RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknrs./rolnrs.: 11395657 \ AO VERZ 24-137 en 11399494 \ AO VERZ 24-138
Uitspraakdatum: 31 januari 2025
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker] B.V.,
gevestigd te [plaats 1]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. W.F. Seijbel
[verweerder]
,
wonende te [plaats 2]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. Y. Habib
[verweerder]
,
wonende te [plaats 2]
verzoekende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. Y. Habib
[verzoeker] B.V.,
wonende te [plaats 1]
verwerende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. W.F. Seijbel
De zaak in het kort
[verweerder] was in dienst van [verzoeker]. Zijn werk bestond o.a. uit het doen van boodschappen ten behoeve van de keuken van [verzoeker]. [verweerder] is op staande voet ontslagen, omdat hij bij het doen van boodschappen bij Albert Heijn zijn eigen bonuskaart gebruikte, bij elke aankoop met het geld van werkgever ook koopzegels kocht en van het geld dat hij daarmee spaarde persoonlijke boodschappen betaalde. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. Het verzoek van [verweerder] om toekenning van diverse vergoedingen wordt afgewezen. Ook het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van een vergoeding wordt afgewezen.
1 Het procesverloop
1.1.
[verweerder] heeft een verzoek gedaan, primair om een ontslag te vernietigen, en subsidiair om toekenning van onder meer een billijke vergoeding. [verzoeker] heeft een verweerschrift en een (voorwaardelijk) tegenverzoek ingediend. Die procedure is bij de rechtbank geregistreerd onder bovengenoemd zaaknummer 11399494. Daarnaast heeft [verzoeker] een separaat verzoekschrift ingediend voor de toekenning van een gefixeerde schadevergoeding. Die procedure is bij de rechtbank geregistreerd onder bovengenoemd zaaknummer 11395657.
1.2.
Op 8 januari 2024 heeft (in beide zaken tegelijkertijd) een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Met partijen is afgesproken dat alle gewisselde stukken geacht worden betrekking te hebben op beide procedures. [verzoeker] heeft ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [verzoeker] nog stukken toegezonden.
2 De verzoeken
2.1.
[verweerder] heeft bij verzoekschrift verzocht:
primair:
I. het ontslag op staande voet te vernietigen;
II. [verzoeker] te verplichten om zich binnen 24 uur na betekening van de te wijzen beschikking [verweerder] toe te laten tot de werkvloer om hem in staat te stellen de overeengekomen werkzaamheden te verrichten, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat [verzoeker] in gebreke blijft;
III. [verzoeker] te veroordelen tot betaling aan [verweerder] van het salaris ad € 2.490,- bruto exclusief 8% vakantiegeld en overige emolumenten van 10 september 2024 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
subsidiair:
IV. [verzoeker] te veroordelen tot betaling van de billijke vergoeding aan [verweerder] ter hoogte van € 10.756,80 bruto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding, onder verstrekking van een bruto-nettospecificatie;
V. [verzoeker] te veroordelen tot betaling van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging aan [verweerder] ter hoogte van € 4.482,00 bruto, onder verstrekking van een bruto-nettospecificatie;
VI. [verzoeker] te veroordelen tot betaling aan [verweerder] van een transitievergoeding ter hoogte van € 2.046,72 bruto, onder verstrekking van een bruto-nettospecificatie;
meer subsidiair:
VII. voor het geval de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd door het ontslag op staande voet, [verzoeker] te veroordelen tot betaling aan [verweerder] van een transitievergoeding ter hoogte van € 2.046,72, onder verstrekking van een bruto-nettospecificatie;
subsidiair en meer subsidiair:
VIII. [verzoeker] te veroordelen tot afgifte van een verklaring ex artikel 7:641 lid 2 BW en de eindafrekening alsmede de betaling hiervan, onder verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag dat [verzoeker] in gebreke blijft
primair, subsidiair en meer subsidiair:
IX. te verklaren voor recht dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan;
X. [verzoeker] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van de te wijzen beschikking de loonspecificaties te verstrekken van mei 2024 tot en met september 2024. Dit onder verbeurte van een dwangsom van € 50,- per dag voor iedere dag dat [verzoeker] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 5.000,--;
XI. [verzoeker] te veroordelen tot betaling aan van [verweerder] de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
XII. [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
2.2.
[verweerder] heeft ter zitting berust in het ontslag en zijn primaire verzoeken ingetrokken.
2.3.
[verzoeker] heeft bij voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek (kort gezegd) verzocht – voor het geval de kantonrechter het ontslag vernietigt – de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
2.4.
Verder heeft [verzoeker] in het separaat ingediende verzoek verzocht om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 4.482,-, omdat [verweerder] aan [verzoeker] een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft gegeven.
4 De beoordeling
4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] [verweerder] terecht op staande voet heeft ontslagen. Daartoe overweegt zij als volgt.
4.2.
Het feitencomplex dat heeft geleid tot het ontslag op staande voet staat tussen partijen vast: [verweerder] heeft bij het doen van boodschappen voor [verzoeker] gebruik gemaakt van zijn eigen Albert Heijn bonuskaart. Daarbij heeft hij bij iedere transactie ook op kosten van [verzoeker] koopzegels aangeschaft. Het geld dat hij daarmee heeft gespaard, heeft hij gebruikt om zijn eigen persoonlijke boodschappen te bekostigen. Het enige dat partijen in dit verband verdeeld houdt – en dit vormt in het partijdebat ook de kern van de vraag of sprake is van een dringende reden – is de vraag of [verweerder] wist dat hij de koopzegels kocht met geld van [verzoeker]. [verweerder] stelt dat hij in de veronderstelling was dat sprake was van een spaarsysteem; de app van Albert Heijn spreekt ook over ‘sparen’. [verweerder] heeft simpelweg nooit op de bonnen gezien dat hij voor de zegels geld betaalde.
4.3.
Ter zitting heeft de kantonrechter uitgebreid doorgevraagd op dit punt. De antwoorden van [verweerder] waren steeds consequent en tot op zekere hoogte ook geloofwaardig: de aanschaf van koopzegels is ‘aangezet’ in de app van Albert Heijn, hetgeen betekent dat niet bij elke transactie een bewuste handeling hoeft plaats te vinden ten aanzien van die aanschaf. De kantonrechter is er mede daarmee van overtuigd geraakt dat [verweerder] niet bewust heeft gehandeld en daarmee niet bewust [verzoeker] heeft benadeeld. Desondanks is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een dringende reden voor ontslag. [verweerder] realiseerde zich mogelijk niet dat hij [verzoeker] benadeelde, maar hij had zich dat wel moéten realiseren. Telkens als [verweerder] afrekende, liet het scherm immers een subtotaalbedrag zien, terwijl daarna een ander (10% hoger) bedrag werd afgerekend. Het is slecht voor te stellen dat [verweerder] dat niet één keer heeft opgemerkt. Dat geldt des te meer omdat [verweerder] heeft verklaard ook bij zijn persoonlijke boodschappen koopzegels te hebben aangeschaft. Juist in het geval van persoonlijke boodschappen ligt het voor de hand dat [verweerder] in ieder geval af en toe nagaat of het te betalen c.q. betaalde bedrag ook overeenstemt met de producten die hij heeft gekocht. Daar komt bij dat niet alleen op de bonnen maar ook in de app structureel wordt gesproken over ‘koopzegels’. Daaruit had [verweerder] al kunnen en moeten afleiden dat het geen gratis zegels waren. Bovendien staat vast dat hij in een periode van ongeveer 9 maanden in totaal een bedrag van ruim € 1.700,- heeft gespaard met boodschappen voor [verzoeker]. Ook daaruit had [verweerder] moeten afleiden dat geen sprake was van gratis spaarzegels; het is namelijk niet goed voor te stellen dat een supermarkt ‘zomaar’ € 1.700,- weggeeft. De conclusie is dat [verweerder] ten minste bijzonder onzorgvuldig heeft gehandeld. Het effect van dat handelen is dat hij zelf is verrijkt voor ruim € 1.700,-, ten koste van [verzoeker]. Dat valt hem zwaar aan te rekenen. Daarbij weegt zwaar mee dat [verzoeker] haar inkopers blind moet kunnen vertrouwen. [verzoeker] heeft toegelicht dat het voor inkopers gemakkelijk is om producten voor zichzelf te kopen, zonder dat [verzoeker] dat ziet. Voor [verzoeker] wordt bijvoorbeeld voor ongeveer € 300.000,- per jaar aan boodschappen gedaan bij de Sligro. Inkopers kunnen bijvoorbeeld gemakkelijk één of meerdere artikelen extra kopen, zonder dat [verzoeker] het door heeft. De vertrouwensband tussen [verzoeker] en haar inkopers moet daarom feilloos zijn en [verweerder] heeft dit vertrouwen zeer ernstig geschaad.
4.4.
Dat [verzoeker] het toestond dat medewerkers profiteerden van de gratis extra’s van supermarkten (zoals zegels voor kaartjes voor de Efteling) en dat [verzoeker] geen specifiek beleid heeft voor deze extra’s, kan [verweerder] niet helpen. Duidelijk is immers dat het hier niet gaat om gratis extra’s, maar om aangekochte koopzegels.
4.5.
Het ontslag is ook onverwijld gegeven, met onverwijlde mededeling van de reden van het ontslag. Ter zitting heeft [verzoeker] toegelicht dat zij in verband met de overstap naar een andere boekhouder, alle bonnen naar die boekhouder heeft doorgestuurd. De boekhouder reageerde op de bonnen van [verweerder], omdat over de koopzegels geen BTW werd gerekend en dus de vraag opkwam hoe dat vanuit fiscaal oogpunt moest worden geboekt. [verzoeker] heeft onweersproken gesteld dat de boekhouder die ontdekking heeft gedaan tijdens de vakantie van [verweerder]. Direct na de vakantie van [verweerder] heeft een gesprek plaatsgevonden en is [verweerder] op staande voet ontslagen. Daarmee is voldaan aan de onverwijldheidseis.
4.6.
Het beroep op de klachtplicht faalt ook. Niet gezegd kan worden dat [verzoeker] het handelen van [verweerder] eerder had moeten ontdekken: alle bonnen – duizenden per jaar – worden in een app ingevoerd en van [verzoeker] kan niet zonder meer verwacht worden dat zij elke bon controleert. [verweerder] heeft nog aangevoerd dat hij wel altijd (en op korte termijn) commentaar kreeg op de bonnen van de stomerij, waaruit hij heeft afgeleid dat bonnen wel degelijk werden gecontroleerd. [verzoeker] heeft op haar beurt echter onweersproken gesteld dat daar een specifieke reden voor was: dit gebeurt omdat de stomerij handgeschreven bonnen hanteert en regelmatig fouten maakt bij de berekening van de BTW.
Gevolgen voor de verzoeken van [verweerder]
4.7.
Een en ander betekent dat [verweerder] terecht is ontslagen en dat de verzoeken van [verweerder] om toekenning van de gefixeerde schadevergoeding (verzoek V) en de billijke vergoeding (verzoek IV) worden afgewezen. Ook de verzochte transitievergoeding (verzoeken VI en VII) wordt afgewezen, omdat het handelen van [verweerder] dat hiervoor gekwalificeerd is als dringende reden, eveneens kwalificeert als ernstig verwijtbaar handelen.
4.8.
Het verzoek als genoemd onder VIII (afgifte van een verklaring ex art. 7:641 lid 2 BW, afgifte van een eindafrekening en betaling daarvan) is door [verweerder] in het geheel niet onderbouwd. Uit de eigen stellingen van [verweerder] volgt bovendien dat al een eindafrekening heeft plaatsgevonden. Het verzoek wordt afgewezen.
4.9.
Het verzoek als genoemd onder IX wordt eveneens afgewezen. Ter zitting heeft [verweerder] toegelicht dat de relevantie van de vraag of een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, is gelegen in het effect daarvan op de billijke vergoeding. Nu geen billijke vergoeding wordt toegekend, is het antwoord op die vraag niet relevant en [verweerder] heeft dus geen belang bij beoordeling van dat verzoek.
4.10.
Het verzoek om loonspecificaties te verstrekken (verzoek X) wordt toegewezen. [verzoeker] heeft ter zitting te kennen gegeven dat die kunnen en zullen worden verstrekt. Voor het hieraan verbinden van een dwangsom bestaat naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding.
4.11.
Omdat de verzochte betalingen worden afgewezen, zal ook het verzoek tot veroordeling van [verzoeker] tot betaling van wettelijke rente (verzoek XI) worden afgewezen.
De verzoeken van [verzoeker]
4.12.
Het voorwaardelijk gedane verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst behoeft – omdat het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet is ingetrokken – geen beoordeling.
4.13.
[verzoeker] heeft aanspraak gemaakt op de gefixeerde schadevergoeding van art. 7:677 BW. Die vergoeding is verschuldigd als een partij bij een arbeidsovereenkomst door opzet of schuld een dringende reden geeft voor ontslag. Opzet of schuld is iets anders dan ernstige verwijtbaarheid c.q. een dringende reden.1 Dat en waarom sprake is van opzet op schuld, is door [verzoeker] überhaupt niet gesteld. Zoals hiervoor geoordeeld is de kantonrechter er bovendien gedurende deze procedure van overtuigd geraakt dat [verweerder] niet bewust heeft gehandeld. Bijkomende omstandigheden als gevolg waarvan tóch sprake zou zijn van opzet op schuld, zijn door [verzoeker] niet gesteld.
4.14.
Gelet op de aard van de relatie tussen partijen en het feit dat beide (hoofd)verzoeken worden afgewezen, zal de kantonrechter bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.
5 De beslissing
in de zaak met zaaknummer 11399494
5.1.
veroordeelt [verzoeker] om binnen 14 dagen na betekening van deze beschikking aan [verweerder] de loonspecificaties te verstrekken van mei 2024 tot en met september 2024;
5.2.
wijst alle andere (tegen)verzoeken af;
in de zaak met zaaknummer 11365657
5.3.
wijst het verzoek af;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.5.
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. E. Jochem, kantonrechter en op 31 januari 2025 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter