Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNHO:2024:283

Rechtbank Noord-Holland
12-01-2024
29-01-2024
10354097
Arbeidsrecht
Bodemzaak

vernietiging oosv, dringende reden, na bewijsopdracht, niet komen vaststaan. voorwaardelijk ontbindingsverzoek werkgever toegewezen wegens inmiddels verstoorde arbeidsrelatie.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2024-0159
VAAN-AR-Updates.nl 2024-0159

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind

locatie Haarlem

Zaaknr./rolnr.: 10354097 AO VERZ 23-18 (NK)

Uitspraakdatum: 12 januari 2024

Beschikking in de zaak van:

[verzoeker]

wonende te [plaats 1]

verzoeker

verder te noemen: [verzoeker]

gemachtigde: mr. A. Hashem Jawaheri

tegen

[verweerder] , h.o.d.n. [bedrijf]

wonende te [plaats 2]

verweerder

verder te noemen: [verweerder]

gemachtigde: mr. F. Peeters

De zaak in het kort

Deze zaak gaat over een ontslag op staande voet wegens ernstig bedreigende uitlatingen van een werknemer. Werknemer heeft betwist dat hij de uitlatingen heeft gedaan, waarna de werkgever bij tussenbeschikking een bewijsopdracht heeft gekregen. Nadat getuigen zijn gehoord, oordeelt de kantonrechter dat de werkgever niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. Er is teveel twijfel blijven bestaan over wat de werknemer precies gezegd heeft, waardoor de dringende reden niet is komen vast te staan. Het verzoek van de werknemer tot vernietiging van het ontslag op staande voet wordt daarom toegewezen. De arbeidsovereenkomst wordt wel (op verzoek van de werkgever) ontbonden, omdat inmiddels sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

1 Het procesverloop

1.1.

In een tussenbeschikking van 18 april 2023 is geoordeeld dat [verweerder] het bewijs van de uitlatingen op grond waarvan [verzoeker] op staande voet is ontslagen, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [verzoeker] , (nog) onvoldoende heeft geleverd. Daarbij is overwogen dat indien de uitlatingen (alsnog) komen vast te staan, deze op zichzelf het ontslag op staande voet rechtvaardigen. [verweerder] is daarom, in lijn met zijn bewijsaanbod, in de gelegenheid gesteld de verweten gedragingen te bewijzen door alle middelen rechtens, zoals het in het geding brengen van een bewijs van aangifte bij de politie, maar in ieder geval door het horen van [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen.

1.2.

Ter uitvoering van de bewijsopdracht heeft [verweerder] op 17 mei 2023 een aanvullende productie in het geding gebracht.

1.3.

Verder heeft [verweerder] op 23 juni 2023 één getuige doen horen, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Op 24 november 2023 zijn op verzoek van [verzoeker] , in het kader van contra-enquête, twee getuigen gehoord, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. De inhoud van de processen-verbaal gelden als hier ingelast.

1.4.

Vervolgens hebben beide partijen een akte na enquête genomen.

1.5.

Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.

2 De beoordeling

Het verzoek

Dringende reden ontslag op staande voet niet bewezen

2.1.

Bij tussenbeschikking van 18 april 2023 is aan [verweerder] opgedragen te bewijzen dat de gebeurtenissen op 13 februari 2023, die hebben geleid tot het ontslag op staande voet van [verzoeker] , zich hebben voorgedaan op de wijze zoals door [verweerder] omschreven in de ontslagbrief, te weten:

‘(…) De redenen voor dit ontslag zijn als volgt: u heeft zowel uw werkgever [betrokkene 1] als mevrouw [betrokkene 2] en de moeder van de heer [betrokkene 1] ernstig bedreigd. U heeft letterlijk het volgende gezegd: Ik zal jou (dhr. [betrokkene 1] ) kapot maken, jouw bedrijf ( [verweerder] ) kapot maken, jouw vrouw ( [betrokkene 2] ) neuken en jouw moeder (mevr. [betrokkene 3] ) uit het graf trekken en daarna neuken (…).’

2.2.

[verweerder] heeft ter uitvoering van de bewijsopdracht een brief van 16 mei 2023 van de Politie Noord-Holland in het geding gebracht, waarin wordt bevestigd dat de echtgenote van [verweerder] op 21 februari 2023 als volgt melding heeft gedaan van de gestelde gebeurtenissen op 13 februari 2023: ‘Uw cliënte is naar het politiebureau in Haarlem gekomen. Zij en haar partner zouden door een oud-werknemer bedreigd worden. Deze oud-werknemer is anderhalf jaar in dienst geweest. Echter was hij maar drie maanden werkzaam geweest. Volgens uw cliente was hij een lange tijd ziek en nalatig. Hierdoor hebben zij hem moeten laten gaan. Hij heeft op 13 februari 2023 zijn ontslagbrief ontvangen. De oud-werknemer heeft via de telefoon een aantal bedreigingen geuit. Hij zou onder andere gezegd hebben: “Ik maak je kapot, ik maak je bedrijf kapot, ik neuk je vrouw en ik haal je moeder uit het graf”. Dit is ter kennisname vastgelegd.’

2.3.

[verweerder] heeft verder [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), werknemer van [verweerder] , als getuige doen horen. De andere door [verweerder] opgeroepen getuige ( [getuige 2]1) is niet verschenen.

2.4.

In het kader van contra-enquête heeft [verzoeker] als getuigen doen horen:

[getuige 3] (hierna: [getuige 3] ), echtgenote van [verzoeker] , en [getuige 4] (hierna: [getuige 4] ), een vriendin van [getuige 3] .

2.5.

De getuigen hebben, voor zover relevant, het volgende verklaard:

[getuige 1] :

U zegt mij dat het telefoongesprek op 13 februari 2023 plaatsvond. De dag zelf weet ik niet meer. Ik zat met [getuige 2] en de heer [verweerder] in de showroom dan wel in de werkplaats. Dat weet ik niet meer precies. (…) De heer [verweerder] liep weg om een telefoongesprek te voeren. (…) Ik merkte op enig moment dat het gesprek dat de heer [verweerder] voerde stroef verliep. Toen heeft de heer [verweerder] de telefoon op de luispreker gezet. En vanaf dat moment heb ik het gesprek kunnen meeluisteren. (…) De heer [verzoeker] was erg emotioneel op dat moment en denderde ietwat door. Ik ben niet in staat alles wat er gezegd is actief naar boven te halen. Ik hoorde dat de heer [verzoeker] steeds bozer en emotioneler werd en dat hij zei dat hij de heer [verweerder] en het bedrijf wilde schaden. Een van de dingen die de her [verzoeker] uitte was dat hij seksuele handelingen wilde verrichten met de vrouw van de heer [verweerder] . Er werd door de heer [verzoeker] ook geïmpliceerd dat hij seksuele handelingen wilde verrichten met de moeder van de heer [verweerder] .
Op de vraag van de kantonrechter of ik me de precieze bewoordingen kan herinneren antwoord ik ontkennend.
(…)
Op uw vraag of ik nog steeds achter mijn verklaring sta is mijn antwoord ja. Ik voeg daar nog wel aan toe dat in mijn verklaring staat “ik ga je vrouw beuken”, dat is een spelfout. De b moet een n zijn.

(…)
U vraagt mij hoe laat het twistgesprek heeft plaatsgevonden. Dat weet ik niet meer. U vraagt mij of het middag was. Een exact tijdstip durf ik niet te geven. U herhaalt uw vraag of het middag was. Ik meen van wel, maar dat kan ik niet met zekerheid zeggen.
U vraagt mij of wij aan het werk waren of gezellig samen zaten of aan het overleggen waren. Dat weet ik niet meer, het kan alle drie zijn geweest. U vraagt mij of de heer [verweerder] op enig moment opstond omdat hij gebeld werd. Ik weet niet meer of hij gebeld werd of dat hij zelf ging bellen. U vraagt mij hoelang de heren aan het bellen waren voordat de telefoon op de speaker ging. Dat weet ik niet meer, maar het was meer dan een minuut. (…) U vraagt mij of ik mij kan herinneren hoelang het gesprek duurde. Daar kan ik geen antwoord op geven. Dat weet ik niet. (…) Ik heb geen idee.
(…)
U vraagt mij hoelang de telefoon op de speaker heeft gestaan. Daar kan ik geen zinnig woord over zeggen. Ik heb verklaard dat het gesprek plaatsvond aan het einde van de dag. U vraagt mij waarom ik dat heb verklaard. Daar kan ik geen zinnig antwoord op geven wat betreft het tijdstip.

[getuige 3] :
‘Op 13 februari 2023 zaten wij aan het ontbijt. Mijn echtgenoot zei dat hij de meneer ging bellen om te vragen waarom hij niet uitbetaald was. Mijn echtgenoot werd boos. Hij liep naar een andere kamer. Hij drong herhaaldelijk aan op uitbetaling van zijn loon. Hij zei: ‘jij hebt mij geneukt’.
(…)
Op de vraag van meneer Jawaheri heeft u gehoord dat uw echtgenoot ging verkrachten of uit zijn graf trekken? Nee dat heb ik niet gehoord.
Bij het begin van het gesprek waren wij met zijn vieren in de woonkamer: mijn echtgenoot en ik, ons kindje en een vriendin van mij. Toen het gesprek werd voortgezet in een andere kamer was ik daar alleen bij.
Wij wonen in een kleine woning. Het is een gehorige woning.
(…)

Op de vraag van mr. Peeters weet u hoelang het gesprek heeft geduurd antwoord ik dat was kort. Het gesprek was beëindigd tussen een en vijf minuten, niet langer. Het gesprek vond plaats in de vroege ochtend.
(…)’

[getuige 4] :
‘Op 13 februari 2023 was ik aanwezig in de woning van de heer [verzoeker] . (…) Het was vroeg in de ochtend. We zaten aan het ontbijt. Op enig moment belde de heer [verzoeker] zijn werkgever. Ik hoor hem zeggen waarom betaal jij mijn salaris niet. (…) Op enig moment begon de heer [verzoeker] hard te praten, toen liep hij naar de slaapkamer.
Ik heb niet echt opgelet wat hij letterlijk zei maar toen hij in de slaapkamer was hoorde ik hem zeggen: ‘Je hebt mij geneukt”. (…)
Mevrouw [getuige 3] was met hem meegelopen naar de slaapkamer. (…) Het gesprek duurde niet lang.
(…)
Op de vraag van mr. Peeters of het een gehorig huis is antwoord ik ja, maar ik heb niet opgelet wat hij precies zei. Ik heb wel gehoord dat meneer [verzoeker] zei: ‘Je hebt mij geneukt.’ Op de vraag van mr. Peeters heeft u meneer [verzoeker] ook horen zeggen dat de vrouw van meneer [verweerder] hem ook geneukt had antwoord ik nee. (…)’

2.6.

De kantonrechter overweegt als volgt. [verweerder] heeft ter onderbouwing van zijn stellingen de schriftelijke verklaring van [getuige 1]2 ingebracht, welke verklaring tijdens het getuigenverhoor onder ede is onderschreven door [getuige 1] . De kantonrechter volgt [verzoeker] in zijn standpunt dat de waarde van de verklaringen van [getuige 1] beperkt is. Daarbij is in aanmerking genomen dat [getuige 1] , als werknemer, in een afhankelijkheidsrelatie tot [verweerder] staat, waardoor niet is uit te sluiten dat hij zich verplicht voelde zijn baas te helpen. Dat geldt eens te meer nu [verweerder] , zoals hij ter zitting heeft bevestigd, liquiditeitsproblemen heeft, waardoor ook [getuige 1] belang kan hebben bij een gunstige uitkomst van deze procedure. Verder neemt de kantonrechter in ogenschouw dat de getuigenverklaring van [getuige 1] weinig concreet en niet gedetailleerd is. Zo kan [getuige 1] zich niet herinneren welke bewoordingen precies door [verzoeker] zijn gebruikt op 13 februari 2023, wanneer op de dag het telefoongesprek plaatsvond (ochtend of middag), waar [getuige 1] , [verweerder] en zijn collega [getuige 2] zich op dat moment bevonden en hoe lang het telefoongesprek ongeveer heeft geduurd. Dit gebrek aan details doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring.

2.7.

Volgens [verweerder] en [getuige 1] was collega [getuige 2] (uitzendkracht) ook bij het telefoongesprek op 13 februari 2023 aanwezig. Hoewel [getuige 2] dus ook over de inhoud van het telefoongesprek kan verklaren, is van hem geen schriftelijke verklaring ingebracht. [verweerder] heeft [getuige 2] wel opgeroepen om op 23 juni 2023 als getuige te worden gehoord, maar een dag voor het getuigenverhoor heeft zij laten weten dat hij niet zou verschijnen. [verweerder] heeft niet duidelijk gemaakt wat de reden hiervan is. Zij heeft evenmin verzocht om een nieuwe datum voor het verhoor van de getuige te gelasten, waardoor een (getuigen-)verklaring van de andere getuige, ontbreekt.

2.8.

[verweerder] heeft wel een (ongedateerde) whatsappconversatie tussen zijn echtgenote en [verzoeker]3 ingebracht, waarin de echtgenote [verzoeker] met de gestelde uitlatingen heeft geconfronteerd. Deze conversatie heeft echter nauwelijks bewijswaarde, nu vaststaat dat de echtgenote zelf niet bij het gesprek op 13 februari 2023 aanwezig was en [verzoeker] daarin – anders dan door [verweerder] is gesteld – juist niet erkent dat hij de verweten uitlatingen heeft gedaan. Hetzelfde geldt voor de politie-aangifte.4

2.9.

Hiertegenover staat de betwisting van [verzoeker] dat hij de betreffende uitlatingen heeft gedaan. [verzoeker] heeft er ter zitting op gewezen dat [verweerder] een motief heeft om hem valselijk te beschuldigen, omdat hij vanwege financiële problemen geen geld heeft om [verzoeker] salaris te betalen en [verzoeker] al lang ziek is. [verzoeker] heeft zijn betwisting onderbouwd met de getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] . Deze verklaringen hebben naar het oordeel van de kantonrechter eveneens een beperkte waarde. Zo geldt voor beiden dat ze een relatie met [verzoeker] hebben en voor [getuige 3] dat ook zij belang bij een gunstige uitkomst van de procedure heeft. Beide verklaringen zijn weliswaar voorzien van concrete, met elkaar overeenkomende details, maar niet is uit te sluiten dat dat het geval is omdat die details op voorhand met elkaar zijn afgestemd. Wat verder afbreuk doet aan de waarde van de verklaring, is dat [getuige 4] ten aanzien van het cruciale deel van het telefoongesprek heeft verklaard dat zij zich niet in dezelfde ruimte bevond als [verzoeker] en dat zij niet goed heeft opgelet wat [verzoeker] letterlijk zei. Beide getuigen hebben wel verklaard dat [verzoeker] in het telefoongesprek het woord ‘geneukt’ heeft gebruikt, volgens [getuige 3] in die zin dat [verzoeker] het gevoel had dat er met hem gespeeld werd vanwege het feit dat hij zijn salaris niet betaald kreeg. Dit sluit aan bij de toelichting c.q. verklaringen van [verzoeker] , [verweerder] en [getuige 1] , in die zin dat zij alle drie aangeven dat [verzoeker] zwaar geëmotioneerd was, omdat hij geen salaris meer kreeg. [verweerder] heeft ter zitting erkend dat hij het salaris een aantal keer niet, of te laat heeft betaald vanwege financiële (liquiditeits-)problemen en dat er vanaf 1 februari 2023 helemaal geen loon meer aan [verzoeker] is betaald.

2.10.

De kantonrechter komt op basis van het voorgaande, alles tegen elkaar afwegend, tot de conclusie dat er teveel twijfels bestaan over wat er nu woordelijk is gezegd door [verzoeker] . Zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen, hebben de getuigen deze twijfels niet kunnen wegnemen. Aan beide kanten hebben de getuigen een relatie met de procespartij en geen van de getuigen heeft luid, duidelijk en overtuigend verklaard over wat er precies is gezegd door [verzoeker] . Zo valt bijvoorbeeld niet uit te sluiten dat [verzoeker] , boos over het feit dat hij geen salaris meer ontving, iets heeft gezegd in de trant van dat hij zich door [verweerder] ‘verneukt’ voelde, welke uitlating (in elk geval in de gegeven context) geen ontslag op staande voet rechtvaardigt. Aangezien de bewijslast voor het bestaan van de dringende reden op [verweerder] als werkgever rust, is de conclusie dat [verweerder] er niet in is geslaagd het hem opgedragen bewijs te leveren. De dringende reden is daardoor niet komen vast te staan.

Vernietiging ontslag op staande voet, achterstallig loon en wettelijke rente

2.11.

Het primaire (onder 1 van het petitum) verzoek tot vernietiging van het ontslag zal worden toegewezen. Doordat de dringende reden niet is komen vast te staan, is het ontslag op staande voet immers niet rechtsgeldig. Aan een beoordeling van het subsidiaire verzoek (onder 2 van het petitum) komt de kantonrechter niet toe.

2.12.

Het verzoek van [verzoeker] (onder 3 van het petitum) om [verweerder] te veroordelen tot betaling van het achterstallige loon van € 2.729,- bruto over de maand februari 2023, zal eveneens worden toegewezen, voor zover het loon inmiddels niet al is voldaan door [verweerder] . [verweerder] heeft - anders dan het verworpen verweer dat [verzoeker] op 13 februari 2023 rechtsgeldig is ontslagen - niets aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat [verzoeker] , in afwijking van de hoofdregel uit artikel 7:628 en 7:629 BW, geen recht op loon had over die periode. De wettelijke rente over het achterstallig loon wordt toegewezen zoals verzocht.

Geen buitengerechtelijke incassokosten

2.13.

Het verzoek van [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel WIK wordt afgewezen, nu enige toelichting op dat verzoek ontbreekt. Door [verzoeker] is niet gesteld dat (en welke) buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het verzoek is dan ook niet toewijsbaar.

Proceskosten

2.14.

De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat hij (grotendeels) ongelijk krijgt. De proceskosten worden begroot op € 86,- aan vastrecht en € 793,- aan salaris gemachtigde. Daarbij wordt [verweerder] ook veroordeeld tot betaling van € 132,- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [verzoeker] worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

Het (voorwaardelijk) tegenverzoek

2.15.

Hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet moet worden vernietigd. Dat betekent dat de voorwaarde waaronder [verweerder] het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan, is vervuld, zodat dit verzoek zal worden beoordeeld. [verweerder] heeft ook belang bij de verzochte ontbinding, omdat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door het ontslag op staande voet.

2.16.

[verweerder] heeft ontbinding verzocht, primair op de g-grond en (meer) subsidiair op de e- of i-grond. Volgens [verweerder] is ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn en zonder toekenning aan [verzoeker] van een transitievergoeding, billijke vergoeding of schadevergoeding gerechtvaardigd vanwege de buitensporige, bedreigende uitlatingen van [verzoeker] op 13 februari 2023 en doordat [verzoeker] structureel heeft nagelaten mee te werken aan zijn re-integratie.

2.17.

[verzoeker] heeft tegen de verzochte ontbinding geen verweer gevoerd.

Redelijke grond voor ontbinding

2.18.

De kantonrechter overweegt als volgt. Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet, het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald wat een redelijke grond is (artikel 7:669 lid 3 BW). Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW). Ontbinding van een arbeidsovereenkomst kan plaatsvinden indien sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, die een zodanig karakter heeft dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 671b lid 1 aanhef en sub a BW jo. artikel 7:669 lid 3 aanhef en sub g BW). De verstoring dient, volgens vaste jurisprudentie, ernstig en duurzaam te zijn.

2.19.

Gelet op de stukken, de getuigenverklaringen en hetgeen partijen in de procedure naar voren hebben gebracht, stelt de kantonrechter vast dat de arbeidsverhouding inmiddels zodanig verstoord is geraakt, dat van [verweerder] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat, hoewel niet vaststaat wat [verzoeker] op 13 februari 2023 exact heeft gezegd, wel voldoende aannemelijk is geworden dat [verzoeker] in het bewuste telefoongesprek grove bewoordingen heeft gebruikt tegen zijn werkgever op wie hij (zoals door hemzelf erkend en verklaard door de getuigen) erg boos was. Uit de stukken blijkt ook dat er eerder problemen tussen [verzoeker] en [verweerder] waren gerezen. Zo bevestigde [verzoeker] dat er vaker discussies over de loonbetaling waren geweest en kwamen de belemmeringen van [verzoeker] om arbeid te verrichten volgens de bedrijfsarts deels voort uit arbeidsgerelateerde omstandigheden, om welke reden partijen was geadviseerd met elkaar in gesprek te gaan.5 Partijen hebben echter – vóór noch ná het ontslag op staande voet - geen enkele aanleiding gezien met elkaar te gaan praten. Integendeel, zij hebben voor de strijdmodus gekozen, en zijn tegen elkaar gaan procederen in welke procedure zij elkaar over en weer vele verwijten hebben gemaakt. De onderhavige procedure heeft inmiddels, mede door verhinderdata van partijen en de getuigenverhoren, geruime tijd geduurd, maar ook daarin hebben partijen geen aanleiding gezien elkaar op te zoeken. Het is de kantonrechter onduidelijk hoe de huidige situatie is en of [verzoeker] zich nog beschikbaar heeft gehouden voor werk of re-integratie, of hij thans nog ziek is en of hij andere inkomsten uit arbeid of uitkering geniet. Nu [verzoeker] tegen de verzochte ontbinding geen verweer heeft gevoerd, kwalificeren de bovengenoemde omstandigheden tezamen naar het oordeel van de kantonrechter als een verstoring in de arbeidsrelatie zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW, op grond waarvan ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. Herplaatsing ligt gegeven de omstandigheden niet in de rede.

2.20.

Voor zover er op dit moment nog een opzegverbod tijdens ziekte van toepassing is – hetgeen niet door de kantonrechter kan worden vastgesteld omdat niet duidelijk is of [verzoeker] thans nog steeds arbeidsongeschikt is - staat dit niet aan ontbinding in de weg, nu het ontbindingsverzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft.6

Geen ernstige verwijtbaarheid [verzoeker]

2.21.

Over het verzoek van [verweerder] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder inachtneming van de opzegtermijn en zonder transitievergoeding, oordeelt de kantonrechter als volgt. De arbeidsovereenkomst kan alleen zonder inachtneming van de opzegtermijn worden ontbonden, indien de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verzoeker] .7 In dat geval vervalt ook de aanspraak van een werknemer op de wettelijke transitievergoeding. Deze uitzonderingsgrond heeft echter een beperkte reikwijdte en moet terughoudend worden toegepast.8 De werknemer kan zijn rechten terzake alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Van een dergelijke uitzonderingssituatie is naar het oordeel van de kantonrechter, onder verwijzing naar wat onder 2.19 is overwogen, geen sprake.

2.22.

Het gevolg is dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, met inachtneming van de toepasselijke opzegtermijn van een maand, met ingang van 1 maart 2024. [verzoeker] heeft op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a onder 2 BW recht op de wettelijke transitievergoeding.

Proceskosten

2.23.

De kantonrechter zal in lijn met artikel 3.2. van de ‘Aanbeveling schikking en proceskosten van de Wwz’ bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen.

3 De beslissing

De kantonrechter:

het verzoek

3.1.

vernietigt het ontslag op staande voet;

3.2.

veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van € 2.729,- bruto aan loon over de maand februari 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;

3.3.

veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 879,- (bestaande uit: € 86,- aan griffierecht en € 793,- aan salaris gemachtigde), te vermeerderen met € 132,- aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door [verzoeker] worden gemaakt, en vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking;

3.4.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

het tegenverzoek:

3.5.

ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2024;

3.6.

bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;

3.7.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gewezen door mr. M.Y.H.G. Erkens, kantonrechter en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken door mr. M.P.E. Oomens in aanwezigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter

1 In het verweerschrift van [verweerder] en de tussenbeschikking aangeduid als S. Groeneveld.

2 R.o. 2.5 bij Feiten in de tussenbeschikking

3 Productie 5 bij verweerschrift [verweerder]

4 Zie r.o 5.2

5 Zie het spreekuurverslag van de bedrijfsarts van 30 januari 2023; productie 1 bij verweerschrift.

6 Artikel 7:671b lid 6 sub a BW.

7 artikel 7:671b lid 8 sub a en artikel 7:673 lid 7 sub c BW

8 Hoge Raad van 8 februari 2019, gepubliceerd op www. rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2019:203 (Woondroomzorg).

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.