RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.070329.24 (P)
Uitspraakdatum: 18 februari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 februari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte]
,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. A.J.J. van der Heiden, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.
1 De beschuldiging
De verdachte wordt beschuldigd van een poging tot verkrachting van [benadeelde] (feit 1 primair). Als dat niet kan worden bewezen, wordt hem de mishandeling van [benadeelde] verweten (feit 1 subsidiair).
Daarnaast wordt de verdachte beschuldigd van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [benadeelde] (feit 2).
De volledige tenlastelegging luidt als volgt:
1.
hij op of omstreeks 15 februari 2024 te Schagen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een
feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [benadeelde] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
- de woning van die [benadeelde] binnen is gegaan en/of
- die [benadeelde], die probeerde naar buiten te gaan, een of meermalen naar binnen heeft getrokken/geduwd, (waardoor die [benadeelde] op de grond viel) en/of
- die [benadeelde] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- op die [benadeelde] is gaan liggen en/of
- het gezicht van die [benadeelde] tegen de grond heeft gedrukt en/of
- met die [benadeelde] heeft geworsteld en/of
- aan het haar van die [benadeelde] heeft getrokken en/of
- die [benadeelde] een of meermalen heeft geslagen op haar hoofd en/of lichaam en/of
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd: "Ik wil je verkrachten” althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- zijn arm om de nek van die [benadeelde] heeft geklemd en/of
- het hoofd van die [benadeelde] onder zijn oksel heeft gedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 februari 2024 te Schagen, althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld doordat hij verdachte:
- aan die [benadeelde] heeft getrokken en/of die [benadeelde] heeft geduwd (waardoor die [benadeelde] op de grond viel) en/of
- die [benadeelde] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- het gezicht van die [benadeelde] tegen de grond heeft gedrukt en/of
- met die [benadeelde] heeft geworsteld en/of
- aan het haar van die [benadeelde] heeft getrokken en/of
- die [benadeelde] een of meermalen heeft geslagen op haar hoofd en/of lichaam en/of
- zijn arm om de nek van die [benadeelde] heeft geklemd en/of
- het hoofd van die [benadeelde] onder zijn oksel heeft gedrukt
2.
hij op of omstreeks 15 februari 2024 te Schagen, althans in Nederland, opzettelijk
[benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, doordat hij verdachte:
- de woning van die [benadeelde] binnen is gegaan en/of
- die [benadeelde], die probeerde naar buiten te gaan, een of meermalen naar binnen heeft getrokken/geduwd, (waardoor die [benadeelde] op de grond viel), althans die [benadeelde] een of meermalen heeft belet de woning te verlaten en/of
- die [benadeelde] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- op die [benadeelde] is gaan liggen en/of
- het gezicht van die [benadeelde] tegen de grond heeft gedrukt en/of
- met die [benadeelde] heeft geworsteld en/of
- aan het haar van die [benadeelde] heeft getrokken en/of
- die [benadeelde] een of meermalen heeft geslagen op haar hoofd en/of lichaam en/of
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd: "Ik wil je verkrachten” althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- zijn arm om de nek van die [benadeelde] heeft geklemd en/of
- het hoofd van die [benadeelde] onder zijn oksel heeft gedrukt.
2 Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. Omdat aan deze vier voorwaarden is voldaan, kan de rechtbank zich buigen over de verdere inhoud van deze strafzaak.
3 Beoordeling van het bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft voorwaardelijk opzet gehad op de poging tot verkrachting en de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer
[benadeelde].
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een poging tot verkrachting. De verdachte is zelf het slachtoffer geworden van de medeverdachte, die zich online als het slachtoffer heeft voorgedaan. De verdachte was te goeder trouw en verkeerde in de veronderstelling dat hij met het slachtoffer had gechat via een online chatbox waarbij een fantasieverkrachting was afgesproken. De verdachte verkeerde in de veronderstelling dat het verzet van het slachtoffer ook deel uitmaakte van het fantasiespel. Hij was zich van geen kwaad bewust. Hij heeft daarom ook niet geprobeerd om deurbelcamera’s in de wijk van het slachtoffer te vermijden en is in een bedrijfsauto met daarop de naam van zijn werkgever naar de woning van het slachtoffer gereden. Er is om die reden geen sprake van een poging tot het dwingen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Aansluitend hierop heeft de raadsman zich ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van opzet op het toebrengen van pijn of letsel.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het slachtoffer heeft tegengehouden op het moment dat zij naar buiten wilde.
Ten slotte heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat sprake is van vrijwillige terugtred. De verdachte is gestopt op het moment dat hij doorhad dat het slachtoffer het spel niet mee wilde spelen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 overweegt de rechtbank het volgende.
Voorwaardelijk opzet
De verdachte heeft op woensdag 14 februari 2024 via de website chatgirl.nl met de accountnaam ‘[gebruikersnaam 1]’ een chatgesprek gevoerd met een persoon met gebruikersnaam ‘[gebruikersnaam 2]’. Deze ‘[gebruikersnaam 2]’ heeft in dat gesprek gezegd dat zij in het verleden verkracht is geweest en dat zij opgewonden wordt van het idee nog een keer verkracht te worden. De verdachte is in het gesprek voorgehouden dat hij deze verkrachtingsfantasie mocht uitvoeren. ‘[gebruikersnaam 2]’ heeft onder meer een adres gegeven, gezegd dat zij op donderdagen altijd alleen thuis is en een foto van zichzelf gestuurd. De verdachte is daarop de volgende ochtend, donderdag 15 februari 2024, naar het opgegeven adres gegaan. Hij is de woning binnengedrongen en heeft fors geweld toegepast op de bewoonster, het slachtoffer [benadeelde]. Politieonderzoek heeft later uitgewezen dat achter ‘[gebruikersnaam 2]’ niet het slachtoffer [benadeelde], maar haar buurman schuilging (de medeverdachte [medeverdachte]), die zich in de chat heeft voorgedaan als het slachtoffer.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de raadsman aldus dat er vrijspraak moet volgen wegens het ontbreken van opzet.
De rechtbank volgt de raadsman hierin niet en is van oordeel dat de verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de poging tot verkrachting en, gelet op de verwevenheid van de tenlastegelegde feiten, op de wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank legt dit als volgt uit.
In het chatgesprek tussen de verdachte en ‘[gebruikersnaam 2]’ op 14 februari 2024 heeft ‘[gebruikersnaam 2]’ verteld dat zij vroeger verkracht is en dat zij de fantasie had om in haar eigen woning verkracht te worden door iemand die zij nooit had ontmoet. Daarbij werd het gebruik van extreme vormen van geweld (zoals een zak over het hoofd, hard en bruut, klappen geven) door ‘[gebruikersnaam 2]’ aangemoedigd zonder dat daar enige serieuze begrenzing aan werd gesteld. Evenmin verlangde ‘[gebruikersnaam 2]’ enige waarborg om te zorgen dat het geweld en de seks bleven binnen de grenzen van wat gewenst was, zoals een stopwoord of andere spelregels. Gelet op het extreme karakter van het gesprek is dat opmerkelijk. Ook de verdachte - die bekend is met BDSM - vond achteraf bezien dat er een stopwoord had moeten zijn en hij vond het onzorgvuldig van zichzelf dat daar niets over is afgesproken.
De verdachte was zich steeds bewust van de risico’s die online gesprekken met onbekenden op dergelijke chatsites met zich meebrengen. Hij heeft op de terechtzitting verklaard dat iedereen zich op het internet als een ander kan voordoen. De verdachte is op 14 februari 2024 naar de woning op het opgegeven adres gegaan omdat, zo zegt hij in het chatgesprek, hij even zeker moest weten dat ‘[gebruikersnaam 2]’ niet iemand erin luiste en om te checken of zij “echt echt” ‘[gebruikersnaam 2]’was. In zijn verhoor bij de politie zei hij dat hij op 14 februari 2024 naar de woning is gegaan omdat hij zeker wilde weten dat zij daadwerkelijk degene was wie ze zij dat ze was, en niet iemand anders. Je kunt online natuurlijk makkelijk doen alsof je iemand anders bent, zo verklaarde de verdachte.
Uit het chatgesprek van 14 februari 2024 blijkt dat de verdachte, aangekomen in de buurt van de woning, aan ‘[gebruikersnaam 2]’ heeft gevraagd om even achterom te lopen, de blinds even open te doen, boven het licht aan te doen of even voor het raam te gaan staan. Uit de antwoorden van ‘[gebruikersnaam 2]’ valt op te maken dat zij als reden om niet aan deze verzoeken te voldoen opgeeft dat zij met een kind thuis zit. Vervolgens heeft de verdachte aan ‘[gebruikersnaam 2]’ gevraagd om het kenteken te geven van de grijze auto die voor nummer 8 stond. Toen de verdachte als antwoord op deze vraag van ‘[gebruikersnaam 2]’ het correcte kenteken kreeg, kreeg hij, aldus zijn verklaring, de overtuiging dat ‘[gebruikersnaam 2]’ daar woonde en dat hij met haar in gesprek was.
Naar het oordeel van de rechtbank was het correcte antwoord op de vraag over het kenteken onvoldoende om met zekerheid te kunnen vaststellen dat de verdachte het gesprek over de verkrachtingsfantasie had gevoerd met de bewoonster van deze woning. Daarbij is van belang dat het chatgesprek op 14 februari 2024 een extreem karakter had en daarin geen duidelijk grenzen of een stopwoord zijn afgesproken, dat hij ‘[gebruikersnaam 2]’ nog nooit had ontmoet, dat zij niet voldeed aan de verzoeken om achterom te lopen, de blinds te openen, het licht aan te doen of voor het raam te gaan staan en de woning – volgens de verklaring van de verdachte – geheel donker was en hij niemand in de woning heeft gezien. Onder die omstandigheden mocht de verdachte, die van meet af aan sceptisch was en wist van het risico dat een ander zich kon voordoen als ‘[gebruikersnaam 2]’, geen genoegen nemen met het opgeven van het juiste kenteken.
De verdachte is desalniettemin de volgende dag teruggegaan naar de woning. Hij heeft niet geprobeerd in persoonlijk contact te komen met de bewoonster voordat hij de woning benaderde. Nadat de verdachte had aangebeld, werd de voordeur open gedaan door het slachtoffer. Toen de verdachte tegen de deur duwde heeft het slachtoffer geprobeerd om de deur terug te duwen en de verdachte buiten te houden. Daarin slaagde zij niet. Het slachtoffer probeerde vervolgens de woning te verlaten en op het moment dat de helft van haar lichaam buiten de woning was, heeft de verdachte haar naar binnen getrokken en de voordeur dicht gedaan. De verdachte heeft het slachtoffer vervolgens naar de grond gewerkt en haar gezicht met zijn hand in de mat geduwd. In de gang heeft het slachtoffer geschreeuwd. Vanuit de gang tot in de woonkamer heeft er een worsteling tussen de verdachte en het slachtoffer plaatsgevonden waarbij de verdachte het slachtoffer meerdere malen heeft geslagen en over het slachtoffer heen is gaan liggen en zijn arm om haar nek heeft gedaan waardoor zij niet weg kon.
Uit de hiervoor omschreven gang van zaken, zoals verklaard door het slachtoffer en bevestigd door de verdachte, blijkt dat het slachtoffer vanaf het eerste moment na het openen van haar voordeur geprobeerd heeft om naar buiten te komen en vervolgens om zich aan de verdachte te onttrekken. Reeds uit het feit dat het slachtoffer direct geprobeerd heeft om de deur dicht te doen en de woning te verlaten had de verdachte moeten opmaken dat dit niet overeenkwam met hetgeen was afgesproken in de chat. Daarin was namelijk expliciet benoemd dat de verkrachting in de woning zou worden uitgevoerd. Dit was opnieuw een teken dat de verdachte niet handelde met instemming van de bewoonster, maar ook dit heeft hem niet direct op zijn schreden doen terugkeren. In plaats daarvan is de verdachte, ondanks hevig en langdurig verzet door het slachtoffer, doorgegaan met zijn pogingen om haar te overmeesteren. Uit het dossier valt op te maken dat de verdachte minimaal acht minuten in de woning is geweest.
Conclusie ten aanzien van het voorwaardelijk opzet
De aanmerkelijke kans dat de verdachte handelde zonder instemming van de persoon die de deur van de woning open deed, is door de verdachte bewust aanvaard. Zoals hiervoor uiteen is gezet wist hij van de aanmerkelijke kans dat mensen zich op een website voor het voeren van chatgesprekken met een seksueel karakter als een ander kunnen voordoen. De verdachte was zich bewust van die aanmerkelijke kans en heeft daarom ‘controlevragen’ gesteld. ‘[gebruikersnaam 2]’ gaf geen gehoor aan de verzoeken van de verdachte om achterom te lopen, de blinds te openen, het licht aan te doen of voor het raam te gaan staan. Door de volgende dag te proberen de bewoonster te overmeesteren met als doel haar te verkrachten, en die poging ook niet te staken toen het slachtoffer probeerde de woning uit te vluchten en zich minutenlang hevig verzette, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij handelde zonder instemming van de bewoonster. Er is dus sprake geweest van voorwaardelijk opzet op het tegen de wil van het slachtoffer doen ondergaan van het seksueel binnendringen.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2)
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte het slachtoffer wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en dat zijn opzet (in voorwaardelijke vorm) ook daarop gericht was.
De rechtbank merkt op dat sprake is geweest van eendaadse samenloop. Dat betekent dat de gedragingen van de verdachte weliswaar twee strafbare feiten (poging tot verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving) opleveren maar hem in wezen één verwijt wordt gemaakt nu het gaat om dezelfde handelingen die plaatsvonden op dezelfde tijd en locatie.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1 primair.
hij op 15 februari 2024 te Schagen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld [benadeelde] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
- de woning van die [benadeelde] binnen is gegaan en
- die [benadeelde], die probeerde naar buiten te gaan, naar binnen heeft getrokken en
- die [benadeelde] heeft vastgepakt en vastgehouden en
- op die [benadeelde] is gaan liggen en
- het gezicht van die [benadeelde] tegen de grond heeft gedrukt en
- met die [benadeelde] heeft geworsteld en
- aan het haar van die [benadeelde] heeft getrokken en
- die [benadeelde] meermalen heeft geslagen op haar hoofd en/of lichaam en
- zijn arm om de nek van die [benadeelde] heeft geklemd en
- het hoofd van die [benadeelde] onder zijn oksel heeft gedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 15 februari 2024 te Schagen, opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, doordat hij verdachte:
- de woning van die [benadeelde] binnen is gegaan en
- die [benadeelde], die probeerde naar buiten te gaan, naar binnen heeft getrokken en
- die [benadeelde] heeft vastgepakt en vastgehouden en
- op die [benadeelde] is gaan liggen en
- het gezicht van die [benadeelde] tegen de grond heeft gedrukt en
- met die [benadeelde] heeft geworsteld en
- aan het haar van die [benadeelde] heeft getrokken en
- zijn arm om de nek van die [benadeelde] heeft geklemd en
- het hoofd van die [benadeelde] onder zijn oksel heeft gedrukt.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
7 Vordering benadeelde partij [benadeelde] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 12.603,-ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
1. behandeling door de fysiotherapeut € 274,-
2. verplaatste schade echtgenoot € 1.329,-
3. toekomstige materiële schade € 1.000,-
Ten aanzien van de toekomstige materiële schade (post 3) heeft de advocaat van de benadeelde partij in de vordering toegelicht dat hiermee wordt gedoeld op aanvullende materiële kosten die de benadeelde partij mogelijk zal maken indien hoger beroep wordt ingesteld. De advocaat heeft aangegeven dat deze schade vooralsnog niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 10.000,- gevorderd voor de geleden immateriële schade wegens lichamelijk en psychisch letsel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de rol van de medeverdachte [medeverdachte] matiging van het deel van de veroorzaakte schade dat voor rekening van de verdachte komt, op zijn plaats is. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een deel van de schade groot € 2.603,- (zijnde de kosten voor de fysiotherapeut en de verplaatste schade) en € 1.000,- aan immateriële schade in de zaak van de verdachte moet worden toegewezen. Voor het overige moet de benadeelde partij in de zaak van de verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard. De overige immateriële schade moet volgens de officier van justitie worden toegewezen in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte].
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie niet te vergelijken is met de onderhavige zaak en dat de toe te wijzen schadevergoeding aanzienlijk moet worden gematigd. De post verplaatste schade is onvoldoende onderbouwd zodat dat deel van de schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend in de zaken tegen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte].
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade bestaande uit kosten voor fysiotherapie tot een bedrag van € 274,- (post 1) rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten. Deze schade komt op grond van artikel 6:95 en 6:96 van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking. Dit onderdeel van de vordering is door de verdediging niet betwist en komt de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor, en zal daarom worden toegewezen.
De ‘verplaatste schade’ (post 2) ziet op verlies van inkomen van de echtgenoot van het slachtoffer doordat hij na de gebeurtenissen van 15 februari 2024 drie dagen vrij heeft genomen om het slachtoffer bij te staan. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De kosten die derden hebben gemaakt, komen op grond van artikel 6:107 lid 1 onder a BW slechts als verplaatste schade voor vergoeding in aanmerking indien de benadeelde die kosten, als zij die zelf zou hebben gemaakt, zou kunnen vorderen. De rechtbank acht onvoldoende onderbouwd dat dit voor het inkomensverlies van de echtgenoot het geval is, waarbij mede van belang is dat niet is gebleken van zorgtaken voor het slachtoffer waarvoor de benadeelde ook een professional had kunnen inschakelen.
Ook met betrekking tot de ‘toekomstige schade’ (post 3) zal de benadeelde partij overeenkomstig haar eigen verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Het is namelijk onzeker of deze schade in de toekomst ook daadwerkelijk zal worden geleden.
De rechtbank stelt verder vast dat het slachtoffer als gevolg van het bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen, zodat zij op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b BW aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade. Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 8.000,- komt de rechtbank billijk voor gelet op de aard en de ernst van de gevolgen voor de benadeelde partij, zoals blijkt uit de toelichting op de vordering. De rechtbank houdt hierbij ook rekening met vergoedingen die in (min of meer) vergelijkbare zaken aan immateriële schade zijn toegekend. De rechtbank zal het overige deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 8.274,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd komt de rechtbank tot hoofdelijke veroordeling van de vergoeding van de toegekende schade. De benadeelde partij heeft schade geleden als gevolg van de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte. De rechtbank onderkent dat de door de verdachte gepleegde misdrijven (poging tot verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving) door medeverdachte [medeverdachte] zijn uitgelokt en heeft het verschil in de mate van verwijtbaarheid in de strafmaat tot uitdrukking gebracht. Toch kiest de rechtbank ervoor om beide verdachten hoofdelijk aansprakelijk te houden voor de gehele schade. De benadeelde partij heeft namelijk recht op volledige betaling van de toegekende schadevergoeding, zonder dat zij zich hoeft te mengen in de verhouding tussen of de mate van schuld van de twee daders. De hoofdelijke veroordeling strekt vooral tot bescherming van de benadeelde en dat belang dient het zwaarst te wegen. De rechtbank zal daarom bepalen dat indien de medeverdachte het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Tot slot dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9 Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 240 (tweehonderd veertig) uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade tot een bedrag van € 8.274,- (achtduizend tweehonderd vierenzeventig euro), bestaande uit € 274,- als vergoeding voor de materiële en € 8.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde verplaatste schade, toekomstige schade en de overige immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.274,- (achtduizend tweehonderd vierenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 76 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mr. J.O. Rutten en mr. M.E. Olthof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 februari 2025.
Mr. M.E. Olthof is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De bewijsmiddelen
(---------------------)