[eiseres] vordert wedertewerkstelling en betaling van salaris vanaf 1 januari 2013 met een beroep op vernietiging van het gegeven ontslag wegens het ontbreken van een ontslagvergunning ten gevolge van het intreden van de wederindiensttredingsvoorwaarde.
De kantonrechter is van oordeel dat voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding sprake moet zijn van een evidente schending van de voorwaarde van het UWV-Werkbedrijf door het in dienst nemen van een werknemer voor werkzaamheden van dezelfde aard. In geschil is op de dames [D] en [C] als werknemer bij d'Oude Seylmakery in dienst zijn getreden. Op grond van artikel 1:1 van het Ontslagbesluit jo. artikel 1 sub b van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 wordt onder werknemer verstaan (i) de werknemer,bedoeld in artikel 610, eerste lid, van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en (ii) degene, die persoonlijk arbeid verricht voor een ander, tenzij hij dergelijke arbeid in de regel voor meer dan twee anderen verricht of hij zich door meer dan twee andere personen, niet zijnde zijn echtgenoot of geregistreerde partner of bij hem inwonende bloedverwanten of aanverwanten of pleegkinderen, laat bijstaan of deze arbeid voor hem slechts een bijkomstige werkzaamheid is. Hieruit volgt dat de wederindiensttredingsvoorwaarde zowel betrekking heeft op het in dienst nemen van een werknemer op basis van een arbeidsovereenkomst als het aangaan van een (ruimere) arbeidsverhouding. De wederindiensttredingvoorwaarde heeft echter, zo blijkt uit de beleidsregels van het UWV, geen betrekking op het inhuren van echte zelfstandigen (personen die in fiscale zin als zelfstandige kunnen worden aangemerkt). Het uitbesteden van werk aan een zelfstandige (binnen de periode van 26 weken) is dan ook niet in strijd met de wederindiensttredingsvoorwaarde.
Indien [D], zoals d'Oude Seylmakery ten verwere heeft aangevoerd, bij d'Oude Seylmakery werkzaam was als zzp'er, dan heeft d'Oude Seylmakery derhalve niet de wederindiensttredingsvoorwaarde geschonden. Nu [eiseres] niet heeft aangetoond dat [D] na de van het UWV-Werkbedrijf verkregen toestemming anders dan als zzp'er bij d'Oude Seylmakery werkzaam was, is onvoldoende aannemelijk geworden dat de voorwaarde van het UWV-Werkbedrijf is ingetreden.
Ten aanzien van [C] geldt dat d'Oude Seylmakery ten verwere heeft aangevoerd dat zij bij d'Oude Seylmakery werkzaam was op basis van een stageovereenkomst. Niet is gesteld of gebleken dat in het onderhavige geval een stagiaire is te vereenzelvigen met een werknemer als bedoeld in artikel 1.1. van het Ontslagbesluit. Voorts overweegt de kantonrechter dat [eiseres] ten aanzien van [C] niet heeft aannemelijk heeft gemaakt dat zij anders dan als stagiaire bij d'Oude Seylmakery werkzaam was. De verwijzing naar de Linkedin pagina van [C] is naar het oordeel van de kantonrechter daartoe onvoldoende, nu enige subjectieve inkleuring van de op die pagina staande informatie niet moet worden uitgesloten. Ook ten aanzien van [C] is dus niet aannemelijk geworden dat zij als werknemer bij d'Oude Seylmakery in dienst is getreden.