RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/098602-23
Uitspraakdatum: 24 september 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 september 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte]
,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Haaglanden (PPC).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. S.E. Bauduin en mr. C.J. Booij (hierna gezamenlijk: de officier van justitie) en van wat de verdachte en zijn raadslieden, mr. G.M. Terlingen en mr. M.C. Pedrotti, advocaten te Hoorn, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van wat mr. L.M. Wagemaker namens benadeelde partijen [zoon 1] , [zoon 2] en [moeder van het slachtoffer] naar voren heeft gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank ter terechtzitting de heer [getuige 4] (reclasseringswerker bij Reclassering Nederland) als getuige gehoord.
1 Beschuldiging
De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij zijn echtgenote [het slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd en dat hij haar stoffelijk overschot heeft verbrand en/of weggevoerd om haar overlijden en/of de doodsoorzaak te verhullen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 9 april 2023 tot en met 12 april 2023 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, in elk geval in Nederland, [het slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
- de keel en/of hals van die [het slachtoffer] dicht geknepen en/of dicht gedrukt en/of
- (vervolgens) de keel en/of hals dicht geknepen gehouden/of dicht gedrukt gehouden, althans samendrukkend en/of samenknijpend geweld uitgeoefend op de keel/hals van die [het slachtoffer] en/of
- de mond en/of neus van die [het slachtoffer] dichtgehouden en/of bedekt, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [het slachtoffer] gedurende lange(re) tijd afgesloten waardoor die [het slachtoffer] geen/onvoldoende lucht en/of zuurstof heeft kunnen krijgen (mede) ten gevolge waarvan voornoemde [het slachtoffer] is overleden;
2
hij in of omstreeks de periode van 9 april 2023 tot en met 12 april 2023 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec en/of (elders) in Nederland, een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [het slachtoffer] , heeft verbrand en/of weggevoerd, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen, door met dat oogmerk genoemd stoffelijk overschot te overgieten en/of te besprenkelen met benzine, althans een brandbare stof en/of (vervolgens) dat stoffelijk overschot in brand te steken en/of genoemd stoffelijk overschot in een auto te vervoeren naar een -afgelegen- locatie.
5
5. Strafbaarheid van de verdachte
Bij de beantwoording van de vraag of en in welke mate de gepleegde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend, heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia rapport (Triple onderzoek) van 26 september 2023, opgemaakt door D.J. Vinkers, psychiater, M.L. de Groot, psycholoog en R. de Kooter, forensisch milieuonderzoeker.
De conclusies van de deskundigen luiden – zakelijk weergegeven en samengevat – dat de verdachte lijdt aan een duidelijk, langdurig bestaand patroon van cluster C persoonlijkheidsproblematiek, blijkende uit dwangmatige, afhankelijke en vermijdende trekken. In zijn persoonlijkheidsproblematiek staat zijn minderwaardige zelfgevoel centraal. Om zijn zelfgevoel te reguleren is hij afhankelijk van de steun van en waardering door anderen. Hiertoe is hij geneigd tot overmatig behagen van de ander of om zich aan te passen aan diens wensen.
Het gedrag en de emoties van de verdachte in aanloop naar het tenlastegelegde zijn volgens de onderzoekers voor een belangrijk deel gerelateerd aan de dwangmatige, afhankelijke en ontwijkende persoonlijkheidstrekken. Vanuit zijn pathologie kon hij het idee dat [het slachtoffer] hem zou verlaten niet verdragen. Verder schieten de emotionele copingvaardigheden te kort en bij oplopende emoties is de verdachte vooral geneigd om druk uit te oefenen op zijn omgeving en kan hij problemen nauwelijks loslaten, leidend tot haast obsessief gedrag. Van deze dynamiek is sprake geweest in aanloop naar feit 1. Op welke wijze de pathologie precies heeft doorgewerkt is geen zicht verkregen, gelet op de ontkenning door de verdachte. Maar dat er sprake is geweest van een doorwerking van de pathologie, lijkt evident. De deskundigen adviseren dan ook om feit 1, indien bewezen, in (hoogstens) een verminderde mate toe te rekenen.
Dit is anders voor feit 2. Voor dit feit kan volgens de onderzoekers geen doorwerking worden aangetoond van de persoonlijkheidspathologie in zijn gedragskeuzes en lijkt sprake te zijn geweest van beredeneerd, planmatig en niet pathologisch gedreven gedrag. Er waren verschillende momenten waarop de verdachte zijn gedrag kon heroverwegen. De deskundigen adviseren om feit 2, indien bewezen, in een volledige mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de bevindingen en het advies van de deskundigen over. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluit. De rechtbank acht de verdachte ten aanzien van de gepleegde feiten dan ook strafbaar, maar zal feit 1 in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
7 Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
Namens [zoon 1] , [zoon 2] en [moeder van het slachtoffer] , zijnde de kinderen en moeder van [het slachtoffer] , zijn door hun advocaat mr. L.M. Wagemaker, vorderingen tot schadevergoeding ingediend.
[zoon 1] vordert een vergoeding van in totaal € 35.000,-, bestaande uit affectieschade ter hoogte van € 17.500,- en schokschade ter hoogte van € 17.500,-. Ter onderbouwing van schokschade heeft [zoon 1] een brief van 15 mei 2024 van [therapeut] overgelegd, die daarin onder andere klachten van [zoon 1] en door hem bij haar ondergane therapie beschrijft.
[zoon 2] vordert een schadevergoeding van in totaal € 20.000,-, bestaande uit affectieschade.
[moeder van het slachtoffer] vordert een schadevergoeding van in totaal € 17.500,-, bestaande uit affectieschade.
Alle drie vorderen daarnaast vergoeding van de wettelijk verschuldigde rente over het toe te wijzen bedrag en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vorderingen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde affectieschade van alle benadeelde partijen kan worden toegewezen. Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [zoon 1] kan de gevorderde schokschade worden toegewezen, nu voldoende is onderbouwd dat bij hem een hevige emotionele schok teweeg is gebracht door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het strafbare feit. De officier van justitie heeft verzocht om de vorderingen toe te wijzen vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair, gelet op de bepleite integrale vrijspraak, verzocht om de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde affectieschade van alle benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de door benadeelde partij [zoon 1] gevorderde schokschade heeft de verdediging verzocht om de vordering af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vordering onvoldoende deugdelijk is onderbouwd. De verdediging heeft betwist dat het geestelijk letsel door een ter zake bevoegde en bekwame deskundige is vastgesteld.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst de toepasselijke juridische kaders schetsen, waarna de vorderingen afzonderlijk zullen worden beoordeeld.
Affectieschade
Op 1 januari 2019 is de Wet affectieschade in werking getreden. Op grond van deze wet is het voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van immateriële schade te vorderen (artikelen 6:107 lid 1 onder b en 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade is bepaald in artikel 6:107 lid 2 en artikel 6:108 lid 4 van het BW. De forfaitaire bedragen die kunnen worden uitgekeerd in verschillende situaties zijn in het Besluit vergoeding affectieschade vastgelegd.
Schokschade
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. De schade als gevolg daarvan kan ook voor vergoeding in aanmerking komen (schokschade). Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het recht op vergoeding van deze schade is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.4
De vordering van [zoon 1]
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op grond van het voorgaande aansprakelijk is voor de dood van het slachtoffer en dat de benadeelde partij een meerderjarig kind is van het slachtoffer. Hij behoort daarmee tot de kring van gerechtigden en heeft aldus een wettelijk recht op vergoeding van zijn affectieschade. Door de verdediging is noch het bestaan noch de hoogte van de vordering betwist. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 17.500,- bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schokschade
De verdediging heeft gemotiveerd betwist dat het gestelde geestelijk letsel door een bevoegde en bekwame deskundige is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken het bestaan van het geestelijk letsel naar objectieve maatstaven niet kan worden vastgesteld. Er is onvoldoende bekend over de expertise van [therapeut] . Nu een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige nodig is voor de bevestiging dat sprake is van geestelijk letsel als gevolg van de emotionele schok, kan de rechtbank dit deel van de vordering tot schadevergoeding niet toewijzen. De benadeelde partij in de gelegenheid stellen om de vordering alsnog met stukken nader te onderbouwen, zal leiden tot onevenredige belasting van het strafproces. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij ten aanzien van dit deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De vordering van [getuige 3]
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op grond van het voorgaande aansprakelijk is voor de dood van het slachtoffer en dat de benadeelde partij een meerderjarig kind is van het slachtoffer. Hij behoort daarmee tot de kring van gerechtigden en heeft aldus een wettelijk recht op vergoeding van zijn affectieschade. Door de verdediging is noch het bestaan noch de hoogte van de vordering betwist. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 20.000,- bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De vordering van [moeder van het slachtoffer]
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op grond van het voorgaande aansprakelijk is voor de dood van het slachtoffer en dat de benadeelde partij een ouder is van het slachtoffer. Zij behoort daarmee tot de kring van gerechtigden en heeft aldus een wettelijk recht op vergoeding van affectieschade. Door de verdediging is noch het bestaan noch de hoogte van de vordering betwist. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 17.500,- bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: doodslag] aanleiding ter zake van alle (gedeeltelijk) toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
9 Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 impliciet primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [zoon 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit affectieschade.
Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde partij van een bedrag van € 17.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 122 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [getuige 3] geheel toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit affectieschade.
Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde partij van een bedrag van € 20.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 135 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] geheel toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit affectieschade.
Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde partij van een bedrag van € 17.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 122 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mrs. A. Buiskool en B.V.A. Corstens, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.L.M. Meulman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 september 2024.