt rekeningafschrift als ware het echt en onvervalst, door deze geschriften in te dienen voor een kredietaanvraag;
2.
zij, op of omstreeks 18 maart 2019 te Den Oever, gemeente Hollands Kroon, althans in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten twee vals opgemaakte loonstroken en/of een vals opgemaakt rekeningafschrift als ware het echt en onvervalst, door deze geschriften in te dienen voor een private lease van een voertuig.
4 Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer 15.014397.20 (zaak A):
Verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Parketnummer 15.014399.20 (zaak B):
Feit 1 en feit 2, telkens:
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
7 Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij COA heeft via haar vertegenwoordiger [gemachtigde] een vordering tot schadevergoeding van € 164.525,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het in zaak A ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gevorderde materiële schade bestaat uit het door de verdachte verduisterde bedrag van € 164.365,- en een bedrag van € 160,- dat de verdachte heeft opgenomen met een moneycard van een bewoner en zich heeft toegeëigend.
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk moet worden toegewezen tot een bedrag van € 164.365,-. Ten aanzien van het overige gevorderde bedrag van € 160,- moet de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering nu dit bedrag geen grondslag vindt in het dossier en geen directe schade betreft.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ook ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij op het standpunt gesteld dat voor de berekening van de aan de verdachte toe te rekenen schade de verklaring van de verdachte, dat zij niet meer dan ongeveer € 100.000,- heeft verduisterd, moet worden gevolgd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade tot het totaalbedrag van € 164.525,- rechtstreeks voortvloeit uit het in zaak A primair bewezen verklaarde feit. Naast het door de verdachte verduisterde bedrag van € 164.365,-, zoals bewezen verklaard, ligt ook het gevorderde bedrag van € 160,- voor toewijzing gereed, nu dit bedrag onvoldoende is betwist en de verdachte heeft bekend dit bedrag te hebben weggenomen. De vordering zal derhalve in het geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van de verdachtes in zaak A primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: verduistering in dienstbetrekking] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9 Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de in zaak A primair en de in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- -
zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dit nodig vindt. De reclassering zal contact met de verdachte opnemen voor de eerste afspraak.
- -
openheid zal geven over de financiële situatie en medewerking zal verlenen aan schuldhulpverlening ook als dit de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen betreft.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van 200 (tweehonderd) uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij Centraal Orgaan opvang Asielzoekers geleden schade tot een bedrag van € 164.525,- (honderdvierenzestig duizend vijfhonderdvijfentwintig euro), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer Centraal Orgaan opvang Asielzoekers de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 164.525,- (honderdvierenzestig duizend vijfhonderdvijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 360 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.J. van Yperen, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 mei 2022.
Mr. C.A.J. van Yperen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.