RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Zaak/rolnummer: 584563 EJ VERZ 13-104
Beschikking van 4 juni 2013
de besloten vennootschap Oost-Groninger Betonmortel Centrale B.V.,
hierna OGB te noemen,
gevestigd te [adres]
verzoekster,
gemachtigde: mr. J.G.H. Meijerink, advocaat te Assen
[naam],
hierna [A] te noemen,
wonende te [adres],
verweerder,
gemachtigde: mr. O. van de Klok, jurist bij FNV Bouw te Groningen.
OVERWEGINGEN
2.
Het bestuur van deze rechtbank heeft bij besluit van 27 maart 2013 de behandeling van de zaken van de locatie Winschoten verplaatst naar de locatie Groningen, met het adres Guyotplein 1, 9712 NX Groningen. Winschoten blijft onderdeel van de Rechtbank Noord-Nederland, totdat de minister van Veiligheid en Justitie het besluit heeft genomen die locatie formeel te sluiten. De uitspraak in deze zaak vindt daarom te Groningen plaats.
3.
De kantonrechter acht het navolgende van belang en vaststaand.
3.1.
[A] is [begin 2001] bij OGB in dienst getreden in de functie van chauffeur/kraanmachinist. Na de functie van laborant uitgeoefend te hebben is [A] medio 2011 weer chauffeur geworden. Het laatstverdiende salaris bedraagt € 2.691,20 per vier weken, exclusief vakantietoeslag.
3.2.
Op 2 mei 2012 is [A] arbeidsongeschikt geworden.
4.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst is noodzakelijk vanwege de slechte bedrijfseconomische positie van OGB. Het bedrijfsresultaat daalt van € 1.134.000,00 in 2009 naar € 774.000,00 in 2010 tot € 334.000,00 in 2011. De prognose voor 2012 komt uit op € 217.000,00 negatief. Voor 2013 is gebudgetteerd € 276.000,00 negatief. OGB heeft andere kostenbesparende maatregelen genomen maar ziet zich genoodzaakt werknemers te ontslaan. Vanaf medio 2012 zijn vier werknemers vrijwillig vertrokken. Volgens het afspiegelingsbeginsel komt [A] niet voor ontslag in aanmerking, maar wel omdat een voor ontslag in aanmerking komende werknemer ([B]) onmisbaar is voor OGB. [B] is behalve chauffeur ook shovelchauffeur, lasser en monteur en verzorgt de reparaties en het onderhoud aan de machines. Gelet op haar financiële positie is OGB niet in staat een hogere ontslagvergoeding te betalen dan € 8.073,60 bruto.
5.
[A] is vanaf 2004 tot 2011 laborant geweest en kan en wil in die functie terugkeren door re-integratie. Hij is niet vrijwillig weer in de functie van chauffeur terechtgekomen medio 2011. Door het werk van chauffeur is [A] arbeidsongeschikt geraakt. Volgens het afspiegelingsbeginsel komt niet [A] maar [B] voor ontslag in aanmerking. OGB maakt deel uit van een concern dat gelet op de winstbestemming blijkend uit de door OGB overgelegde jaarstukken in 2009, 2010 en 2011, de winst uit OGB heeft gehaald. Bij ontbinding kan er een substantiële vergoeding worden betaald.
6.
[A] is weliswaar arbeidsongeschikt maar de kantonrechter is van oordeel dat die arbeidsongeschiktheid niet ten grondslag ligt aan de wens van OGB tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Andere opzegverboden zijn niet aan de orde. Partijen hebben het een en ander betoogd over de re-integratie(on)mogelijkheid van [A] en over al of niet geschikte functies bij OGB. Beiden hebben zich in dat verband beroepen op arbeidsdeskundige rapportage, die echter door geen van partijen wordt overgelegd terwijl zij elkaars standpunt betwisten. Ook rapportage van de bedrijfsarts wordt niet in de procedure gebracht. De kantonrechter kan daarover niets vaststellen en zal dan ook oordelen over de door OGB aangevoerde bedrijfseconomisch reden, de onmisbare (andere) werknemer en de ontslagvergoeding.
7.
Uit de door OGB overgelegde cijfers blijkt voldoende van de noodzaak om kostenbesparende maatregelen te nemen. Het bedrijfsresultaat ontwikkelt zich negatief en OGB komt in de rode cijfers. Algemeen bekend is dat het in de bouw, waarvoor OGB toeleverancier is, slecht gaat. Onweersproken heeft OGB gesteld dat andere maatregelen dan ontslag van werknemers zijn genomen, maar onvoldoende soelaas hebben geboden. Daar komt bij dat de ondernemersbeslissing van OGB om nu tot ontslag van werknemers over te gaan, door de kantonrechter marginaal wordt getoetst.
8.
Gegeven de bedrijfseconomische noodzaak moet het afspiegelingsbeginsel worden toegepast. OGB doet dat maar wil een van de uitzonderingen toegepast zien, de onmisbare werknemer. OGB heeft in dat verband bijzondere kennis en vaardigheden van de volgens haar onmisbare werknemer ([B]) genoemd, die door [A] niet zijn weersproken. Het gaat om kennis en vaardigheden die niet behoren tot de “gewone” functie van [B] die immers uitwisselbaar is met die van [A]. Genoemd zijn die van lasser en monteur en in dat verband het door [B] te plegen onderhoud aan de machines van OGB waarvoor anders externen ingeschakeld moeten worden. Het beroep op de uitzondering op het afspiegelingsbeginsel doet OGB dan ook terecht.
9.
De kantonrechter is van oordeel dat in deze situatie te meer reden is om [A] een vergoeding toe te kennen. Is de vergoeding bij een bedrijfseconomisch ontslag in de regel te becijferen volgens de neutrale kantonrechtersformule, in de huidige omstandigheden ziet de kantonrechter reden de c-factor op 1,25 te bepalen en [A] een vergoeding toe te kennen van € 82.500,00 bruto. OGB heeft voldoende financiën (gehad). Wanneer die financiën overgeheveld zijn naar onderdelen van het concern waartoe OGB behoort, mag dat niet tot nadeel van [A] strekken. Omdat [A] een hogere vergoeding wordt toegekend dan door OGB wordt aangeboden, krijgt OGB de gelegenheid haar verzoek in te trekken.
10.
Ieder van de partijen draagt de eigen proceskosten van deze procedure, bij intrekken en niet intrekken.
B E S L I S S I N G
stelt OGB in de gelegenheid haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te trekken uiterlijk op dinsdag 11 juni voor 12:00 uur;
en indien het verzoek wordt gehandhaafd:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen, wanneer die nog blijkt te bestaan, met ingang van 1 juli 2013 onder toekenning van een vergoeding aan [A] ten laste van OGB van bruto € 82.500,00;
bepaalt dat partijen de aan eigen zijde gevallen proceskosten dragen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter, en op 4 juni 2013 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.