RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Bestuursrecht, belastingkamer
procedurenummer: AWB LEE 13/970
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 17 september 2013 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Almere,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde]
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 24 oktober 2012 voor het jaar 2009 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H96) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 77.442 en heeft bij beschikking een bedrag van € 311 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 januari 2013 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen op 11 maart 2013 bij de rechtbank digitaal beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2013 te Leeuwarden.
Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [echtgenoot] en haar zoon [A]. Namens verweerder is verschenen de gemachtigde.
Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiseres is geboren op [datum] 1961 en is gehuwd met [echtgenoot], geboortedatum [datum] 1957. Uit een eerder huwelijk van eiseres zijn twee kinderen geboren, namelijk [A], geboortedatum [datum] 1984 en [B], geboortedatum [datum] 1986.
2.2 [A] heeft het gehele jaar 2009 hetzelfde woonadres als eiseres, namelijk [woonadres X]. [A] heeft over 2009 als inkomsten genoten een bedrag van € 16.544 en beschikte over banksaldi tot een totaalbedrag van € 3.739 op 1 januari 2009 en € 4.866 op 31 december 2009.
2.3. [B] heeft het gehele jaar 2009 als woonadres [woonadres Y]. [B] heeft over 2009 als inkomsten genoten een bedrag van € 10.157 en beschikte over banksaldi tot een totaalbedrag van € 3.100 op 1 januari 2009 en € 9.106 op 31 december 2009. Zij had in 2009 recht op studiefinanciering en heeft in 2009 vanaf 1 januari tot en met 31 augustus 2009 een (HO/BO) prestatiebeurs genoten.
2.4 Eiseres heeft in het onderhavige jaar aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.442. In die aangifte heeft zij voor beide kinderen aftrek levensonderhoud kinderen jonger dan 30 jaar geclaimd. Zij heeft voor [A] een bedrag van € 2.800 en voor [B] een bedrag van € 4.200 geclaimd. Het totale bedrag was € 7.000.
2.5 Op verzoek van verweerder heeft eiseres bij brief van 22 juni 2012 een specificatie verstrekt van de door haar in 2009 betaalde kosten van levensonderhoud van [B], zijnde kosten met betrekking tot het door eiseres gekochte appartement voor [B] (onder andere erfpacht, gemeentelijke belastingen, hypotheek, verzekeringen, internet, energiekosten, onderhoudskosten en VVE-bijdragen). Volgens deze specificatie heeft eiseres in 2009 € 14.849 aan kosten gemaakt voor [B].
2.6 Bij de aanslagregeling heeft verweerder de geclaimde aftrek niet geaccepteerd en het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 77.442.
2.7 In de toelichting bij de aangifte bij dit onderwerp staat het volgende vermeld:
Voorbeelden (bedragen zijn kwartaalbedragen)
Nodig voor levensonderhoud
|
Inkomen kind
|
Uw bijdrage
|
Recht op aftrek?
|
€ 1.500
|
€ 0
|
€ 1.500
|
Ja
|
€ 1.500
|
€ 1.000
|
€ 1.500,
waarvan € 500 noodzakelijk was
|
Ja
|
€ 1.500
|
€ 1.300
|
€ 1.500,
waarvan € 200 noodzakelijk was
|
Nee
|
Voorbeeld 1
De uitgaven voor levensonderhoud van uw kind zijn per kwartaal € 1.500. Uw kind heeft geen eigen inkomen. Uw uitgaven voor levensonderhoud van dit kind waren minimaal € 408 per kwartaal. U krijgt de aftrek.
Voorbeeld 2
De uitgaven voor levensonderhoud van uw kind zijn per kwartaal € 1.500. Uw kind heeft een eigen inkomen van € 1.000. U betaalt € 1.500 - € 1.000 = € 500 per kwartaal. Uw uitgaven voor levensonderhoud van dit kind waren minimaal € 408 per kwartaal. U krijgt de aftrek.
Voorbeeld 3
De uitgaven voor levensonderhoud van uw kind zijn per kwartaal € 1.500. Uw kind heeft een eigen inkomen van € 1.300. U betaalt € 1.500 - € 1.300 = € 200 per kwartaal. Uw uitgaven voor levensonderhoud van dit kind waren lager dan € 408 per kwartaal. U krijgt geen aftrek.
Tabel kwartaalbedrag van uitgaven voor levensonderhoud
Leeftijd kind aan het begin van het kwartaal
|
Kosten voor levensonderhoud
|
Aftrekbaar
|
Jonger dan 6 jaar
|
Minimaal € 408 per kwartaal
|
€ 290
|
Van 6 tot 12 jaar
|
Minimaal € 408 per kwartaal
|
€ 350
|
Van 12 tot 18 jaar
|
Minimaal € 408 per kwartaal
|
€ 410
|
Van 18 tot 30 jaar
|
Minimaal € 408 per kwartaal
|
€ 350
|
Van 18 tot 30 jaar
|
Meer dan 50% bijdrage in de totale kosten
en minimaal € 700 per kwartaal
|
€ 700
|
Van 18 tot 30 jaar en het kind is uitwonend
|
90% of meer bijdrage in de totale kosten
en minimaal € 1.050 per kwartaal
|
€ 1.050
|
“
Geschil
In geschil is of eiseres recht heeft op aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud van haar twee kinderen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres haar kinderen in 2009 in belangrijke mate heeft onderhouden.
Beoordeling van het geschil
4.1 Ter zitting heeft eiseres toegegeven dat kind [B] in het eerste, tweede en derde kwartaal studiefinanciering ontving, waardoor eiseres in de betreffende kwartalen geen recht had op aftrek wegens levensonderhoud van kinderen. Met betrekking tot kind [B] is dan ook uitsluitend het vierde kwartaal in geschil.
4.2 Ingevolge artikel 6.1, aanhef en tweede lid, onderdeel c, Wet IB 2001 zijn persoonsgebonden aftrekposten de uitgaven voor levensonderhoud van kinderen. Ingevolge het derde lid van het hiervoor genoemde artikel worden onder meer uitgaven als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c in aanmerking genomen voor zover de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van die uitgaven.
4.3 Ingevolge artikel 6.13, eerste lid van de Wet IB 2001 komen voor aftrek in aanmerking uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar die ten minste in belangrijke mate door de belastingplichtige worden onderhouden. Volgens artikel 2 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (tekst 2009) wordt een kind geacht in belangrijke mate op kosten van de ouder te worden onderhouden als de ouder recht heeft op kinderbijslag of als de op de ouder drukkende uitgaven voor het kind tenminste € 408 per kwartaal bedragen. Van op de ouder drukkende kosten is sprake indien de ouder zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van de uitgaven.
4.4 Voor het beantwoorden van de vraag of sprake is van redelijkerwijs gedrongen voelen dient overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 12 maart 1997, nr. 30 645, BNB 1997/147 te worden vastgesteld of de kinderen in het betreffende tijdvak zodanig behoeftig was dat de bijdrage in de kosten van levensonderhoud ter grootte van - in het onderhavige geval - ten minste € 408 per kwartaal noodzakelijk was om het kind in staat te stellen tot het voeren van een redelijk bestaan overeenkomstig zijn plaats in de samenleving.
4.5 Vast staat dat [A] in 2009 een jaarinkomen heeft genoten van € 16.544. Voor het bepalen van de hoogte van de kosten voor levensonderhoud van de kinderen heeft verweerder onweersproken gesteld dat in 2009 de bijstandsnorm voor alleenstaande personen van 21 tot 65 jaar netto € 641,93 bedroeg met een maximale toeslag voor alleenstaanden van € 256,77 per maand en dat het minimumloon € 1.381,20 bruto per maand bedroeg.
4.6 [B] heeft een jaarinkomen genoten van € 10.157 en had een eigen vermogen van € 9.106. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat het eigen vermogen van [B] uitstijgt boven het vermogen van € 5.455 dat ingevolge de Wet werk en bijstand niet behoeft te worden aangesproken.
4.7 De rechtbank overweegt dat eiseres op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat [A] noch [B] in het onderhavige jaar zodanig behoeftig waren dat eiseres een bijdrage in de kosten van hun levensonderhoud diende te leveren. De rechtbank betrekt in haar overwegingen dat de kosten van levensonderhoud van beide kinderen door eiseres slechts schattenderwijs, zonder nadere motivering, zijn vastgesteld op 150% van het netto inkomen van ieder kind. Eiseres heeft zich (naar fiscale maatstaven) dus niet redelijkerwijs gedrongen kunnen voelen om haar kinderen financieel te ondersteunen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het door [A] genoten inkomen aanzienlijk boven de daarvoor geldende wettelijke grenzen van bijstand en minimum loon ligt en dat het vermogen van [B] aanzienlijk boven de daarvoor wettelijke grenzen van bijstand ligt. Niet aannemelijk is geworden dat de kinderen naar objectieve maatstaven beoordeeld met een dergelijk inkomen dan wel vermogen niet in staat zouden zijn tot het voeren van een redelijk bestaan overeenkomstig hun plaats in de samenleving.
4.8 Voorts oordeelt de rechtbank dat niet is gebleken dat er in dit geval sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan aanleiding bestaat om geen rekening te houden met de inkomsten dan wel het vermogen van de kinderen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in eiseres haar situatie dan ook terecht rekening gehouden met het eigen inkomen dan wel het eigen vermogen van de kinderen en bestaat hierdoor geen recht op aftrek van uitgaven voor levensonderhoud. Het beroep van eiseres dient ongegrond te worden verklaard.
Vertrouwensbeginsel
4.9 Eiseres stelt dat zij, gelet op hetgeen in de toelichting bij het aangifteprogramma is aangegeven, erop mocht vertrouwen dat zij aan de voorwaarden voldeed en aldus recht had op aftrek. De rechtbank is van oordeel dat eiseres aan de toelichting bij het aangifteprogramma en de informatie op de website van de belastingdienst niet het vertrouwen kon ontlenen dat zij recht had op aftrek. De juiste toepassing van de wet hoeft niet voor iedere uitlating van de belastingadministratie, waardoor bij een belastingplichtige vertrouwen is gewekt ten aanzien van een door de belastingadministratie te volgen wetstoepassing te wijken.
4.10 Het antwoord op de vraag of eiseres de toelichting bij het aangifte programma op een juiste wijze heeft geïnterpreteerd kan in het midden blijven. In dit geval gaat het om een voor algemeen gebruik opgestelde toelichting bij het aangifteprogramma waarin voorlichting wordt gegeven in verband met de invulling van de aangifte IB/PVV 2009. Met het oog op het belang dat de fiscus zijn voorlichtende taak onbelemmerd kan vervullen, moet worden aanvaard dat onjuiste voorlichting door de fiscus in de regel niet voor diens rekening komt. De inspecteur is dan ook in de regel niet gebonden aan de door dergelijke voorlichting gewekte verwachtingen (vgl. Hoge Raad 24 september 2010, nr. 08/03539 ECLI:NL:HR:2010:BM1206).
Voor afwijking van deze regel is slechts plaats ingeval de belastingplichtige de onjuistheid niet had behoeven te beseffen en tevens wordt geconfronteerd met het feit dat hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten (vgl. Hoge Raad 9 maart 1988, nr. 24 199, BNB 1988/148). Nu niet is gesteld dan wel gebleken dat eiseres als gevolg van de door haar gestelde onjuistheid een handeling als hiervoor bedoeld heeft verricht of nagelaten, is verweerder niet aan de door eiseres gestelde onjuistheid in haar voorlichting gebonden. (vgl. hof Den Bosch 26 juli 2002, nr. 01/01771 ECLI:NL:GHSHE:2002:AE6779).
4.11 Nu verweerder op het bezwaar tegen de beschikking inzake heffingsrente niet afzonderlijk uitspraak heeft gedaan, gaat de rechtbank ervan uit dat in de onderhavige uitspraak op bezwaar ook de beslissing ligt besloten om de beschikking inzake heffingsrente te handhaven. De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze beslissing af te wijken. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat het bedrag van de heffingsrente het bedrag van de aanslag volgt.
4.12 Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.