RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/138462-21 (P)
Uitspraakdatum: 19 september 2023
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 september 2023 in de zaak tegen:
[verdachte]
,
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. C.J. Booij, en van hetgeen de raadsman van de verdachte, mr. M.S. Rozenbeek, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1 Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 oktober 2020 te Velsen-Zuid, gemeente Velsen openlijk, te weten, op het voetbalbalveld van [voetbalclub] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door
- die [slachtoffer 1] een of meermalen in het gezicht en/of het lichaam te slaan en/of stompen;
- die [slachtoffer 1] naar de grond te duwen/trekken/trappen en/of op die [slachtoffer 1] te gaan zitten;
- ( terwijl die [slachtoffer 1] op de grond ligt) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] te schoppen en/of trappen;
- die [slachtoffer 2] in/tegen zijn nek, althans de achterkant van zijn lichaam, te trappen.
2 Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3 Beoordeling van het bewijs
3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de keeper is geweest waarover door de getuigen is verklaard.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er tijdens een voetbalwedstrijd tussen het team [team verdachte] en het team [team slachtoffers] bij voetbalvereniging [voetbalclub] door meerdere personen geweld is gepleegd tegen de grensrechter [slachtoffer 1] (hierna: de grensrechter) en een speler [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) van het team [team slachtoffers] .
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Uit de verklaringen van de grensrechter en meerdere getuigen volgt dat de grensrechter naar de grond werd gewerkt en door meerdere personen werd geslagen en getrapt. Nadat de grensrechter overeind kon komen werd hij opnieuw naar de grond gewerkt en geschopt en geslagen. Op dat moment kwam de keeper van [voetbalclub] aanrennen en ging bovenop de grensrechter zitten, waarbij de keeper meerdere vuistslagen tegen het gezicht van de grensrechter heeft gegeven. [slachtoffer 2] stond middenin de groep personen en heeft een trap in zijn nek gekregen van een speler van [voetbalclub] . De rechtbank acht de verklaringen van de getuigen van [team slachtoffers] op dit punt betrouwbaar, nu zij hierin verklaren wat zij zelf hebben waargenomen en zij voldoende specifiek hebben verklaard over de handelingen van de keeper van de tegenpartij.
Door de KNVB is het wedstrijdformulier verstrekt met de spelerslijst en bijbehorende rugnummers. Bij de naam van de verdachte is het rugnummer 1 vermeld. Aan de getuige [getuige] , coach van het voetbalteam [team verdachte] , is het wedstrijdformulier getoond. Door de getuige is verklaard dat nummer 1 de keeper is en dat hij er vanuit gaat dat de spelers op het wedstrijdformulier op hun eigen positie hebben gespeeld.
Tijdens het politieverhoor is aan de verdachte voorgehouden dat er door getuigen is verklaard dat de keeper bovenop de grensrechter is gaan zitten toen hij op de grond lag en meerdere vuistslagen op het gezicht van de grensrechter heeft gegeven. Ook is aan de verdachte het wedstrijdformulier getoond waarop staat vermeld dat hij de keeper was en is hem gevraagd op welke positie hij heeft gespeeld. De verdachte heeft daar niet over willen verklaren en heeft geen antwoord gegeven op vragen van de verbalisant dienaangaande. Door zich tijdens het politieverhoor waarin voor hem belastende omstandigheden zijn voorgehouden op zijn zwijgrecht te beroepen en door niet ter terechtzitting te verschijnen heeft de verdachte de tegen hem bestaande verdenking dat hij de keeper van [team verdachte] was, niet willen of kunnen ontzenuwen. De rechtbank is daarom van oordeel dat is komen vast te staan dat de verdachte ‘de keeper van de tegenpartij’ was waarover door de getuigen is verklaard. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Op grond van het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat de verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen. De verdachte is immers naar de groep personen gerend die de grensrechter aan het slaan en schoppen waren, terwijl de grensrechter op de grond lag. De verdachte heeft zich bij de groep gevoegd en is bovenop de grensrechter gaan zitten en heeft hem meerdere keren met zijn vuisten in het gezicht geslagen. Daarmee heeft de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het door de groep uitgeoefende openlijk geweld tegen zowel de grensrechter als [slachtoffer 2] .
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 3 oktober 2020 te Velsen-Zuid, gemeente Velsen openlijk, te weten, op het voetbalbalveld van [voetbalclub] , op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door
- die [slachtoffer 1] meermalen in het gezicht en tegen het lichaam te slaan;
- die [slachtoffer 1] naar de grond te duwen en op die [slachtoffer 1] te gaan zitten;
- terwijl die [slachtoffer 1] op de grond ligt tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 1] te trappen;
- die [slachtoffer 2] in zijn nek te trappen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
7 Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 264.808,26 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 229.808,26) en immateriële (€ 35.000,00) schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit:
- -
€ 1.155,00 eigen risico 2020 – 2022
- -
€ 385,00 eigen risico 2023
- -
€ 385,00 eigen risico 2024
- -
€ 183,00 reiskosten
- -
€ 23,60 parkeerkosten
- -
€ 223.938,00 verlies verdienvermogen
- -
€ 371,58 lenzen
- -
€ 1.005,00 fysiotherapie
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen, namelijk voor wat betreft het gestelde eigen risico tot een bedrag van € 1.093,21, de reis- en parkeerkosten van € 183,00 en € 23,60, en de immateriële schade tot een bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, aangezien deze onvoldoende is onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu is verzocht de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor wat betreft de gestelde materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voor wat betreft de parkeerkosten tot een bedrag van € 23,60 en de reiskosten tot een bedrag van € 150,00 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Ten aanzien van de gestelde reiskosten is de rechtbank van oordeel dat uit de stukken in het dossier voldoende is gebleken dat de benadeelde partij diverse behandelaars heeft bezocht. De rechtbank zal daarom als redelijke schatting de vordering voor wat betreft de gestelde reiskosten toewijzen tot een bedrag van € 150,00. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van materiële schade voor het overige onvoldoende onderbouwd en zal de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding oordeelt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij is door meerdere personen aangevallen, waarbij hij is geslagen en geschopt terwijl hij weerloos op de grond lag. Als gevolg van het uitgeoefende geweld heeft de benadeelde partij letsel opgelopen, waaronder een wond op zijn voorhoofd en een gebroken oogkas. De rechtbank zal de vergoeding van de immateriële schade naar billijkheid begroten op € 2.500,00, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. In het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijke geweldpleging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9 Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van 120 (honderdtwintig) uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 2.673,60 (tweeduizend zeshonderddrieënzeventig euro en zestig cent), bestaande uit € 173,60, als vergoeding voor de materiële en € 2.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.673,60 (tweeduizend zeshonderddrieënzeventig euro en zestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 36 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mr. N.M.L. Rogmans en mr. H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 september 2023.