2.
In deze procedure zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1.
[eiseres]heeft een hulpbehoevende dochter, [Curanda voornaam], geboren op 20 mei 1992. Met ingang van 1 januari 2010 is een arbeidsovereenkomst (zorgovereenkomst) voor onbepaalde tijd aangegaan tussen [Curanda voornaam] als PGB-budgethouder/werkgever en [gedaagde] als zorgverlener/werknemer. [eiseres]heeft deze overeenkomst destijds feitelijk met [gedaagde] gesloten in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de (toen) minderjarige [Curanda voornaam].
2.2.
Volgens de arbeidsovereenkomst bestonden de werkzaamheden uit persoonlijke verzorging van [Curanda voornaam] gedurende drie dagen per week, tegen een bruto (AWBZ) maandloon van € 1.100,-.
2.3.
Bij beschikking van 11 februari 2011 heeft de kantonrechter [Curanda voornaam] vanwege een geestelijke stoornis onder curatele gesteld, met benoeming van [eiseres]tot curator.
2.4.
Tussen partijen is reeds eerder een procedure bij de sector kanton van deze rechtbank gevoerd, in welke procedure [gedaagde] van [eiseres]in persoon onder meer doorbetaling van loon na 31 augustus 2010 heeft gevorderd. Bij vonnis van 10 juni 2011 heeft de kantonrechter [gedaagde] niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen, daartoe overwegende dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst met [eiseres](in persoon), maar met haar dochter [Curanda voornaam], zodat [gedaagde] reeds daarom geen loonbetaling van [eiseres]kan vorderen.
Het standpunt van [eiseres]q.q.
3.1.
[eiseres]q.q. vordert betaling van een bedrag van € 1.100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2.
[eiseres]q.q. legt aan haar vorderingen - samengevat - het volgende ten grondslag. Eind juli 2010 heeft [gedaagde] te kennen gegeven dat zij het spreekwoordelijke bijltje er bij neer gooide en niet meer voor [Curanda voornaam] zou werken. Na het bewuste gesprek is [gedaagde] daadwerkelijk niet meer komen werken, [eiseres]en [Curanda voornaam] daarbij van de ene op de andere dag aan hun lot overlatend. [gedaagde] weigerde desverzocht overigens om in verband hiermee een wijzigingsformulier ten behoeve van de administratieve uitvoerder van het PGB te ondertekenen. [gedaagde] heeft hoewel zij (aldus) in de maand augustus 2010 geen werkzaamheden ten behoeve van [Curanda voornaam] meer heeft verricht over deze maand nog wel loonbetaling ontvangen. De reden hiervoor was dat de Sociale Verzekeringsbank de salarisspecificatie over augustus 2010 reeds had opgesteld en de uitbetaling over die maand niet meer kon terugdraaien. Overigens heeft [gedaagde] meteen na het neerleggen van haar werkzaamheden een uitkering aangevraagd, hetgeen bevestigt dat zij per eind juli 2010 met haar werkzaamheden is gestopt. Gelet op het voorgaande is volgens [eiseres]q.q. het salaris over de maand augustus 2010 onverschuldigd aan [gedaagde] voldaan, reden waarom [eiseres]q.q. terugbetaling van dit salaris vordert. Buiten rechte is [gedaagde] niet bereid gebleken om hieraan te voldoen.
Het standpunt van [gedaagde]
4.1.
betwist de vordering van [eiseres]q.q. Er is geen sprake van dat [gedaagde] haar werkzaamheden eind juli 2010 met onmiddellijke ingang zou hebben beëindigd. Zij heeft ook niet, zoals [eiseres]q.q. stelt, vanaf die periode een uitkering aangevraagd. In de eerdere gerechtelijke procedure tussen partijen heeft [eiseres]niet de stelling ingenomen dat het loon over de maand augustus 2010 onverschuldigd was betaald, hetgeen wel voor de hand had gelegen. Het feit dat [eiseres]dat toen niet heeft gedaan, maakt haar huidige vordering ongeloofwaardig, aldus [gedaagde]. Voorts stelt [gedaagde] dat [eiseres]q.q. geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd, waaruit volgt dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2010 zou zijn geëindigd. Daarmee ontbeert de vordering van [eiseres]q.q. een grondslag en dient deze vordering te worden afgewezen. Ten slotte voert [gedaagde] nog aan dat voor zover zou worden geoordeeld dat zij ontslag zou hebben genomen, deze ontslagname in een min of meer emotionele bui heeft plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden had van werkgever verwacht mogen worden dat zij zou zijn nagegaan of wil en verklaring van [gedaagde] met elkaar overeenstemden. [gedaagde] heeft nooit de intentie gehad om de arbeidsovereenkomst zelf te beëindigen. Het is juist Ramautaur q.q. geweest die aan [gedaagde] heeft laten weten dat zij met ingang van 31 augustus 2010 niet langer haar werkzaamheden behoefde te verrichten.
De beoordeling van het geschil
5.1. De kantonrechter oordeelt dat [eiseres]q.q. in haar vordering kan worden ontvangen, nu zij onbetwist heeft gesteld dat zij beschikt over een rechterlijke machtiging voor het voeren van de onderhavige procedure in haar hoedanigheid van curator van haar dochter [Curanda voornaam].
5.2.
De vordering van [eiseres]q.q. is gebaseerd op onverschuldigde betaling. Op grond van artikel 6:203 lid 1 BW is sprake van onverschuldigde betaling indien de één aan de ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, in die zin dat er - op het moment van presteren geen rechtsverhouding aanwijsbaar was die het verrichten van de prestatie rechtvaardigde (zie o.a. HR 17 november 2000, NJ 2001, 580). Alsdan is de gever gerechtigd om dit goed van de ontvanger terug te vorderen. Indien de onverschuldigde betaling een geldsom betreft, dan strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag, zo volgt uit het tweede lid van voormeld wetsartikel.
5.3.
Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv ligt het op de weg van degene die op grond van onverschuldigde betaling teruggave van enig bedrag vordert om voldoende te stellen om die vordering te kunnen dragen en bij (voldoende) betwisting de gestelde onverschuldigde betaling te bewijzen (zie o.a. gerechtshof Den Bosch, 22 mei 2012, LJN: BW6455).
5.4.
De door [eiseres]q.q. gestelde onverschuldigde betaling is gegrond op de stelling dat [gedaagde] eind juli 2010 met onmiddellijke ingang heeft aangekondigd niet meer te willen werken en vervolgens niet meer op haar werk is verschenen, terwijl zij over de maand augustus 2010 toch loonbetaling heeft ontvangen. De kantonrechter zal in het midden laten of er eind juli 2010 nu wel of geen ontslagname door [gedaagde] heeft plaatsgevonden. Daartoe is van belang, dat als door [eiseres]q.q. gesteld en door [gedaagde] niet weersproken als vaststaand moet worden aangenomen dat [gedaagde] in de maand augustus 2010 géén werkzaamheden heeft verricht. Waar geen arbeid is verricht, bestaat in beginsel, ingevolge artikel 7:627 BW, geen recht op loon. [gedaagde] heeft ten verwere niet gesteld dat zij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van [Curanda voornaam] als werkgever behoort te komen, noch heeft zij gesteld dat zij in deze maand ziek was, in welke beide gevallen zij ondanks het niet verrichten van arbeid niettemin recht op betaling van loon zou hebben gehad. Op de keper beschouwd stelt [gedaagde] niets over het al dan niet verrichten van werkzaamheden in de maand augustus 2010.
5.5.
Gelet op het vorenstaande moet de conclusie zijn dat aan [gedaagde] over de maand augustus 2010 geen recht op loonbetaling toekwam. Waar tevens vast staat dat er wél loon over die maand is betaald, moet worden geoordeeld dat het loon zonder rechtsgrond aan [gedaagde] is betaald. Er is dus sprake geweest van onverschuldigde betaling, waarmee [Curanda voornaam], vertegenwoordigd door haar curator [eiseres]q.q., recht heeft op teruggave van dit bedrag. De daartoe strekkende vordering is dus toewijsbaar, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente.
5.5.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eiseres]q.q. worden vastgesteld op
- dagvaardingskosten € 76,71
- overige kosten € 7,00
- vast recht € 75,00
- salaris gemachtigde € 200,00 (2 x tarief € 100,00)
------------
Totaal € 358,71.