RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaandam
Zaaknr./rolnr.: 10289785 \ AO VERZ 23-3
Uitspraakdatum: 27 februari 2023
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak (beschikking) van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker]
[adres]
verzoeker
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: geen
[verweerder]
[vestigingsplaats]
verweerder
verder te noemen: [verweerder]
vertegenwoordigd door: J.M. Smit-Braan
1 De gronden van de beslissing
1.1.
Het gaat in deze zaak om een verzoek van [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding, ingehouden scholingskosten en verkeersboetes, vakantietoeslag, schadevergoeding en advocaatkosten.
1.2.
De kantonrechter zal de verzoeken deels toewijzen. Dat oordeel wordt hierna uitgelegd en toegelicht.
1.3.
[verzoeker] , geboren 10 januari 1982, is op 3 januari 2022 in dienst getreden bij [verweerder] , in de functie van chauffeur. De arbeidsovereenkomst is op 3 januari 2023 geëindigd.
1.4.
[verweerder] heeft een aantal bedragen ingehouden op de eindafrekening. Partijen verschillen van mening of deze bedragen terecht zijn ingehouden.
1.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] ten onrechte een bedrag aan scholingskosten heeft ingehouden. Volgens het bedrijfsreglement van [verweerder] geldt voor scholingskosten de regeling in de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg. Die CAO is ook algemeen verbindend verklaard. In artikel 45 van de CAO staat dat scholingskosten alleen bij een werknemer in rekening mogen worden gebracht, als sprake is van een ontslagname door de werknemer. In dit geval is geen sprake van een ontslagname door [verzoeker] , maar van het aflopen van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dit betekent dat [verweerder] geen scholingskosten in rekening kan brengen bij [verzoeker] . [verweerder] moet daarom de onterecht ingehouden scholingskosten van € 919,99 netto aan [verzoeker] betalen.
1.6.
[verweerder] heeft € 349,00 en € 250,00 aan verkeersboetes in mindering gebracht op de eindafrekening. Op zichzelf stelt [verweerder] terecht dat zij die verkeersboetes bij [verzoeker] in rekening mag brengen als het gaat om verkeersovertredingen die [verzoeker] heeft begaan. Maar [verzoeker] heeft gesteld dat hij de verkeersboetes die [verweerder] in rekening brengt, nooit heeft gezien. Ook in het verzoekschrift heeft [verzoeker] aan [verweerder] gevraagd om bewijs te laten zien van de verkeersboetes. Dat heeft [verweerder] niet gedaan in deze procedure. [verweerder] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de verkeersboetes zijn opgelegd en dat het gaat om verkeersovertredingen van [verzoeker] . Dat betekent dat de kantonrechter niet kan vaststellen dat [verweerder] deze verkeersboetes mocht inhouden op de eindafrekening. [verweerder] moet daarom nog een bedrag van € 340,00 netto en € 250,00 netto aan [verzoeker] te betalen.
1.7.
[verweerder] heeft dus in totaal een bedrag van € 1.518,99 ten onrechte ingehouden op de eindafrekening. Daardoor is een bedrag van € 1.518,99 netto te weinig aan loon betaald. [verzoeker] kan daarom ook aanspraak maken op de door hem gevorderde wettelijke verhoging. Die verhoging is volgens de wet maximaal 50%, maar zal in dit geval worden gematigd tot 25%, omdat geen sprake is van het simpelweg weigeren van loonbetaling, maar van een inhouding waarover discussie mogelijk was. Dat betekent dat [verweerder] een wettelijke verhoging moet betalen van € 379,74 netto.
1.8.
[verweerder] zal dus worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.898,73 netto.
1.9.
Het verzoek van [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt toegewezen. Volgens de wettelijke regels is een werkgever aan een werknemer ook een transitievergoeding verschuldigd, als een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na het einde daarvan op initiatief van de werkgever niet wordt voortgezet. Vast staat dat eind november 2022 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [verzoeker] en de [directeur] , de directeur van [verweerder] . Tijdens dat gesprek heeft de [directeur] aan [verzoeker] gevraagd of [verzoeker] vijf redenen kon noemen waarom hij zou willen blijven werken bij [verweerder] , en vijf redenen waarom hij dat niet zou willen. [verzoeker] heeft daarop geantwoord dat hij dat niet wilde doen en dat hij dat ook niet van belang vond. Daarop heeft de [directeur] vervolgens gezegd: “Dan stoppen we in januari”. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit die bewoordingen van de [directeur] en het hiervoor genoemde gesprek, dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is verlengd of voortgezet op initiatief van [verweerder] . [verzoeker] heeft daarom recht op betaling van een transitievergoeding. Partijen hebben op de zitting gezegd dat zij zich kunnen vinden in het door de kantonrechter genoemde en berekende bedrag aan transitievergoeding van € 1.024,00 bruto. [verweerder] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag.
1.10.
[verzoeker] heeft verder een bedrag van € 7.500,00 aan schadevergoeding gevorderd. Die vordering kan de kantonrechter niet toewijzen. [verzoeker] heeft namelijk geen duidelijke juridische grond genoemd voor deze vordering en de gestelde schade ook niet onderbouwd. Als het gaat om schade door de vertraging in de loonbetaling, is daarvoor bovendien al een vergoeding toegekend met de hiervoor genoemde wettelijke verhoging.
1.11.
[verweerder] heeft gesteld dat de gevorderde vakantietoeslag al is betaald, waarbij is verwezen naar overgelegde stukken. [verzoeker] heeft daartegenover niet uitgelegd waarom deze stelling van [verweerder] onjuist is. Hij heeft ook geen stukken laten zien waaruit blijkt dat nog vakantietoeslag betaald moet worden. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
1.12.
De gevorderde advocaatkosten worden afgewezen. In deze zaak heeft geen advocaat voor [verzoeker] opgetreden. Er is daarom ook geen reden om daarvoor een vergoeding toe te kennen.
1.13.
Op de zitting heeft [verzoeker] gesteld dat hij nog een vergoeding wil vragen voor een eerder door [verweerder] gegeven ontslag op staande voet. De kantonrechter ziet daarvoor geen reden. Uit de stukken blijkt dat een advocaat namens [verzoeker] destijds bezwaar heeft gemaakt tegen dat ontslag. Het ontslag op staande voet is vervolgens ingetrokken door [verweerder] en dat is geaccepteerd door de advocaat en [verzoeker] . Gelet daarop kan nu niet alsnog een vergoeding in verband met dat ontslag worden gevraagd of toegekend.
1.14.
Partijen krijgen over en weer op punten ongelijk. De kantonrechter vindt het daarom redelijk om te bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen.
2 De beslissing
2.1.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van € 1.889,73 netto;
2.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van € 1.024,00 bruto aan transitievergoeding;
2.3.
wijst de vordering voor het overige af;
2.4.
dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
2.5.
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad, wat wil zeggen dat [verweerder] de hiervoor genoemde bedragen al moet betalen en de uitspraak moet worden nageleefd, ook als hoger beroep wordt ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter