RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Parketnummer 18/830619-13
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
28 maart 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte]
,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans preventief gedetineerd in Vught PPC, Lunettenlaan 501 te Vught.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
3 februari 2014 en 14 maart 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.G. Mellens-Schrage, advocaat te Stadskanaal.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E. Boelen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2013, in de gemeente Groningen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) opzettelijk mishandelend (een) perso(o)n(en), te
weten:
- [slachtoffer 1], en/of
- [slachtoffer 2], en/of
- [slachtoffer 3], en/of
- [slachtoffer 4], en/of
- [slachtoffer 5], en/of
- [slachtoffer 6], en/of
- [slachtoffer 7]
(telkens) in het gezicht en/of op het hoofd heeft geslagen/gestompt, waardoor
deze perso(o)n(en) letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben
ondervonden,
hij op of omstreeks 28 oktober 2013, in de gemeente Groningen,
opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 8], in het gezicht
en/of op het hoofd heeft geslagen/gestompt, tengevolge waarvan deze zwaar
lichamelijk letsel (gebroken jukbeen), althans enig lichamelijk letsel, heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen met uitzondering van de zware mishandeling, en wel op basis van de aangiftes, de signalementen, de korte tijdsspanne waarin het grootste deel van de mishandelingen heeft plaatsgevonden en de route waarop de mishandelingen plaatsvonden. Verdachte heeft verklaard dat hij die dag in Groningen op de fiets heeft gereden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat, als de rechtbank er van uitgaat dat verdachte de dader van de mishandelingen is, er geen sprake kan zijn van opzet, nu gezien het psychisch toestandsbeeld bij verdachte elk inzicht in de reikwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
De door verdachte op de terechtzitting van afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 28 oktober 2013 in Groningen was en op de fiets heb gereden. Die jas met het logo Intersport is van mij.
De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL01KC 2013117717, gesloten op
7 november 2013, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
9 een ambtsedig proces-verbaal van aangifte, nummer PL01KC 2013115841-1, d.d.
1 november 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 2]:
Op maandag 28 oktober 2013, omstreeks 11.15 uur, fietste ik over het fietspad van de Lodewijkstraat in de richting van het centraal station van Groningen. Toen ik onder de brug van de Hereweg fietste, zag ik dat een man op mij af kwam fietsen. Op het moment dat de man mijn rechts voorbij kwam rijden voelde ik ineens pijn in mijn gezicht. Ik voelde dat ik met een vuist met kracht in mijn gezicht geslagen werd. Ik voelde direct pijn op de rechterkant van mijn gezicht. Ten gevolge van deze klap heb ik een paar dagen met een blauw oog rondgelopen. Ik kan de man die mij mishandeld heeft omschrijven als een junkachtig type. Hij zag er niet heel fris uit. Ik zag dat de man kort, donkerblond haar had. Ik meen dat hij iets van een grijze jas of trui droeg.
10. een ambtsedig proces-verbaal van aangifte, nummer PL01KG 2013115856-1, d.d.
1 november 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 4]:
Op maandag 28 oktober 2013 omstreeks 11.20 uur liep ik over de Griffeweg te Groningen in de richting van de Meeuwerderweg. Plotseling voelde ik een harde klap op mijn hoofd. Ik voelde een enorme pijnscheut door mijn hoofd gaan. Ik draaide mij om. Ik zag toen een manspersoon wegfietsen in de richting van de Europaweg. Later op de dag liep ik weer lopend door de Oosterpoort. Volgens mij was het de Van Julsinghastraat. Ik zag toen wederom een manspersoon op een fiets aankomen rijden. Ik zag dat hij op een gegeven moment bleef stil staan. Ik zag dat hij naar mij keek. Ik zag toen dat dit vermoedelijk dezelfde man was als degene die mij een klap had gegeven. Dit zag ik omdat de kleding overeen kwam met degene die mij een klap heeft gegeven. De man zag er als volgt uit:
-licht getint, vermoedelijk Oost-Europees
-smal postuur
-+/- 1.75 m
-+/- 20 jaar
-droeg een grijs vest met op de achterzijde in rode letters "Intersport Nijmegen"
-donkere broek
11. een ambtsedig proces-verbaal van simultane fotobewijsconfrontatie, nummer 2013115856, d.d. 5 november 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 5 november 2013 te 14:55 uur confronteerde ik, [verbalisant 2], brigadier van Regiopolitie Groningen, de getuige [slachtoffer 4], met een fotoselectie van 6 personen. De foto's van de personen werden simultaan getoond middels een document waarop de foto's waren afgedrukt. Ik liet de fotoselectie ongeveer 180 seconden aan de getuige zien. Terwijl de getuige naar de selectie keek, nam ik het volgende waar:
getuige nam de foto's goed in zich op. lk hoorde dat de getuige zei: "Ik weet het niet zeker. lk neig naar nummer 2".
12. een ambtsedig proces-verbaal van voorbereiding simultane fotobewijsconfrontatie, nummer 2013115856, d.d. 5 november 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdga 5 november 2013 heb ik, [verbalisant 3], naar aanleiding van een op 28 oktober 2013 gepleegde mishandeling te Groningen, een simultane fotobewijsconfrontatie samengesteld met de bedoeling aangeefster [slachtoffer 4] te confronteren met 6 foto's van personen, waaronder een foto van verdachte [verdachte]. De foto's van de verdachte en de figuranten plaatste ik in willekeurige volgorde op de plaatsen 1 t/m 6 in een document. De foto van verdachte kwam op plaats 2.
13. een ambtsedig proces-verbaal van aangifte, nummer PL01KC 2013116891-1, d.d.
4 november 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 8]:
Op maandag 28 oktober 2013, tussen 14:30 uur en 15:00 uur, liep ik samen met een vriend van mij, [getuige 4], door de Vissersstraat te Groningen. Ik liep richting het centrum, dus in de richting van de Oude Kijk In 'T Jatstraat. Halverwege de Vissersstraat zag ik een man op een fiets mijn kant op komen. Op het moment dat de man bijna naast mij was zag ik dat de man heel erg boos keek. Ik schrok daarvan. Ik zag dat de man mij wilde passeren aan mijn linkerkant. Vervolgens zag ik een vuist op mij af komen en voelde ik dat ik vol op mijn linkeroog geraakt werd. Ik voelde dat de man mij met kracht sloeg. Ik zag dat de man een gebalde vuist had. Na de klap voelde ik een enorme pijn en al snel werd mijn oog dik en blauw. Ik kan u de man als volgt beschrijven:
-blanke man
-rond de 30 jaar
-normaal postuur
-bruin kort haar
-junk type
-grijze jas met achterop het opschrift Intersport
15 een ambtsedig proces-verbaal van aangifte, nummer PL02CD 2013123673-1 d.d.
31 oktober 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 7]:
Op maandag 28 oktober 2013, omstreeks 10:15 uur, ben ik vanuit Drachten met de bus naar mijn stage gegaan in Groningen. Ik loop altijd vanaf het busstation in Groningen naar mijn stageadres. Omstreeks 11:15 uur liep ik in de Ubbo Emmiusstraat. Ik liep op het trottoir aan de rechterkant van de weg. Ik zag uit mijn ooghoek dat een man van zijn fiets stapte. Op gegeven moment kreeg ik uit het niets een vuistslag tegen mijn hoofd. Ik voelde een pijnscheut bij mijn linkerslaap. Ik voelde ook pijn aan mijn hoofd. Ik zag dat het een blanke man was van ongeveer 20 tot 25 jaar oud. Ik zag dat hij kort gemillimeterd haar had. Hij had een normaal postuur.
De rechtbank overweegt dat op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte een achttal aangevers heeft mishandeld. De aangiftes geven grotendeels gelijkluidende signalementen van een dader op een fiets en 6 van de 8 aangiftes zijn gepleegd in een zeer kort tijdsbestek, op plekken in het centrum van Groningen niet ver van elkaar. Door 3 aangevers en 2 getuigen wordt bovendien melding gemaakt van de opdruk "Intersport" op de achterkant van het vest/de jas van de dader, waarbij 1 getuige zelfs "Intersport Nijmegen" heeft gezien. Ook heeft 1 getuige de bewoordingen van de opdruk niet gezien, maar wel heeft zij het over een rood met blauw gekleurd logo. Uit de foto's die zich van verdachte in het dossier bevinden blijkt dat verdachte een grijsachtige jas droeg met op de achterkant de opdruk Intersport Nijmegen in rood met blauw. Verdachte heeft ter zitting op vertoon van een foto van de bij hem aangetroffen jas verklaard dat hij inderdaad een dergelijke jas heeft. Door twee aangevers is verdachte bij een simultane fotobewijsconfrontatie aangewezen als de dader, waarbij opgemerkt dient te worden dat één van hen het niet zeker weet. Verdachte herinnert zich verder niets van het gebeuren, maar heeft wel die dag in Groningen op een fiets gereden. Dat verdachte zich niets herinnert, kan passen bij zijn psychische toestand. De rechtbank is echter tot de overtuiging gekomen dat het verdachte moet zijn geweest waarover de aangevers/slachtoffers en getuigen hebben verklaard.
Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouw overweegt de rechtbank als volgt.
In het geval dat met een beroep op een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet wordt bestreden, moet worden vooropgesteld dat zo'n stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken (vgl. onder meer HR 14 december 2004, LJN AR3226, NJ 2006, 448). Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. Het enkele feit dat de verdachte gedurende de psychose "ontoerekeningsvatbaar" was, sluit niet uit dat sprake is geweest van opzettelijk handelen. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat, alleen al op grond van het feit dat verdachtes agressie uitsluitend tegen vrouwen was gericht en dus kennelijk doelgericht was, verdachte in ieder geval enig inzicht in zijn handelen moet hebben gehad. Van het geheel ontbreken van opzet is dan ook geen sprake.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de zware mishandeling van aangever [slachtoffer 8], nu zich in het dossier onvoldoende stukken bevinden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat sprake was van zwaar lichamelijk letsel. Met betrekking tot aangever [slachtoffer 8] is dan ook sprake van eenvoudige mishandeling.
De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 28 oktober 2013, in de gemeente Groningen, meermalen, telkens opzettelijk mishandelend personen, te weten:
- [slachtoffer 1], en
- [slachtoffer 2], en
- [slachtoffer 3], en
- [slachtoffer 4], en
- [slachtoffer 5], en
- [slachtoffer 6], en
- [slachtoffer 7]
telkens in het gezicht en/of op het hoofd heeft geslagen/gestompt, waardoor deze personen letsel hebben bekomen en/of pijn hebben ondervonden,
hij op 28 oktober 2013, in de gemeente Groningen, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 8], in het gezicht heeft geslagen/gestompt, tengevolge waarvan deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 24 februari 2014, opgemaakt door J.R. Nijdam, psychiater en op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 28 februari 2014, opgemaakt door J.P.M. van der Leeuw, psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een psychotische stoornis, die ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig was en verdachtes gedragskeuzes en gedragingen op dat moment in volledige mate beïnvloedde. Verdachte is daarom volledig ontoerekeningsvatbaar te achten voor het ten laste gelegde.
De rechtbank kan zich, gelet op de onderbouwing daarvan, met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte niet kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor de duur van een jaar te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank de feiten bewezen mocht achten, primair betoogd dat iemand met een dergelijke psychische gesteldheid niet altijd een gevaar vormt voor de samenleving. Uit de rapportages blijkt dat de medicatie die verdachte krijgt sinds hij vast zit, goed aanslaat en dat in het PPC in Vught zich geen incidenten hebben voorgedaan. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat wel wordt voldaan aan het gevaarscriterium van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, dan is de gevorderde plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis wellicht de meest aangewezen optie.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van mishandeling. Hij heeft op een fiets door Groningen gereden en heeft op één dag acht vrouwelijke slachtoffers gemaakt door hen, al fietsend, uit het niets een stomp of slag in het gezicht te geven. Daarbij liepen velen van hen letsel op in het gezicht. Het behoeft geen betoog dat de slachtoffers van deze onverhoedse en zinloze agressie erg geschrokken zijn en in sommige gevallen nog steeds bang zijn om nog alleen de straat op te gaan.
Verdachte heeft deze daden van agressie gepleegd terwijl hij verkeerde in een psychotische toestand, waardoor de feiten niet aan hem kunnen worden toegerekend. De rechtbank kan hem dan ook geen straf opleggen. Gelet op de door de beide deskundigen vastgestelde ziekelijke stoornis van verdachtes geestvermogens kan de rechtbank wel de maatregel van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar, gelasten. Daarvoor geldt als voorwaarde dat verdachte een gevaar vormt voor zichzelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank constateert dat zowel de psychiater als de psycholoog die verdachte hebben onderzocht, het risico op herhaling zeer wel aanwezig achten. De belangrijkste factor die het recidiverisico bepaalt is volgens de deskundigen de psychotische stoornis en de daarmee gepaard gaande paranoïdie. Daarbij speelt een rol dat, indien verdachte zonder behandeling in vrijheid zou worden gesteld, te verwachten is dat hij zijn medicatie staakt, weer psychotisch zal worden, wederom zal gaan zwerven en teloor zal gaan. Verdachte beschikt niet over een sociaal netwerk en huisvesting. Verdachte is sociaal volstrekt onvaardig en niet zelfredzaam. Al deze factoren hebben een negatieve invloed op het recidiverisico. Zonder behandeling zal het risico op geweldsdelicten en waarschijnlijk ook andere delicten hoog worden. Om het recidiverisico te verkleinen is het van belang dat verdachte klinisch zal worden behandeld in een GGZ instelling. Beide deskundigen adviseren daarom verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar. De rechtbank kan zich met deze conclusies en het advies verenigen en neemt deze over. Uit de gepleegde feiten blijkt dat verdachte een gevaar vormt voor personen, terwijl het recidiverisico zonder behandeling als hoog moet worden aangemerkt. Ook is de rechtbank van oordeel dat - zonder behandeling in een gedwongen kader - het gevaar groot is dat verdachte zijn zwervend bestaan zal voortzetten en geen behandeling en begeleiding zal aanvaarden voor zijn psychotische stoornis, hetgeen tot verdere geestelijke en lichamelijke achteruitgang en tenslotte tot een ernstige maatschappelijke teloorgang kan leiden. De rechtbank zal dan ook de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis gelasten voor de duur van een jaar.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. Ter terechtzitting van 14 maart 2014 is door de gemachtigde van de benadeelde, mevrouw Jongsma-Raap van bureau slachtofferhulp, de vordering nog nader toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het immateriële gedeelte van de vordering geen opmerkingen gemaakt. Met betrekking tot de studiekosten heeft zij aangevoerd dat het de vraag is of deze in voldoende causaal verband staan met het feit en met betrekking tot de ziekenhuiskosten heeft zij opgemerkt dat het de vraag is waarom benadeelde kennelijk niet is verzekerd voor dergelijke kosten. De vordering dient voor wat betreft deze twee posten dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voor wat betreft het immateriële gedeelte, een bedrag van € 305,--, voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering in zoverre, die voor dat gedeelte niet door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2013.
De rechtbank zal niet de door de officier van justitie gevorderde schadevergoedingsmaatregel opleggen aangezien de bewoordingen 'wordt veroordeeld' in artikel 36f, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, niet toelaten dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd in het geval de verdachte van alle rechtsvervolging is ontslagen.
De rechtbank is, gelet op het verweer van de raadsvrouw, van oordeel dat zij voor het overige over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in dat deel van de vordering. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot een bedrag van € 450,-- zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu onduidelijk is wat de kosten van de behandeling zijn en de kosten bovendien nog niet zijn gemaakt. Een enkele mondelinge toelichting op de kosten is onvoldoende.
De rechtbank is, gelet op het verweer van de raadsvrouw, van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot een bedrag van € 130,-- zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu deze vordering niet is onderbouwd met stukken.
De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen, nu onderbouwende stukken bij de vordering ontbreken. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld, maar verdachte daarvoor niet strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor de termijn van één jaar.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 305,-- (zegge: driehonderdvijf euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2013.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Steen, voorzitter, mr. F. de Jong en
mr. J.J. Schoemaker, rechters, bijgestaan door mr. A.J. van Baren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 maart 2014.
Mr. Van Steen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.