Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNHO:2024:13943

Rechtbank Noord-Holland
13-12-2024
25-02-2025
11375010
Arbeidsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

In deze zaak verzoekt een inmiddels gepensioneerde werknemer veroordeling van de werkgever tot betaling van een schadevergoeding. De kantonrechter wijst het verzoek toe. De werkgever heeft gehandeld in strijd met de eisen van goed werkgeverschap door niet in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van het slapend dienstverband onder toekenning van een transitievergoeding. De werknemer heeft hierdoor schade geleden, die gelijk is aan de misgelopen transitievergoeding. De werkgever moet deze schade vergoeden.

Rechtspraak.nl
VAAN-AR-Updates.nl 2025-0254
AR-Updates.nl 2025-0254
Sdu Nieuws Arbeidsrecht 2025/89

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Haarlem

Zaaknummer / rekestnummer: 11375010 \ AO VERZ 24-127

Beschikking van 13 december 2024

in de zaak van

[verzoeker] ,

te [plaats] ,

verzoekende partij,

hierna te noemen: [verzoeker] ,

gemachtigde: mr. W.A. van Mourik,

tegen

de besloten vennootschap KLÜH SERVICE MANAGEMENT NEDERLAND B.V.,

te Schiphol,

verwerende partij,

hierna te noemen: Klüh,

gemachtigde: mr. J Ramnath.

De zaak in het kort

In deze zaak verzoekt een inmiddels gepensioneerde werknemer veroordeling van de werkgever tot betaling van een schadevergoeding. De kantonrechter wijst het verzoek toe. De werkgever heeft gehandeld in strijd met de eisen van goed werkgeverschap door niet in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van het slapend dienstverband onder toekenning van een transitievergoeding. De werknemer heeft hierdoor schade geleden, die gelijk is aan de misgelopen transitievergoeding. De werkgever moet deze schade vergoeden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift met producties

- het verweerschrift met producties

- akte met wijziging van verzoek

- de mondelinge behandeling van 29 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2 De feiten

2.1.

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is op 19 november 2006 in dienst getreden bij Klüh in de functie van medewerker vliegtuigschoonmaak.

2.2.

Sinds 7 maart 2022 heeft [verzoeker] zijn werkzaamheden niet meer verricht in verband met ongeschiktheid wegens ziekte.

2.3.

Het UWV heeft bij beslissing van 2 juli 2024 met ingang van 4 maart 2024 aan [verzoeker] een IVA-uitkering toegekend vanwege volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.

2.4.

Klüh heeft op 9 juli 2024 een ontslagvergunning bij het UWV aangevraagd.

2.5.

Op 5 augustus 2024 heeft Klüh een vergunning van het UWV ontvangen om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te zeggen. In de ontslagvergunning is bepaald dat Klüh de arbeidsovereenkomst kan opzeggen tot en met 2 september 2024 en dat de opzegtermijn kan worden verkort met de duur van de procedure van 28 dagen. Klüh heeft geen gebruik gemaakt van de ontslagvergunning.

2.6.

[verzoeker] heeft op 18 september 2024 een voorstel gedaan om in onderling overleg de arbeidsovereenkomst te beëindigen onder toekenning van een transitievergoeding.

2.7.

Na herhaalde verzoeken van [verzoeker] heeft Klüh op 8 oktober 2024 aan [verzoeker] laten weten dat de arbeidsovereenkomst op 18 oktober 2024 zal worden beëindigd vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en daarom geen transitievergoeding is verschuldigd.

2.8.

De arbeidsovereenkomst is op 18 oktober 2024 van rechtswege geëindigd door het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van [verzoeker] .

3 Het verzoek en het verweer

3.1.

[verzoeker] verzoekt, na wijziging van het verzoek per akte en op zitting, Klüh te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding van € 9.065,12 bruto en de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 625,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort gezegd – dat Klüh de norm van goed werkgeverschap heeft geschonden door niet in te stemmen met het voorstel van [verzoeker] tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van de transitievergoeding.

3.2.

Klüh verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe het volgende aan. Als Klüh na ontvangst van de ontslagvergunning en rekening houdend met de opzegtermijn van vier maanden en de duur van de procedure bij het UWV de arbeidsovereenkomst had opgezegd, was deze later geëindigd dat de AOW-datum van 18 oktober 2024. Van een slapend dienstverband is geen sprake, omdat het dienstverband van rechtswege is geëindigd vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Een transitievergoeding is in dat geval niet verschuldigd.

4 De beoordeling

4.1.

Partijen zijn verdeeld over de vraag of Klüh mee had moeten werken aan beëindiging van het slapend dienstverband van [verzoeker] onder toekenning van een transitievergoeding.

4.2.

In de Xella-uitspraak1 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat als uitgangspunt geldt dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap gehouden is in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van een slapend dienstverband met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding als een werknemer twee jaar of langer arbeidsongeschikt is wegens ziekte of gebreken en herstel binnen 26 weken niet aannemelijk is2. Daarbij geldt dat die vergoeding niet meer behoeft te bedragen dan wat aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen. Op dit uitgangspunt moet een uitzondering worden aanvaard als - op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden - de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst.

4.3.

[verzoeker] heeft op 18 september 2024 een voorstel gedaan tot beëindiging van zijn slapende dienstverband onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Daarbij heeft [verzoeker] Klüh gewezen op de compensatieregeling voor werkgevers die na beëindiging van een dienstverband wegens langdurige arbeidsongeschiktheid een transitievergoeding hebben betaald. Volgens Klüh is geen sprake van een slapend dienstverband, omdat de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij een rechtmatige opzegging zou eindigen is gelegen na de AOW-datum.

4.4.

Vaststaat dat [verzoeker] op 4 maart 2024 twee jaar of langer arbeidsongeschikt was en aan hem een voorlopige WIA-uitkering is toegekend. Sindsdien is sprake van een slapend dienstverband. Immers, Klüh heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij sinds 4 maart 2024 geen loon meer aan [verzoeker] heeft betaald, en uit niets blijkt dat sprake was van reële re-integratiemogelijkheden. Dit brengt met zich dat op het moment dat [verzoeker] het beëindigingsvoorstel deed Klüh op grond van goed werkgeverschap3 en in lijn met de Xella-uitspraak was gehouden om daarmee in te stemmen onder toekenning van een vergoeding. Dit is slechts anders als Klüh een gerechtvaardigd belang had bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst. Zoals de Hoge Raad in de Xella-uitspraak heeft geoordeeld, kan dat gerechtvaardigd belang niet zijn gelegen in de omstandigheid dat [verzoeker] op het moment dat hij zijn beëindigingsvoorstel doet, de pensioengerechtigde leeftijd bijna heeft bereikt.

4.5.

Het beroep van Klüh op de uitspraak van de rechtbank Limburg4 en het betoog dat de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij een rechtmatige opzegging zou eindigen is gelegen na de AOW-datum, maakt het oordeel niet anders. In die zaak had de werknemer – anders dan [verzoeker] – niet voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een voorstel tot beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden gedaan. Ook gaat Klüh eraan voorbij dat bij een tussen partijen te sluiten beëindigingsovereenkomst in verband met een slapend dienstverband geen opzegtermijn in acht hoeft te worden genomen. Dat sprake zou zijn van een voor werknemer meest gunstige opzegging, zoals in die zaak werd geoordeeld, doet zich in dit geval niet voor. Daargelaten de vraag of die redenering wel kan worden gevolgd, indien een dergelijke opzegging meebrengt dat aan de werknemer geen transitievergoeding behoeft te worden betaald.

4.6.

De conclusie is dat Klüh had moeten instemmen met het voorstel van [verzoeker] . Omdat Klüh dat niet heeft gedaan, heeft zij in strijd met goed werkgeverschap gehandeld en is zij schadeplichtig tegenover [verzoeker] . De hoogte van de schade is gelijk aan de door hem misgelopen transitievergoeding, die door [verzoeker] is berekend op € 9.065,12 bruto. Deze berekening heeft Klüh niet betwist, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid daarvan.

4.7.

De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf 25 september 2024, zijnde de verzuimdatum genoemd in de brief van 18 september 2024. In deze brief, die als ingebrekestelling kan worden beschouwd, heeft [verzoeker] een voorstel gedaan tot beëindiging van zijn slapende dienstverband onder toekenning van de transitievergoeding met een termijn van zeven dagen om op dat voorstel te reageren.

4.8.

Verder vordert [verzoeker] vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van
€ 625,00 inclusief btw. De kantonrechter stelt vast dat [verzoeker] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De gevorderde vergoeding is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is bepaald en wordt daarom toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar vanaf de datum van het verzoekschrift, omdat [verzoeker] in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en niet is gesteld of gebleken dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.

4.9.

Klüh is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Samsom worden begroot op:

- griffierecht

87,00

- salaris gemachtigde

543,00

- nakosten

135,00

(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

765,00

5 De beslissing

De kantonrechter

5.1.

veroordeelt Klüh tot betaling aan [verzoeker] van een schadevergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding van € 9.065,12 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente5 over dat bedrag, met ingang van 25 september 2024, tot de dag van volledige betaling,

5.2.

veroordeelt Klüh tot betaling aan [verzoeker] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 625,00 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, met ingang van 25 oktober 2024, tot de dag van volledige betaling,

5.3.

veroordeelt Klüh in de proceskosten van € 765,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Klüh niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

5.4.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. F.J. Lourens en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2024.

1 ECLI:NL:HR:2019:1734.

2 Artikel 7:669 lid 1 en 3 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW).

3 Artikel 7:611 BW.

4 ECLI:NL:RBLIM:2023:784.

5 Artikel 6:119 BW.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.