Overwegingen
1.1 De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres ontvangt sedert 2007 een vervoerskostenvergoeding van de gemeente Tytsjerksteradiel. Bij brief van 19 juli 2012 is aan eiseres meegedeeld dat deze vergoeding zal worden stopgezet. Tevens is haar verzocht het bijgevoegde formulier 'inventarisatieformulier vervoersbehoefte' in te vullen en naar verweerder terug te sturen. Eiseres heeft dit formulier op 28 juli 2012 ingevuld teruggestuurd aan verweerder. Op het formulier heeft zij onder meer aangegeven dat zij niet in staat is om gebruik te maken van het openbaar vervoer. Ook geeft zij aan dat zij een vervoerskostenvergoeding nodig heeft voor de kosten van haar eigen auto. Daarnaast betaalt zij nog een vergoeding aan familie en vrienden die haar soms vervoeren. Soms gebruikt zij nog een taxi.
1.2 Bij het primaire besluit heeft verweerder de vervoerskostenvergoeding van eiseres met ingang van 1 mei 2013 beëindigd. Tevens acht verweerder (daarvoor in de plaats komende) compensatie vanuit de gemeente voor het vervoer van eiseres niet nodig, aangezien eiseres zelf in haar vervoersbehoefte kan voorzien. Het bezwaar van eiseres tegen dat besluit heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld en heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer LEE AWB 13/727). Voornoemde zaak is behandeld op de zitting van 8 april 2013. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting het verzoek ingetrokken, waardoor die procedure is beëindigd. De voorzieningenrechter heeft in zaaknummer LEE AWB 13/727 dan ook geen uitspraak gedaan.
2.1 Eiseres stelt zich samengevat op het standpunt dat de stelling van verweerder dat zij zelfredzaam zou zijn niet is gestoeld op een deugdelijk onderzoek. Het besluit is dan ook onzorgvuldig voorbereid. Het door verweerder ingenomen standpunt dat iemand zelfredzaam is indien hij of zij een auto heeft, is volgens eiseres in strijd met de artikelen 15 en 19 van verweerders verordening. Ook is eiseres van mening dat verweerder een verkapte inkomenspolitiek voert.
2.2 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden de vervoerskostenvergoeding van eiseres heeft beëindigd per 1 mei 2013 en daarbij tevens heeft bepaald dat eiseres geen (daarvoor in de plaats komende) compensatie vanuit de gemeente nodig heeft voor haar vervoer.
4.
De rechtbank dient in haar beoordeling uit te gaan van de ten tijde van het bestreden besluit vigerende Verordening maatschappelijke ondersteuning Tytsjerksteradiel 2013 (hierna: de Verordening 2013).
5.
Volgens artikel 29, eerste lid, van de Verordening 2013 behoudt de belanghebbende die een vervoerskostenvergoeding ontvangt op grond van artikel 24, onder c, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Tytsjerksteradiel 2008 (hierna: de Verordening 2008) dit recht nog zes maanden na verzenddatum van het aan belanghebbende gerichte besluit betreffende de afschaffing van de vervoerskostenvergoeding en eventuele daarvoor in de plaats komende voorziening(en).
6.
De rechtbank stelt vast dat eiseres een vervoerskostenvergoeding ontving op grond van artikel 24, aanhef en onder c, van de Verordening 2008. Gelet op het bepaalde in artikel 29, eerste lid, van de Verordening 2013 en het gegeven dat verweerder op 19 juli 2012 een vooraankondiging heeft verzonden en vervolgens in het primaire besluit een 'overgangsperiode' van zes maanden heeft gehanteerd alvorens de beëindiging van de vervoerskostenvoorziening in te laten gaan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen overgaan tot beëindiging van de aan eiseres toegekende vervoerskostenvergoeding.
7.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Verordening 2013 dient verweerder bij het besluit betreffende de afschaffing van de vervoerskostenvoorziening tevens in te gaan op eventuele daarvoor in de plaats komende voorzieningen. Verweerder heeft in dit kader geconcludeerd dat eiseres geen compensatie vanuit de gemeente nodig heeft voor haar vervoer.
8.
Ingevolge artikel 4, eerste lid en onder c, van de Wmo treft het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdelen 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel.
9.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Verordening 2013 wordt onder compensatieplicht verstaan: de plicht van het college aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet (lees: Wmo) het college de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is.
10.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder g, van de Verordening 2013 is een op basis van artikel 4, lid 1, van de wet (lees: Wmo) via compenserende maatregelen te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
11.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Verordening 2013 bestaat het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving. Het tweede lid bepaalt dat met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, een individuele voorziening kan worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon- en leefomgeving. Het derde lid legt het primaat bij collectief vervoer.
12.
Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 15 februari 2012, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:CRVB:2012:BV5448, waarbij de CRvB verwijst naar zijn uitspraak van 10 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG6612, verplicht artikel 4 van de Wmo het college van burgemeester en wethouders (college) aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen onder meer in staat te stellen om zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het college gericht moet zijn. Het is, gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo, in beginsel aan de gemeenteraad en, gelet op artikel 4 van de Wmo, aan het college om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het college daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het college om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het college, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De CRvB heeft in de wet noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn.
13.
Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vloeit voort dat het college van burgemeester en wethouders, zijnde het bestuursorgaan dat met de uitvoering van artikel 4 van de Wmo is belast, ervoor zorg dient te dragen dat een zorgvuldig onderzoek wordt ingesteld naar de voor die uitvoering relevante feiten en omstandigheden. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de CRvB van 10 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG6612.
14.
Bij de beoordeling of eiseres al dan niet in aanmerking dient te komen voor een voorziening heeft verweerder zich voor wat betreft de medische situatie van eiseres gebaseerd op de CIZ-indicatie uit 2007. De rechtbank leidt uit de gedingstukken af dat deze indicatie destijds ten grondslag heeft gelegen aan het toekennen van de vervoerskostenvergoeding die eiseres vanaf 2007 ontving. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de situatie ten tijde van het afgeven van de indicatie (medio juni 2007) gelijk is aan haar huidige situatie. De aandoeningen zijn volgens eiseres niet verminderd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de CIZ-indicatie uit 2007, nu deze wat betreft de actualiteit van de beschrijving van de medische situatie van eiseres door haar niet wordt betwist, als uitgangspunt kon nemen in zijn onderzoek naar de medische situatie van eiseres en daarmee naar de relevante feiten en omstandigheden ten tijde in geding.
15.
Eiseres heeft naar aanleiding van de vooraankondiging van 19 juli 2012, met betrekking tot het beëindigen van de aan haar toegekende vervoerskostenvoorziening, een 'inventarisatieformulier vervoersbeperkingen' ingevuld. Verweerder heeft dit formulier mede ten grondslag gelegd aan (het onderzoek leidende tot) het bestreden besluit. Op het formulier heeft eiseres aangegeven geen gebruik te kunnen maken van openbaar vervoer en de vervoerskostenvergoeding die zij ontvangt enkel te gebruiken voor de kosten van de eigen auto. Daarnaast betaalt zij nog een vergoeding aan familie en vrienden die haar soms vervoeren en neemt zij soms een taxi, hetgeen zij uit eigen middelen betaalt. Eiseres geeft aan dat indien de vervoerskostenvoorziening stopt, zij haar vervoer niet meer kan betalen. Zij kan zichzelf dan niet meer vervoeren en komt dan, aldus eiseres, in een isolement terecht.
16.
De rechtbank overweegt dat de Verordening 2013 verder uitwerkt wanneer een belanghebbende in aanmerking komt voor een voorziening in de zin van de Wmo. Ingevolge artikel 2 van de Verordening 2013 is één van de, via compenserende maatregelen, te bereiken resultaten het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Volgens artikel 15, eerste lid, van de Verordening 2013 bestaat het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres voornoemd te bereiken resultaat zelf reeds bereikt. Zij heeft immers de beschikking over een eigen auto en kan kortere afstanden zelf afleggen. In het geval van langere afstanden doet zij een beroep op derden (familie en vrienden), welke daarvoor een financiële vergoeding voor de
auto-/benzinekosten ontvangen. Dit maakt dat eiseres haar eigen vervoer reeds heeft geregeld. Er is dan ook geen aanleiding om eiseres in aanmerking te laten komen voor een voorziening in de zin van de Wmo voor wat betreft het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, aangezien het te bereiken resultaat zonder compenserende maatregelen reeds is bereikt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht geconcludeerd dat eiseres geen compensatie vanuit de gemeente nodig heeft voor haar vervoer en in dit kader als zelfredzaam valt aan te merken. De rechtbank benadrukt dat dit niet betekent dat de medische beperkingen van eiseres niet worden onderkend. Het gegeven dat eiseres in het verleden wel voor een voorziening in aanmerking kwam maakt het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders, nu er destijds een andere verordening van kracht was (de Verordening 2008). De rechtbank voegt overigens toe dat indien in de toekomst de situatie van eiseres zou veranderen waardoor zij niet langer in haar vervoersbehoefte kan voorzien, eiseres een nieuwe aanvraag voor een Wmo-voorziening kan indienen bij verweerder.
17.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat het rapport van verweerder van 1 november 2012 een onjuiste weergave is van haar standpunt en dat het inventarisatieformulier haar standpunt wel juist weergeeft, is de rechtbank van oordeel dat dit er niet aan af doet dat eiseres in staat is zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en dat er om die reden geen aanleiding is om compensatie te verstrekken. De rechtbank is niet gebleken van enige onzorgvuldigheid in het onderzoek van verweerder naar de relevante feiten en omstandigheden en verwijst in dit kader tevens naar hetgeen zij eerder heeft overwogen onder de punten 14 en 15. Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek van verweerder niet onzorgvuldig is geweest. De beroepsgrond faalt.
18.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat verweerder het standpunt hanteert dat iemand zelfredzaam is indien hij of zij een auto heeft, hetgeen volgens eiseres in strijd is met de artikelen 15 en 19 van verweerders verordening, overweegt de rechtbank als volgt. In het bestreden besluit staat onder het kopje 'Toelichting juridisch kader' het volgende vermeld: "(…) Dat betekent dat wanneer iemand over een eigen auto beschikt, diegene zelfredzaam is." Naar het oordeel van de rechtbank strookt dit niet met de idee dat maatwerk moet worden geleverd in het individuele geval. Er zijn immers situaties denkbaar waarin een persoon wel degelijk de beschikking heeft over een eigen auto en deze persoon toch gecompenseerd dient te worden ingevolge de Wmo. In het geval van eiseres is dit echter, zoals overwogen onder punt 16, niet het geval. De rechtbank overweegt verder dat verweerder het bestreden besluit ook niet heeft gebaseerd op de enkele overweging dat eiseres een eigen auto heeft. De beroepsgrond kan gelet hierop dan ook niet tot vernietiging leiden.
19.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het onderhavige geval geen (verkapte) inkomenspolitiek gevoerd. Verweerder heeft aan de hand van relevante feiten en omstandigheden geconcludeerd dat eiseres reeds in haar vervoersbehoefte heeft voorzien, mede in aanmerking genomen dat zij een auto heeft. Door die auto en door het gegeven dat derden haar vervoeren heeft eiseres vervoer en kan zij zich lokaal verplaatsen. Een compenserende maatregel is dan niet meer aan de orde. De beroepsgrond faalt.
20.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden de vervoerskostenvergoeding van eiseres heeft beëindigd per 1 mei 2013 en daarbij tevens heeft bepaald dat eiseres geen (daarvoor in de plaats komende) compensatie vanuit de gemeente nodig heeft voor haar vervoer. Het beroep is ongegrond.
21.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.