Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNHO:2024:9677

Rechtbank Noord-Holland
17-06-2024
01-10-2024
11062360 \ VV EXPL 24-75
Arbeidsrecht
Kort geding

In deze zaak vordert een werknemer uitbetaling van gewerkte overuren. De wet geen bepaling op grond waarvan overwerk gecompenseerd moet worden. De afspraken tussen partijen zijn in beginsel leidend. Echter, ook indien er geen afspraken over compensatie van overuren zijn gemaakt, kan een werkgever op grond van goed werkgeverschap/redelijkheid en billijkheid verplicht zijn tot compensatie. Volgens de kantonrechter is daarvan in dit geval sprake.

Rechtspraak.nl
Sdu Nieuws Arbeidsrecht 2024/365
AR-Updates.nl 2024-1255
VAAN-AR-Updates.nl 2024-1255
Brightmine 2024-20011854
JAR 2024/280

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie

locatie Haarlem

Zaaknr./rolnr.: 11062360 \ VV EXPL 24-75

Uitspraakdatum: 17 juni 2024

Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:

[eiser]

wonende te [plaats 1]

eiser

verder te noemen: [eiser]

gemachtigde: mr. M.T. Harbers

tegen

de besloten vennootschap

[gedaagde]

gevestigd te [plaats 2]

gedaagde

verder te noemen: [gedaagde]

gemachtigde: mr. S.E.H. van Thoor

1 Het procesverloop

1.1.

[eiser] heeft [gedaagde] op 23 mei 2024 gedagvaard.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juni 2024. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij brief van 31 mei 2024 nog stukken toegezonden.

2 De feiten

2.1.

[eiser] is op 15 augustus 2016 in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van uitvoerder. Laatstelijk bedroeg het salaris van [eiser] € 4.750,- per vier weken, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.

2.2.

[eiser] heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 december 2022.

2.3.

In artikel 5 van de arbeidsovereenkomst staat:

Artikel 5 Arbeidstijden

De arbeidsduur bedraagt voor de werknemer 40 uur per week. De werkweek loopt van maandag tot en met vrijdag.

2.4.

In artikel 6 van de arbeidsovereenkomst staat:
Artikel 6 Overwerk
GEEN.”

2.5.

Bij e-mail van 29 november 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] gevraagd om een verklaring te geven voor het feit dat hij in de jaren 2020, 2021 en 2022 in totaal tien dagen niet heeft gewerkt zonder dat hij daarvoor verlof heeft opgenomen. Daarnaast heeft [gedaagde] erop gewezen dat [eiser] te veel privé kilometers met de bedrijfswagen zou hebben gereden.

2.6.

Blijkens het verlofadministratiesysteem van [gedaagde] had [eiser] op 1 december 2022 een saldo van 55,76 opgebouwde en niet genoten vakantie-uren en 42,96 opgebouwde en niet genoten ATV-uren.

2.7.

Bij de eindafrekening heeft [gedaagde] 40,59 ATV-uren uitbetaald. Verder heeft zij een bedrag van € 417,76 aan vakantietoeslag ingehouden.

2.8.

Bij brief van 28 maart 2023 heeft [eiser] schriftelijk aan [gedaagde] verzocht om de opgebouwde overuren, de opgebouwde en niet genoten vakantie-uren, overige verlofuren en de opgebouwde vakantietoeslag alsnog uit te betalen. [gedaagde] heeft kort nadien de rittenrapporten en verlofoverzichten aan [eiser] verstrekt. Partijen hebben nadien via hun gemachtigden nog schriftelijk hun standpunten gedeeld.

2.9.

[gedaagde] heeft niet uitbetaald.

3 De vordering en het verweer

3.1.

[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] veroordeelt tot betaling van 55,76 vakantie-uren, 2,37 ATV-uren, € 526 en
€ 417,76 aan onterecht ingehouden loon, € 2.622 aan vakantiegeld (juni-november 2022), en € 36.334,36 aan achterstallig loon voor overuren, allemaal vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente. Daarnaast vraagt [eiser] om betaling van het individueel budget, de buitengerechtelijke incassokosten, en toezending van de overwerklijsten en werkbriefjes van de afgelopen vijf jaar, op straffe van een dwangsom.

3.2.

[eiser] heeft – kort weergegeven – aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij gedurende zijn dienstverband met [gedaagde] veel overuren heeft gemaakt. In dat verband zijn partijen in 2017 compensatie in tijd overeengekomen. In de jaren 2018 tot en met 2022 heeft [eiser] in totaal 1.213,14 overuren gemaakt, waarvan hij er 80 heeft gecompenseerd. [gedaagde] heeft deze compensatie-uren ten onrechte van het verlofsaldo afgetrokken en moet daarom het verlofsaldo herstellen, en de resterende verlofuren en overuren uitbetalen. De verplichting tot uitbetaling van de overuren volgt ook uit de toepasselijke cao Bouw & Infra, die daarnaast verplicht tot de uitbetaling van een individueel budget en het bijhouden van ‘overwerklijsten’. [eiser] wil dat deze overwerklijsten, samen met de werkbriefjes, aan hem worden verstrekt. Bovendien moet [gedaagde] vakantiegeld betalen over de periode juni tot november 2022, vermeerderd met een ten onrechte ingehouden bedrag van € 417,76. [eiser] heeft ook recht op een bedrag van € 526,-, omdat [gedaagde] dit bedrag onterecht heeft ingehouden bij de salarisbetaling van november 2022. Vanwege het betalingsverzuim is [gedaagde] ook de wettelijke verhoging en de wettelijke rente verschuldigd.

3.3.

[gedaagde] betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4 De beoordeling

Spoedeisendheid

4.1.

De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] een zodanig spoedeisend belang heeft dat van hem niet mag worden verwacht de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. Bij die beoordeling moet in ieder geval worden betrokken hoe aannemelijk het is dat de vordering van [eiser] in een bodemprocedure zal worden toegewezen, het belang van [eiser] bij het treffen van de gevorderde voorziening en de gevolgen voor [gedaagde] bij het ten onrechte treffen van een voorziening.

4.2.

[gedaagde] heeft de spoedeisendheid van de vordering weersproken. De kantonrechter overweegt dat een vordering tot betaling van loon in het algemeen spoedeisend van aard is omdat een werknemer in de regel van dit loon afhankelijk is voor zijn levensonderhoud. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] weliswaar lang heeft gewacht met het indienen van zijn vordering, maar dat de aard en de omvang (het gaat om een substantieel bedrag aan loon) maken dat sprake is van een spoedeisend belang.

4.3.

Toewijzing van een vordering in kort geding vereist verder dat de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Naar het oordeel van de kantonrechter geldt dit voor wat betreft de vordering tot betaling van overuren. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.

Is er sprake van door de werkgever opgedragen overwerk?

4.4.

[eiser] was werkzaam voor [gedaagde] in de functie van uitvoerder. In de arbeidsovereenkomst zijn partijen een werkweek van 40 uur overeengekomen, die loopt van maandag tot en met vrijdag. Vaststaat dat [eiser] zijn werkzaamheden moest verrichten in het hele land. Hoewel een functieomschrijving ontbreekt, zijn partijen het eens over het feit dat [eiser] als enige leidinggevende op de bouwprojecten altijd als eerste aanwezig diende te zijn en pas als laatste kon vertrekken. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat als een opdracht niet af was, dit extra kosten voor [gedaagde] met zich meebracht en dat er daarom regelmatig (ook op zaterdag) moest worden overgewerkt om deadlines te halen. Daarnaast was de reistijd van en naar projecten vaak langer dan één uur, waardoor [eiser] (met medeweten en instemming van [gedaagde]) extra uren maakte. [eiser] stelt dat hij op basis van de door Van Breejen aan hem verstrekte rittenregistratie heeft vastgesteld dat hij in de jaren 2018 tot en met 2022 in totaal 1.213,14 overuren heeft gewerkt. Ter onderbouwing daarvan heeft [eiser] de rittenrapporten en het door hem op basis daarvan uitgewerkte overzicht van overuren overgelegd. [gedaagde] heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat overwerk, zoals in de arbeidsovereenkomst overeengekomen, ‘niet aan de orde’ was. De enkele keer dat er langer werd overgewerkt, was in het salaris inbegrepen aldus [gedaagde]. Verder heeft [gedaagde] op de door [eiser] ingediende weekrapporten gewezen waaruit blijkt dat [eiser], met uitzondering van één week, steeds 40 uur per week heeft opgegeven. Ter zitting heeft [betrokkene 1] (DGA van [gedaagde]) echter erkend opdracht te hebben gegeven voor het werken van extra uren en, geconfronteerd met het aantal van 1213 uren, meegedeeld dat dit hoorde bij de verantwoordelijke functie van uitvoerder en dat het salaris zodanig was dat dit bij het salaris was inbegrepen. Op grond hiervan komt de kantonrechter tot de voorlopige conclusie dat [eiser], in opdracht van [gedaagde] overwerk heeft verricht. Aangezien [gedaagde], die op grond van de arbeidstijdenwet verplicht is tot het voeren van een deugdelijke urenregistratie, het door [eiser] gestelde aantal overuren niet (voldoende) heeft weersproken, gaat de kantonrechter er voorshands vanuit dat [eiser] een totaal van 1.213,14 uur aan overwerk heeft verricht.

Afspraken tussen partijen: overwerk in salaris verdisconteerd?

4.5.

[eiser] vordert uitbetaling van de door hem gewerkte overuren. De kantonrechter stelt voorop dat er voor de compensatie van overuren geen algemene wettelijke regeling bestaat. De door partijen gemaakte afspraken over de uitbetaling van overuren zijn in beginsel leidend. Partijen hebben hierover het volgende naar voren gebracht.

4.6.

[eiser] stelt allereerst dat de cao Bouw & Infra (hierna: de cao) op de arbeidsovereenkomst van toepassing is en dat [gedaagde] op grond daarvan gehouden is overwerklijsten bij te houden, overwerk te betalen en toeslagen te betalen over de overuren en de op zaterdag gewerkte uren. [gedaagde] heeft de toepasselijkheid van de cao echter weersproken. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] tegenover deze betwisting onvoldoende feitelijke informatie heeft verstrekt om in dit kort geding vast te kunnen stellen of de cao daadwerkelijk van toepassing is op de arbeidsverhouding. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk wat de specifieke bedrijfsactiviteiten van [gedaagde] zijn en wat de exacte werkzaamheden van [eiser] inhielden binnen zijn functie. Hierdoor is vooralsnog te onzeker of de cao op de arbeidsverhouding van toepassing is. Het is daarom op dit moment ook onvoldoende aannemelijk dat [gedaagde] op grond van een tussen partijen toepasselijke cao verplicht is tot compensatie van overuren. Dit geldt ook voor de vordering tot betaling van een individueel budget op grond van de cao.

4.7.

Verder stelt [eiser] dat hij met [gedaagde] heeft afgesproken dat overuren werden betaald. Hij heeft toegelicht dat hij in 2017 ontslag wilde nemen omdat hij te veel uren moest werken en dit niet te combineren was met zijn privéleven. [eiser] stelt dat [gedaagde] hem op dat moment dringend heeft verzocht om in dienst te blijven waarna er afspraken zijn gemaakt. Namens [gedaagde] waren bij dit gesprek aanwezig de heer [betrokkene 1] en zijn vader, de heer [betrokkene 2] Volgens [eiser] hebben partijen in dit gesprek afgesproken dat [eiser] zoveel mogelijk in tijd zou worden gecompenseerd voor de door hem gewerkte overuren. [eiser] stelt dat dat vaak niet lukte vanwege de grote drukte maar dat hij tienmaal van deze compensatieafspraak gebruik heeft gemaakt, namelijk op 19 juni 2020, 18 december 2020, 29 maart 2021, 9 april 2021, 14 april 2021, 15 april 2021, 28 mei 2021, 10 juni 2021, 4 maart 2022 en 6 mei 2022. [gedaagde] erkent dat er diverse gesprekken zijn geweest, maar betwist uitdrukkelijk dat compensatie of vergoeding van overwerk is afgesproken. Volgens [gedaagde] is toen juist afgesproken dat [eiser] niet voor overuren zou worden gecompenseerd, omdat deze geacht waren in zijn loon te zijn inbegrepen. Gelet op het feit dat [eiser] zijn standpunt niet nader heeft onderbouwd, is de kantonrechter vooralsnog van oordeel dat de gestelde afspraak over compensatie van overuren niet is komen vast te staan. Ook [gedaagde] heeft zijn stelling, dat is afgesproken dat compensatie voor overuren in het reguliere salaris is inbegrepen, niet onderbouwd. Op grond hiervan kan vooralsnog niet worden aangenomen dat er individuele afspraken over het wel of juist niet vergoeden van overuren zijn gemaakt.

4.8.

[eiser] stelt zich verder op standpunt dat hij overeenkomstig de in de arbeidsovereenkomst afgesproken 40 uur per week is betaald, terwijl hij in de jaren 2018 tot en met 2022 1.213,14 uur extra heeft gewerkt. [gedaagde] verweert zich met de stelling dat overwerk wordt geacht in de functie, de werkzaamheden en het salaris van [eiser] te zijn inbegrepen. De kantonrechter overweegt dat de wet geen bepaling kent op grond waarvan overwerk gecompenseerd moet worden, maar dat de tussen partijen gemaakte afspraken hierover in beginsel leidend zijn. Hiervoor is onder rov 4.6 en 4.7. overwogen dat voorshands niet is komen vast te staan dat partijen (al dan niet via een toepasselijke cao) hebben afgesproken (i) dat gewerkte overuren worden gecompenseerd, danwel dat (ii) compensatie voor gewerkte overuren geacht wordt te zijn inbegrepen in het overeengekomen maandloon. Ook indien er geen afspraken over compensatie van overuren zijn gemaakt, kan een werkgever evenwel op grond van goed werkgeverschap/redelijkheid en billijkheid verplicht zijn tot compensatie (HR 6 maart 1998, NJ 1998/527). Volgens de kantonrechter is daarvan in dit geval sprake. Daarvoor zijn de volgende omstandigheden in aanmerking genomen:

i) [gedaagde] heeft overwerk aan [eiser] opgedragen, althans [eiser] heeft het overwerk verricht met medeweten/(impliciete) instemming van [gedaagde];

ii) [eiser] heeft gedurende meerdere jaren structureel en substantieel overwerk verricht (ruim 1200 uur in 5 jaar);

iii) [gedaagde] heeft financieel voordeel van het overwerk gehad omdat daarmee werd voorkomen dat [gedaagde] vertragingsboetes verschuldigd werd aan opdrachtgevers;

iv) [eiser] heeft met [gedaagde] besproken dat hij betaald wilde krijgen voor het overwerk;

v) [gedaagde] heeft desondanks, in strijd met zijn plicht uit art 7:655 lid 1 sub i en leden 3 en 10 BW, nagelaten om [eiser] schriftelijk te informeren over (de verplichting tot en omvang van het) overwerk, waardoor op zijn minst onduidelijkheid is blijven bestaan over de rechten en plichten van [eiser] hieromtrent;

vi) [gedaagde] heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd op grond waarvan het functie- en salarisniveau [eiser] dusdanig was dat hij hieruit had moeten begrijpen dat, nadat bij aanvang van de arbeidsovereenkomst was afgesproken dat geen overwerk zou worden verricht, compensatie voor gewerkte overuren geacht werden te zijn inbegrepen in het overeengekomen maandloon.

4.9.

De kantonrechter is van oordeel dat het gelet op genoemde omstandigheden voldoende waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure de vordering van [eiser] tot uitbetaling van gewerkte overuren wordt toegewezen. [eiser] heeft 80 uur op het overwerk in mindering gebracht omdat hij deze uren als compensatie voor overwerk niet heeft gewerkt (‘tijd voor tijd'). Hij vordert betaling van de resterende 1133,14 uur overeenkomstig het overeengekomen uurloon, te weten € € 36.334,36 bruto. Dit bedrag wordt, gelet op het bepaalde in artikel 7:618 BW, toegewezen. [eiser] vordert de maximale wettelijke verhoging en de wettelijke rente. De kantonrechter ziet aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 10 %. De wettelijke rente zal worden toegewezen.

Vakantie-uren

4.10.

[eiser] vordert betaling van 55,76 opgebouwde en niet genoten vakantie-uren, [gedaagde] stelt dat [eiser] in de jaren 2020, 2021 en 2022 10 dagen niet heeft gewerkt zonder dat daarvoor verlof is opgenomen. Dit zijn de dagen waarop volgens [eiser] overwerk is gecompenseerd en die hij op de vordering tot betaling van overwerk in mindering heeft gebracht. Van [gedaagde] heeft bij de eindafrekening betaling van 40,490 vakantie-uren in mindering gebracht. Nu het voorlopig oordeel van de kantonrechter is dat het overwerk vergoed moet worden en [eiser] met de 10 vrije dagen overwerk heeft gecompenseerd en die dagen ook op zijn vordering in mindering heeft gebracht, is de kantonrechter van oordeel dat de 55, 76 opgebouwde en niet genoten vakantie-uren door [gedaagde] alsnog betaald moeten worden.

Vakantiegeld

4.11.

Ten aanzien van het gevorderde vakantiegeld heeft [gedaagde] aangevoerd dat de reservering van de vakantietoeslag ieder jaar van januari tot en met december plaatsvindt. De vakantietoeslag wordt jaarlijks in mei uitgekeerd, waardoor de vakantietoeslag over de maanden juni tot en met december in feite vooruitbetaald wordt. Ter onderbouwing van dit verweer heeft [gedaagde] verwezen naar de overgelegde salarisspecificaties. Uit de salarisspecificatie van november 2022 blijkt dat er een negatief saldo van € 760,- resteerde voor het jaar 2022. Als [eiser] tot eind december 2022 in dienst was gebleven, zou dit saldo volgens [gedaagde] op € 0,- zijn uitgekomen door de reserveringen voor de periodes 12 en 13. Aangezien [eiser] per 1 december 2022 uit dienst is gegaan, moet hij het deel van het vakantiegeld over de nog niet gewerkte periode terugbetalen. [gedaagde] heeft dit bedrag van € 417,76 verrekend bij de eindafrekening. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] zijn vordering tot uitbetaling van het vakantiegeld, tegenover dit gemotiveerde en onderbouwde verweer van [gedaagde], vooralsnog onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.

Ingehouden loon ad € 526,- en uitbetaling ATV-uren

4.12.

[eiser] heeft zich verder op het standpunt gesteld dat er ten onrechte een bedrag van € 526,- is ingehouden op zijn salaris. [gedaagde] heeft ter zitting toegelicht dat dit bedrag het netto verschil is tussen de uitbetaling van periode 2022-11 en 2022-12. Dit verschil is te verklaren doordat [eiser] gedurende een 4-wekenperiode uit dienst is gegaan (namelijk op 30 november 2022 terwijl periode 12 liep tot 2 december 2022). Derhalve is er bij de salarisbetaling van december in plaats van een volledig brutosalaris ad
€ 4.750 slechts € 4.275 uitbetaald. Daarnaast heeft in periode 12 de eindafrekening plaatsgevonden. Bij de eindafrekening zijn door [gedaagde] 40,59 ATV-uren uitbetaald. Dat dit 2,37 uur minder is dan op de verlofkaart 2022 staat, komt volgens [gedaagde] doordat [eiser] in 2022 geen volledig jaar in dienst is geweest en de ATV-uren naar rato zijn berekend. [eiser] heeft het voorgaande niet betwist, zodat de kantonrechter de stellingen van [gedaagde] als juist aanneemt. Gezien het voorgaande acht de kantonrechter het onvoldoende waarschijnlijk dat de vorderingen tot uitbetaling van € 526,- en de ATV-uren in een eventuele bodemprocedure zullen worden toegewezen.

Werkbriefjes/overwerklijsten

4.13.

[eiser] vordert toezending van overwerklijsten en werkbriefjes over de afgelopen 5 jaar onder verbeurte van een boete. [gedaagde] heeft als producties 10 t/m 13 de weekrapporten die door [eiser] bij [gedaagde] zijn ingeleverd in het geding gebracht. [gedaagde] stelt dat hij geen overwerklijsten heeft en die daarom ook niet kan verstrekken. De vordering zal daarom worden afgewezen.

Buitengerechtelijke kosten en proceskosten

4.14.

[eiser] vordert betaling van buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.894,28 inclusief btw. [gedaagde] betwist de hoogte van de vordering. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 1.175,00.

4.15.

De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij grotendeels ongelijk krijgt.

5 De beslissing

De kantonrechter:

5.1.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van 55,76 opgebouwde en niet genoten vakantie-uren, te vermeerderen met 10 % wettelijke verhoging en de wettelijke rente;

5.2.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 36.334,36 bruto onder overlegging van correcte specificaties, te vermeerderen met 10 % wettelijke verhoging en de wettelijke rente;

5.3.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 1.175,00 aan buitengerechtelijke kosten;

5.4.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:

dagvaarding € 139,42

griffierecht € 706,00

salaris gemachtigde € 1.086,00,

te vermeerderen met € 132 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt,

5.5.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

5.6.

wijst de vordering voor het overige af.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.