Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNHO:2022:5114

Rechtbank Noord-Holland
18-05-2022
23-06-2022
9521267
Civiel recht
Op tegenspraak

Vordering tot uitbetaling openstaand verlof bij einde dienstverband toegewezen. Werkgever mocht deze dagen niet eenzijdig als vakantiedagen aanmerken. Tegenvordering werkgever o.g.v. onverschuldigde betaling afgewezen. Oorzaak niet-werken risicosfeer werkgever.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2022-0699
Sdu Nieuws Arbeidsrecht 2022/279
VAAN-AR-Updates.nl 2022-0699

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie

locatie Haarlem

Zaaknr./rolnr.: 9521267 \ CV EXPL 21-7352

Uitspraakdatum: 18 mei 2022

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

[eiser]

wonende te [woonplaats]

eiser in conventie, gedaagde in (voorwaardelijke) reconventie

verder te noemen: [eiser]

gemachtigde: mr. J.T. Willemsen

tegen

EID Rijnmond B.V.

gevestigd te Stellendam

gedaagde in conventie, eiseres in (voorwaardelijke) reconventie

verder te noemen: EID

gemachtigde: mr. M.C.V. Dornstedt

De zaak in het kort

Het gaat in deze zaak om een negatief verlofsaldo dat door de werkgever is ingehouden op de eindafrekening. De kantonrechter wijst de vordering van de werknemer tot uitbetaling van de ingehouden verlofuren toe. Het staat namelijk vast dat de werknemer over deze uren geen verlof heeft aangevraagd of opgenomen en dat de werknemer er ook niet mee akkoord is gegaan dat deze dagen als verlof zijn aangemerkt. De werkgever mocht deze dagen daarom niet zelf (eenzijdig) als verlofuren aanmerken.
De werkgever heeft een voorwaardelijke tegenvordering ingesteld voor het geval de vordering van de werknemer tot uitbetaling van het negatieve verlofsaldo wordt toegewezen, namelijk om de werknemer te veroordelen dit toegewezen bedrag als onverschuldigd betaald loon aan de werkgever terug te betalen. Deze tegenvordering wordt afgewezen, omdat de oorzaak dat de werknemer over deze uren niet heeft gewerkt, primair is gelegen in omstandigheden die voor rekening en risico van de werkgever komen.

1 Het procesverloop

1.1.

[eiser] heeft bij dagvaarding van 22 oktober 2021 een vordering tegen EID ingesteld. EID heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een (voorwaardelijke) tegenvordering ingediend.

1.2.

Op 14 april 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] en EID hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 7 april 2022 nog stukken toegezonden. EID heeft bij brief van 12 april 2022 nog stukken toegezonden.

1.3.

Vervolgens is vonnis bepaald.

1.4.

Nadat vonnis was bepaald, heeft EID bij brief van 26 april 2022 nadere stukken ingediend. Bij e-mail van 29 april 2022 heeft [eiser] hierop gereageerd. Hoewel in de regel geen kennis wordt genomen van berichten nadat vonnis is bepaald, zal de kantonrechter dat in dit geval wel doen, omdat [eiser] met de kennisneming heeft ingestemd en hierop ook heeft gereageerd.

2 Feiten

2.1.

[eiser] is op 1 juli 2020 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij EID in dienst getreden in de functie van machinist met een salaris van € 18,25 bruto per uur voor 40 uur per week, verdeeld over 5 dagen.

2.2.

EID is een onderneming die actief is op het gebied van industriële reinigingen en technische werkzaamheden van bouwkundige- en mechanische aard voor de industrie.

2.3.

In artikel 2 lid 4 van de arbeidsovereenkomst staat: ‘Werknemer zal de in dit artikel bedoelde werkzaamheden uitvoeren ter plaatse van vestiging van de bedrijfsactiviteiten van werkgever. Werknemer verklaart zich ermee bekend dat de aard van de functie en werkzaamheden met zich mee brengen dat de werkzaamheden ook buiten de genoemde standplaats dienen te worden verricht’.

2.4.

In artikel 13 lid 4 van de arbeidsovereenkomst staat dat de standplaats van [eiser] Tata Steel in Velsen-Noord is.

2.5.

Partijen hebben whatsapp-berichten overgelegd waaruit blijkt dat [eiser] in de periode van september 2021 tot 20 januari 2022 diverse malen geen gehoor kon geven aan oproepen van EID om in (de omgeving van) Rotterdam te komen werken, omdat hij dan in de problemen kwam met de opvang voor zijn dochter.

2.6.

In een whatsapp-bericht van 30 december 2020 heeft [eiser] aan EID geschreven dat zijn vader die ochtend een zware hersenbloeding had gehad en dat hij daardoor de komende 48 uur niet inzetbaar is.

2.7.

Op 20 januari 2021 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is afgesproken dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden zal eindigen op 28 februari 2021, dat [eiser] nog tot die datum werkzaamheden zal blijven verrichten en dat EID binnen 30 dagen na de beëindigingsdatum een eindafrekening zal opstellen en voldoen. Verder is in artikel 2.3 en 3.2 bepaald dat EID een negatief vakantiesaldo mag verrekenen met hetgeen [eiser] nog toekomt.

2.8.

Na de beëindiging van het dienstverband heeft EID een eindafrekening opgesteld, waarop een bedrag van € 4.651,38 bruto aan negatief verlofsaldo (255 uren) is ingehouden.

2.9.

In een brief van 23 augustus 2021 heeft (de gemachtigde van) [eiser] EID gevraagd om het ingehouden bedrag van € 4.651,38 bruto aan [eiser] uit te betalen, omdat volgens [eiser] geen sprake is van een negatief vakantiesaldo.

2.10.

In een brief van 7 september 2021 heeft [eiser] zijn betalingsverzoek herhaald, waarna EID op 13 september 2021 aan [eiser] heeft geschreven: ‘(…). Zoals uit bijgaand overzicht blijkt heeft hij echter meer uren opgenomen. Dit resulteert in een tekort van 255 uur, zijnde € 4.651,38 bruto.
De heer [eiser] stond inderdaad stand by om werkzaamheden te verrichten, maar heeft diverse malen aangegeven dat hij niet kon werken omdat dit door zijn privé omstandigheden niet te regelen was. Naar aanleiding van het bovenstaande zijn wij dan ook niet van mening dat wij de heer [eiser] nog iets verschuldigd zijn. (…)’.

3 De vordering

3.1.

[eiser] vordert dat de kantonrechter EID veroordeelt tot betaling van € 4651,38 bruto.

3.2.

Hij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij de ingehouden 255 verlofuren nooit heeft opgenomen, waardoor deze op grond van artikel 7:641 BW hadden moeten worden uitbetaald bij het einde van de arbeidsovereenkomst.

4 Het verweer en de (voorwaardelijke) tegenvordering

4.1.

EID betwist de vordering. Zij voert aan dat [eiser] de 255 verlofuren eenzijdig heeft opgenomen, omdat hij die uren, hoewel daartoe opgeroepen door EID, door privé-omstandigheden niet kon en/of wilde werken. Het negatieve verlofsaldo dat hierdoor is ontstaan, is terecht (in lijn met art. 2.3 van de vaststellingsovereenkomst) op de eindafrekening ingehouden.

4.2.

Voor het geval de kantonrechter oordeelt dat de 255 uren niet als verlofuren aangemerkt hadden mogen worden, vordert EID bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot (terug-)betaling van € 4651,38 bruto. [eiser] heeft over deze uren loon ontvangen, maar geen werkzaamheden verricht terwijl hij daarvoor wel was opgeroepen door EID. [eiser] heeft over die uren geen recht op loon, omdat de oorzaak van het niet werken is gelegen in privé-omstandigheden die voor zijn rekening komen. Het loon over die uren is dus onverschuldigd betaald en moet door [eiser] worden terugbetaald.

4.3.

[eiser] betwist de tegenvordering.

5 De beoordeling

de vordering

Verlofuren (grotendeels) uitbetalen

5.1.

De kern van het geschil is of EID de (255) verlofuren die zijn ingehouden op de eindafrekening, alsnog aan [eiser] moet uitbetalen.

5.2.

De kantonrechter oordeelt dat dit (grotendeels) het geval is. Daarvoor is het volgende redengevend.

5.3.

In artikel 7:638 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de werkgever de werknemer jaarlijks in de gelegenheid moet stellen vakantie op te nemen overeenkomstig de wensen van de werknemer. Het uitgangspunt vormt dus de verlofwensen van de werknemer. Dit impliceert dat het niet aan de werkgever is om te bepalen of en wanneervakantiedagen worden opgenomen. Het is de werkgever gelet op dit artikel dus niet toegestaan dagen eenzijdig (zonder instemming van de werknemer) als vakantiedagen aan te merken. EID heeft dit in de voorliggende casus wel gedaan.

5.4.

Vaststaat dat [eiser] voor de betreffende uren geen vakantie aanvraag heeft ingediend, zoals EID ook onderkent in punt 21 van haar Conclusie van Antwoord in conventie, tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie. Verder is uit de stukken niet gebleken dat partijen met elkaar hebben afgesproken (danwel dat [eiser] ermee heeft ingestemd) dat [eiser] verlof zou opnemen voor die uren. EID heeft nog aangevoerd dat [eiser] op de hoogte was van de afschrijving van de verlofdagen, omdat hij dat op zijn maandelijkse loonstroken kon terugzien. Nog daargelaten dat [eiser] heeft aangegeven dat hij dit niet op zijn loonstroken heeft opgemerkt, geldt dat de enkele omstandigheid dat [eiser] op de hoogte had kunnen zijn van de afschrijving van vakantiedagen onvoldoende is om aan te nemen dat [eiser] ook met het afschrijven van de verlofuren heeft ingestemd.

5.5.

Het beroep van EID dat in de vaststellingsovereenkomst is overeengekomen dat een negatief saldo op de eindafrekening in mindering zal worden gebracht, gaat daarom niet op.

5.6.

De conclusie is dat EID de uren ten onrechte als verlofuren heeft aangemerkt en deze dus ook niet op de eindafrekening in mindering mocht brengen. Het gevolg hiervan is dat EID de verlofuren alsnog op grond van artikel 7:641 lid 1 BW aan [eiser] moet uitbetalen. Dat geldt echter niet voor de twee dagen (48 uren, dus 16 werkuren), waarvan [eiser] op 30 december 2021 heeft aangegeven dat hij niet inzetbaar was vanwege de hersenbloeding van zijn vader (r.o. 2.6). Die dagen mochten wel als verlof worden aangemerkt, omdat [eiser] voor die dagen (op voorhand, dus nog voordat hij voor werk werd opgeroepen) ondubbelzinnig heeft aangegeven dat niet inzetbaar was om privé-redenen. Anders dan in de onder r.o. 5.15 en 5.16 omschreven situatie het geval was, hielden deze privé-redenen geen enkel verband met de werkzaamheden.

5.7.

De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal toewijzen tot een bedrag van € 4.359,53 bruto (€ 4651,38 gedeeld door 255 verlofuren x 239 verlofuren).

5.8.

De proceskosten komen voor rekening van EID, omdat zij ongelijk krijgt. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen ingaande de 15e dag na de datum van betekening van dit vonnis. Het salaris gemachtigde wordt begroot op € 498,00 (tarief van € 249,00 x 2 punten)

De (voorwaardelijke) tegenvordering

5.9.

De kantonrechter komt toe aan beoordeling van de voorwaardelijke tegenvordering van EID, omdat de voorwaarde waaronder deze door EID is ingesteld, door toewijzing van de vordering van [eiser] , is ingetreden.

5.10.

De kern van het geschil in reconventie is of EID onverschuldigd loon aan [eiser] heeft betaald over de (in conventie) toegewezen verlofuren (hierna ‘de verlofuren’).

5.11.

De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is en zal de tegenvordering van EID daarom afwijzen. Daartoe wordt het volgende overwogen.

5.12.

In beginsel kan een werkgever loon dat hij zonder rechtsgrond aan zijn werknemer heeft betaald als onverschuldigd terugvorderen op grond van artikel 6:203 BW.

5.13.

Voor toewijzing van een vordering uit onverschuldigde betaling moet allereerst vaststaan dat [eiser] geen recht op het door hem ontvangen loon had. EID stelt dat aan deze voorwaarde is voldaan, omdat [eiser] over de verlofuren geen arbeid heeft verricht door (privé-)omstandigheden die voor zijn rekening en risico komen. Daardoor komt [eiser] op grond van artikel 7:628 BW geen loon toe, aldus EID.

5.14.

In artikel 7:628 BW is bepaald dat een werknemer óók recht op loon heeft over de uren die hij niet heeft gewerkt, tenzij de oorzaak dat er niet is gewerkt is gelegen in een omstandigheid die voor risico van de werknemer komt.

5.15.

[eiser] heeft ter zitting toegelicht hoe het komt dat hij op sommige dagen geen arbeid heeft verricht. Hij heeft er in dit verband op gewezen dat hij bij EID is aangenomen om 40 uur per week, verdeeld over 5 dagen van 8 uur, te werken aan een opdracht bij Tata Steel in Velsen-Noord. Met het oog daarop is in artikel 13 lid 4 van de arbeidsovereenkomst als standplaats opgenomen ‘Tata Steel in Velsen-Noord’. [eiser] heeft verder toegelicht dat deze afspraak een belangrijk reden voor hem was om bij EID te gaan werken. Door de korte reistijd naar standplaats Velsen-Noord en het feit dat de oppas van zijn kind dichtbij Velsen-Noord woonde, was [eiser] namelijk in staat werk en privé te combineren. Volgens [eiser] is de opdracht van EID bij Tata Steel ongeveer een maand na zijn indiensttreding bij EID geëindigd, waarna hij door EID op stand-by is gezet. EID heeft toen bij [eiser] aangegeven dat hij zich geen zorgen hoefde te maken over zijn baan, omdat er wel nieuwe opdrachtgevers in Noord-Holland zouden komen. Omdat die er niet kwamen, is [eiser] vanaf september 2020 regelmatig door EID gevraagd om in (de omgeving van) Rotterdam te werken. [eiser] heeft toegelicht dat hij aan de meeste oproepen gehoor heeft gegeven, maar dat het soms niet lukte. Dit had volgens [eiser] te maken met het feit dat hij vanwege de veel langere reistijd naar (omgeving) Rotterdam en de vroege aanvangstijd van zijn dienst al heel vroeg de deur uit moest. Daardoor was het voor hem en zijn partner (die net als [eiser] 4 om 5 dagen per week werkte) niet mogelijk de opvang voor hun kind te regelen, aldus nog steeds [eiser] .

5.16.

De kantonrechter is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden – die door EID niet, althans onvoldoende gemotiveerd zijn betwist - niet gezegd kan worden dat de primaire oorzaak van het niet-werken is gelegen in omstandigheden die in de risicosfeer van [eiser] liggen. De primaire oorzaak is immers terug te voeren op het feit dat EID haar opdracht bij Tata Steel is kwijtgeraakt. Door deze, voor risico van EID komende, omstandigheden kon EID haar verplichting uit de arbeidsovereenkomst om [eiser] te werk te stellen op standplaats Velsen-Noord, niet langer nakomen. Het had vervolgens op de weg van EID gelegen om met [eiser] in overleg te treden en hem een redelijk voorstel tot wijziging van zijn standplaats te doen, waarbij ook rekening werd gehouden met de belangen van [eiser] . 1 Dat is echter niet gebeurd. In plaats daarvan heeft EID [eiser] (met doorbetaling van loon) op stand-by gezet en is zij hem vanaf september 2021 gaan oproepen voor werkzaamheden in Rotterdam, zonder rekening te houden met de veel langere reistijd en zonder een redelijke oproeptermijn2 in acht te nemen. Het kwam er voor [eiser] soms op neer dat hij al om 4:00 uur ’s nachts van huis moest om rond 7:00 uur op de werklocatie te kunnen zijn. Daarbij komt dat [eiser] (zoals uit overgelegde whatsappberichten blijkt en ter zitting is toegelicht) soms op heel korte termijn (een dag of avond van te voren) werd opgeroepen, waardoor het nog lastiger was opvang voor zijn kind te realiseren. Onder die - in de risicosfeer van EID liggende - omstandigheden is het heel begrijpelijk dat het voor [eiser] soms niet mogelijk was aan een oproep gehoor te geven. Daarmee heeft [eiser] zijn recht op loon over die oproepen echter niet verspeeld. Dat geldt eens te meer nu niet is gebleken (of gesteld) dat EID destijds met [eiser] heeft besproken dat het niet aan een oproep kunnen voldoen tot gevolg zou hebben dat over die uren geen loon zou worden betaald.

5.17.

Het beroep dat EID heeft gedaan op artikel 2.3 lid 4 uit de arbeidsovereenkomst leidt niet tot een andere conclusie. Daarin staat weliswaar dat de aard van de functie met zich meebrengt dat de werkzaamheden ook buiten de genoemde standplaats dient te worden verricht, maar dit geeft EID niet het (ongeclausuleerde) recht om eenzijdig, zonder overleg en zonder rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van [eiser] , een structurele en (voor [eiser] ingrijpende) standplaatswijziging als deze door te voeren. Dit artikel behelst bovendien een algemene clausule, terwijl in artikel 13 lid 4 van de arbeidsovereenkomst een specifieke standplaats voor [eiser] is aangewezen en EID ermee bekend was dat [eiser] vanwege zijn privé-situatie groot belang hechtte aan die standplaats en hij ook om die reden zijn arbeidsovereenkomst met EID is aangegaan.

5.18.

De conclusie van het voorgaande is dat [eiser] zijn recht op loon over de gevorderde uren heeft behouden en dat de kantonrechter de vordering van EID zal afwijzen.

5.19.

De proceskosten komen voor rekening van EID, omdat zij ongelijk krijgt. Het salaris gemachtigde van de zijde van [eiser] wordt daarbij begroot op € 249,- (1 punt). Daarbij is rekening gehouden met de na de mondelinge behandeling verzonden correspondentie door gemachtigden.

6 De beslissing

De kantonrechter:

de vordering

6.1.

veroordeelt EID tot betaling aan [eiser] van € 4.359,53 bruto;

6.2.

veroordeelt EID tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 125,03
griffierecht € 240,00
salaris gemachtigde € 498,00,
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten ingaande de 15e dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;

6.3.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

de tegenvordering

6.4.

wijst de vordering af;

6.5.

veroordeelt EID tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op een bedrag van € 249,00 aan salaris van de gemachtigde van [eiser] .

6.6.

verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter

1 Hoge Raad van 11 juli 2008 (JAR 2008/208, Stoof/Mammoet).

2 In artikel 7:628a lid 2 BW is voor de oproepovereenkomst een minimale oproeptermijn van vier dagen opgenomen.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.