1 [gedaagde 1] ,
die woont in [woonplaats] ,
zowel in privé als in haar (mogelijke) hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van
de heer [erflater] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
de gedaagde partij in conventie,
de eisende partij in reconventie,
advocaat: mr. J.P. den Besten, kantoorhoudende te Zoetermeer,
2. [gedaagde 2],
die woont in [woonplaats] ,
zowel in privé als in haar hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van
de heer [erflater] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
niet verschenen,
3. [gedaagde 3],
die woont in [woonplaats] ,
zowel in privé als in zijn hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van
de heer [erflater] ,
hierna te noemen: [gedaagde 3] ,
niet verschenen.
In deze zaak gaat het vooral om (de uitleg van) een testament. De vraag is wie de erfgenamen zijn. Zijn dat alleen de kinderen van erflater of ook de vrouw waarmee erflater is hertrouwd? In dit vonnis oordeelt de rechtbank dat alleen de kinderen de erfgenamen zijn.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de gelijkluidende dagvaardingen van 29 en 30 november 2022 en van 5 december 2022 met bijlagen 1 tot en met 7,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van [gedaagde 1] ,
- de conclusie van antwoord in reconventie van [eiser] ,
- het tussenvonnis van 12 juli 2023, waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen.
1.2.
Deze mondelinge behandeling heeft op 31 oktober 2023 plaatsgevonden. Ter zitting zijn verschenen [eiser] en [gedaagde 1] , vergezeld van hun advocaten, en [gedaagde 3] in persoon. De griffier heeft van deze zitting aantekeningen gemaakt. De advocaten van [eiser] en [gedaagde 1] hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd. [eiser] heeft ter zitting een akte eiswijziging overgelegd. Deze eiswijziging is ter zitting aan [gedaagde 3] overhandigd en op
6 november 2023 aan [gedaagde 2] betekend. Vervolgens heeft [gedaagde 1] een antwoordakte eiswijziging (referte) ingediend. Daarna heeft de rechtbank bepaald dat in deze zaak vandaag een vonnis zal worden gewezen.
4 De beoordeling
De bevoegdheid van de rechtbank en het toepasselijke recht
4.1.
Omdat [gedaagde 3] in Duitsland woont, moet de rechtbank eerst nagaan of de Nederlandse rechter bevoegd is om over de vorderingen te oordelen.
4.2.
Het gaat in deze zaak om de afwikkeling van een nalatenschap. Voor de bevoegde rechter moet daarom worden gekeken naar de Erfrechtverordening3. Artikel 4 van de Erfrechtverordening wijst in dit geval de Nederlandse rechter aan als bevoegde rechter omdat erflater op het moment van overlijden zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. De rechtbank is dus bevoegd. De rechtbank is ook bevoegd kennis te nemen van de gevorderde verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
4.3.
Op de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap is Nederlands recht van toepassing. Ook de overige vorderingen in deze zaak moeten worden beoordeeld naar Nederlands recht (op grond van artikel 21 lid 1 van de Erfrechtverordening).
4.4.
Deze zaak draait om de vraag wie de erfgenamen zijn van erflater. De rechtbank geeft [eiser] gelijk dat alleen hij, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] dit zijn. De rechtbank is het dus niet met [gedaagde 1] eens dat ook zij erfgenaam is. Hierna legt de rechtbank uit waarom.
4.5.
In artikel 4:52 BW staat dat een beschikking, getroffen ten voordele van degene met wie de erflater op het tijdstip van het maken van het testament getrouwd was (of al trouwbeloften had gewisseld), vervalt door een daarna ingetreden echtscheiding. Dit is alleen anders als uit het testament zelf het tegendeel is af te leiden. Voordat dit wetsartikel op 1 januari 2003 (onmiddellijk) in werking trad, was dit al geruime tijd bestaande jurisprudentie.
4.6.
In het testament worden de kinderen van erflater en de (toenmalige) echtgenote van erflater ( [moeder] ) als erfgenamen genoemd, de kinderen voor het deel van hun legitieme en [moeder] voor het resterende deel. Uit het testament is niet af te leiden dat het testament voor [moeder] blijft gelden als erflater en [moeder] zouden gaan scheiden. Door de echtscheiding van erflater en [moeder] in 2003 is de beschikking, getroffen in het voordeel van [moeder] , dus op grond van artikel 4:52 BW vervallen. De rechtbank is het niet met [gedaagde 1] eens dat het hele testament, dus ook de beschikking in het voordeel van de kinderen, door de echtscheiding is komen te vervallen. Dit vindt geen steun in artikel 4:52 BW. Alleen de beschikking in het voordeel van degene met wie de erflater getrouwd was, vervalt op grond van artikel 4:52 BW.
4.7.
[gedaagde 1] heeft nog gesteld, met een beroep op artikel 4:46 BW, dat het testament moet worden uitgelegd. Volgens [gedaagde 1] is de conclusie van die uitleg dat zij erfgenaam is omdat zij de echtgenote van erflater is geworden. [gedaagde 1] wijst er in dit verband op dat het hier gaat om een langstlevende testament. [gedaagde 1] betoogt dat het de bedoeling van erflater was om zijn echtgenote als langstlevende verzorgd achter te gelaten (zonder opeisbare aanspraken van de kinderen), waarbij voor erflater niet relevant zou zijn geweest wie de echtgenote (dan) is. Erflater verkeerde volgens [gedaagde 1] daarom in de veronderstelling dat hij zijn testament niet hoefde te wijzigen om [gedaagde 1] verzorgd achter te laten. Dit is volgens [gedaagde 1] af te leiden uit het feit dat zij en erflater in gemeenschap van goederen zijn getrouwd en dat tijdens hun huwelijk de onverdeelde helft van de woning op haar naam is gezet.
4.8.
De rechtbank vindt, net als [eiser] , dat de bewoordingen van de erfstelling in het testament duidelijk zijn. In het testament staat: “Ik benoem tot mijn erfgenamen mijn kinderen ieder voor een deel gelijk aan ieders legitieme portie, alsmede mijn echtgenote, mevrouw [moeder] , voor het resterend gedeelte.” De echtgenote die erflater tot zijn erfgenaam heeft benoemd, wordt hier met naam en toenaam genoemd. Er kan dan ook geen misverstand over bestaan dat met “mijn echtgenote” [moeder] wordt bedoeld.
4.9.
De rechtbank volgt [gedaagde 1] niet in haar uitleg dat met “mijn echtgenote” ook is bedoeld de eventueel nieuwe echtgenote van erflater. Erflater heeft voor dit testament met ouderlijke boedelverdeling gekozen, zo blijkt ook uit artikel 6 van het testament, omdat hij zijn echtgenote verzorgd wilde achterlaten en haar in staat wilde stellen hun leefwijze zoveel mogelijk voort te zetten. Toen het testament werd opgemaakt was erflater getrouwd met de moeder van zijn kinderen ( [moeder] ). Er kan dan ook niet zonder meer van uit worden gegaan dat erflater de erfrechtelijke aanspraken van zijn kinderen en eventueel nieuwe echtgenote (ook in hun onderlinge verhouding) op dezelfde manier heeft willen regelen. Dat erflater in de veronderstelling verkeerde dat het testament ook gold ten opzichte van [gedaagde 1] (omdat [gedaagde 1] zijn nieuwe echtgenote was) vindt de rechtbank in ieder geval nergens uit blijken. [gedaagde 1] heeft dit ter zitting desgevraagd ook niet nader kunnen toelichten. Integendeel, [gedaagde 1] heeft ter zitting verklaard dat zij het met erflater nooit over zijn testament heeft gehad. Hoe [gedaagde 1] erbij komt dat erflater in de veronderstelling verkeerde dat hij [gedaagde 1] in het testament als erfgenaam had aangewezen, is daarmee onduidelijk gebleven.
4.10.
Op grond van het testament zijn dus alleen [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] de erfgenamen van erflater, voor het deel van hun legitieme. De vraag is wie gerechtigd is tot het resterende deel (het vervallen erfdeel van [moeder] ) waarover niet is beschikt.
4.11.
[eiser] stelt dat het vervallen erfdeel van [moeder] op grond van artikel 4:48 BW naar evenredigheid aanwast bij de erfdelen van de overige in het testament aangewezen erfgenamen (de kinderen). Volgens [eiser] dient het testament van erflater namelijk zo te worden uitgelegd dat erflater niet de bedoeling heeft gehad om aanwas bij de erfdelen van de kinderen te voorkomen.
4.12.
[gedaagde 1] meent dat geen aanwas plaatsvindt en dat daarom op het vrijgevallen deel de wettelijke verdeling van toepassing is. [gedaagde 1] wijst in dit verband op het oude erfrecht (artikel 4:1049 BW (oud)) dat gold toen het testament werd opgemaakt. Aanwas vond onder het oude erfrecht alleen plaats als in de erfstelling was opgenomen “tezamen en voor gelijke delen”. In het testament is zo een erfstelling echter niet opgenomen, wat volgens [gedaagde 1] betekent dat erflater niet voor aanwas heeft gekozen en aanwas dus ook niet dient plaats te vinden.
4.13.
De rechtbank oordeelt dat sprake is van aanwas. Dit oordeel licht de rechtbank als volgt toe.
4.14.
Aanwas is geregeld in artikel 4:48 BW. Dat artikel is op 1 januari 2003 in werking getreden en heeft onmiddellijke werking. Artikel 4:48 BW geldt dus in deze zaak. In artikel 4:48 BW staat dat in alle gevallen dat een beschikking ten behoeve van een persoon geen gevolg heeft aanwas plaatsvindt van het vrijvallende gedeelte naar evenredigheid bij de delen van de anderen, tenzij anders uit het testament blijkt. Uitgangspunt is dus dat het vervallen erfdeel van [moeder] aanwast bij de erfdelen van de kinderen, tenzij uit het testament van erflater blijkt dat geen sprake is van aanwas.
4.15.
Om te bepalen of uit het testament blijkt dat geen aanwas dient plaats te vinden, moet het testament worden uitgelegd. Bij de uitleg van het testament moet worden gelet op de verhoudingen die het testament kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder het testament is opgemaakt. Tot die omstandigheden behoort ook het recht dat gold toen het testament werd opgemaakt. Volgens het toen geldende recht (artikel 4:1049 (oud) BW) vond aanwas alleen plaats als in het testament sprake was van, kort gezegd, een gezamenlijke making. Volgens de erfstelling in het testament erven de kinderen ieder voor een gelijk deel gelijk aan ieders legitieme en erft [moeder] het resterende gedeelte. Dat is geen gezamenlijke making, zodat onder het oude erfrecht geen sprake zou zijn geweest van aanwas.
4.16.
De rechtbank is desondanks van oordeel, net als [eiser] , dat uit het testament niet blijkt dat erflater geen aanwas wilde. In dit testament zijn namelijk de kinderen en de moeder van de kinderen (de toenmalige echtgenote van erflater) tot erfgenamen benoemd. Daarbij is de ouderlijke boedelverdeling van toepassing verklaard. Als erflater voor de echtscheiding was overleden, dan waren alle bezittingen en schulden naar [moeder] gegaan en hadden de kinderen een niet opeisbare vordering op [moeder] gekregen. In dat geval had [moeder] de erfbelasting over de niet opeisbare vordering van de kinderen moeten voorschieten. Door de erfdelen van de kinderen te beperken tot hun legitieme, zou de te betalen belasting zo laag mogelijk zijn gehouden. [eiser] heeft er daarnaast op gewezen dat het erfdeel van [moeder] hoe dan ook ten goede van de kinderen was gekomen. Als hun moeder na de ouderlijke boedelverdeling was overleden, dan hadden de kinderen namelijk als haar erfgenamen indirect ook het erfdeel van [moeder] geërfd. De rechtbank is het daarom met [eiser] eens dat het meer voor de hand ligt dat de erfstelling op de betreffende manier in het testament is opgenomen vanwege fiscale redenen en niet met de bedoeling te voorkomen dat als het erfdeel van [moeder] zou vrijvallen dat dit erfdeel niet bij de kinderen zou aanwassen.
4.17.
Omdat het vervallen erfdeel van [moeder] dus bij de erfdelen van de kinderen aanwast, zijn [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] per saldo gerechtigd tot ieder ⅓ deel van de nalatenschap van erflater. Niet in geschil is dat de nalatenschap de helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap omvat.
De ontbonden huwelijksgoederengemeenschap
4.18.
De huwelijksgoederengemeenschap tussen erflater en [gedaagde 1] is ontbonden door het overlijden van erflater op 14 oktober 2020. De rechtbank zal eerst de omvang en de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vaststellen. Pas daarna wordt duidelijk wat in de nalatenschap valt.
4.19.
Partijen zijn het erover eens dat de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap is samengesteld uit de volgende bezittingen en schulden, waarbij partijen aan de inboedel geen waarde hebben toegekend.
- -
de woning met een waarde van € 195.000,-;
- -
een auto met een waarde van € 14.000,-;
- -
vorderingen op de Rabobank van in totaal € 3.698,- (creditsaldi van twee rekeningen);
- -
vorderingen op de ING Bank van in totaal € 24.066,19 (creditsaldi van drie rekeningen),
- -
inboedel,
totaal aan bezittingen: € 236.764,19.
- -
een hypotheek van in totaal € 125.000,-;
- -
notariskosten van totaal € 583,75,
totaal aan schulden: € 125.538,75.
4.20.
De rechtbank constateert dat geen verweer is gevoerd tegen de door [eiser] gevorderde wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Daarom zal de rechtbank de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap als volgt vaststellen. Aan [gedaagde 1] wordt toegedeeld (de onverdeelde helft van) de woning, de auto, de vorderingen op de Rabobank en ING Bank, de inboedel onder de verplichting van [gedaagde 1] om de in 4.19 van dit vonnis genoemde schulden als eigen schuld voor haar rekening te nemen, en om wegens overbedeling aan de nalatenschap te vergoeden € 55.612,72.
4.21.
Omdat [gedaagde 1] (de onverdeelde helft van) de woning en de inboedel krijgt toegedeeld, ziet de rechtbank niet welk belang [gedaagde 1] nog heeft bij de door haar gevorderde medewerking van de kinderen tot het vestigen van het vruchtgebruik op de woning en de inboedel. De rechtbank zal deze vordering al om die reden afwijzen.
4.22.
Daarmee bestaat de nalatenschap van erflater uit de vordering op [gedaagde 1] van € 55.612,72. De rechtbank constateert dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (als deelgenoten) geen verweer hebben gevoerd tegen de door [eiser] gevorderde wijze van verdeling van de nalatenschap. De rechtbank stelt de wijze van verdeling van de nalatenschap dan ook als volgt vast. Aan [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] komt ieder ⅓ deel toe van de nalatenschap, waarmee aan ieder dus toekomt € 18.537,57.
4.23.
Tegen de door [eiser] van [gedaagde 1] gevorderde betaling van dit bedrag van € 18.537,57 en daarover gevorderde wettelijke rente is evenmin verweer gevoerd. De rechtbank zal [gedaagde 1] daarom veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [eiser] . De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis. Omdat de rechtbank deze geldvordering toewijst, ziet de rechtbank niet welk belang [eiser] nog heeft bij de gevorderde vaststelling van dit bedrag op € 18.537,57. Daarom zal de rechtbank deze vordering afwijzen.
4.24.
[gedaagde 1] heeft gevorderd dat als de rechtbank haar veroordeelt tot betaling van een geldbedrag, zij dit bedrag in termijnen mag betalen. De rechtbank zal deze vordering afwijzen omdat [gedaagde 1] niet duidelijk heeft gemaakt waarom betaling in termijnen hier aangewezen is. De reden die [gedaagde 1] ter zitting heeft gegeven, namelijk dat zij minder liquide middelen krijgt toegedeeld dan zij op grond van het vonnis moet betalen, gaat niet op en is hoe dan ook onvoldoende om een betaling in termijnen in dit geval te rechtvaardigen.
4.25.
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank de primaire vorderingen van [eiser] zal toewijzen (behalve vordering III) op de manier zoals in dit vonnis onder “De beslissing” staat en dat alle tegenvorderingen van [gedaagde 1] zullen worden afgewezen.
4.26.
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. De rechtbank doet dit omdat het in deze zaak om een erfrechtelijke kwestie gaat en de rechtbank geen aanleiding ziet om één van partijen in de kosten te veroordelen.
5 De beslissing
in conventie en in reconventie
5.1.
verklaart voor recht dat [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] de enige erfgenamen zijn van [erflater] , geboren in Amsterdam op [geboortedatum] 1940 en overleden op 14 oktober 2020,
5.2.
stelt de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vast zoals in 4.20 van dit vonnis is overwogen,
5.3.
stelt de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflater vast zoals in 4.22 van dit vonnis is overwogen,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 18.537,57, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partijen de eigen kosten draagt,
5.6.
verklaart dit vonnis, wat betreft de beslissingen in 5.2 tot en met 5.4, uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. M.C. van Rijn en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.