De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarbij heeft de officier van justitie onder meer aangevoerd dat verdachte samen met het slachtoffer en twee getuigen de bewuste nacht bier heeft gedronken in de keuken van de woning van verdachte. Er is op enig moment tussen verdachte en het slachtoffer gesproken over de zoon van verdachte. Enige tijd hierna heeft verdachte uit een kluis in zijn slaapkamer een vuurwapen gehaald. Terug bij de keukentafel heeft hij het slachtoffer met dit vuurwapen in het hoofd geschoten. Uit het dossier blijkt niet dat er sprake was van een voor verdachte bedreigende situatie. Bovendien, als daar al sprake van zou zijn geweest, was verdachte, getuige het feit dat hij is weggelopen naar zijn slaapkamer, blijkbaar wel vrij om te gaan en staan waar hij wilde. Verdachte had op meerdere momenten de keuze kunnen maken om weg te gaan en hulp in te roepen. Een eventuele bedreiging van de zoon van verdachte is niet komen vast te staan. De verklaring van verdachte dat het wapen per ongeluk is afgegaan, is gezien het onderzoek van het NFI niet waarschijnlijk. Uit bovenstaande feiten en omstandigheden kan het opzet worden afgeleid. Ook is sprake van voorbedachte raad. Verdachte is naar zijn slaapkamer gelopen, heeft daar de kast geopend, de sleutel van de kluis gepakt die onder de sokken lag, daarmee de kluis geopend en zijn geladen revolver gepakt. Vervolgens heeft hij de wc doorgetrokken om de anderen te laten denken dat hij naar de wc was geweest, zoals hij had aangekondigd, en is hij teruggelopen naar de keuken. Dit alles duidt op een planmatige manier van werken en verdachte heeft op meerdere momenten de gelegenheid gehad om zich te beraden en er telkens voor gekozen om door te gaan.
De raadsman heeft voor vrijspraak van de gehele tenlastelegging gepleit. Daarbij heeft hij primair aangevoerd dat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Vast staat dat door toedoen van verdachte de revolver is afgegaan en dat de kogel die daarmee is afgevuurd in de hals van het slachtoffer terecht is gekomen. Door op een persoon te schieten met een vuurwapen is er sprake van een aanmerkelijke kans op de dood volgens jurisprudentie. Maar verdachte heeft deze kans niet bewust aanvaard. Zijn bedoeling was om met het wapen te dreigen zodat het slachtoffer zijn woning zou verlaten. Het wapen waarmee verdachte heeft geschoten kan zowel double-action als single-action schieten. Door het NFI is vastgesteld dat de benodigde kracht voor double-action schieten bijna drie keer zo veel is als bij single-action schieten. Waarschijnlijk is de hamer van het wapen, toen verdachte dit in zijn broekzak stopte, handmatig gespannen, waarmee het wapen was veranderd van een double-action wapen in een single-action wapen op het moment dat hij het tevoorschijn haalde. Er was dus nog weinig kracht nodig om het vervolgens af te laten gaan. Omdat verdachte nog in de veronderstelling verkeerde dat het wapen in de double-action stand stond, ging hij er dus van uit dat hij veel druk moest uitoefenen op de trekker om het wapen af te laten gaan. Toen hij er slechts minimale kracht op uitoefende is het wapen vervolgens per ongeluk afgegaan. Hij heeft daarmee de aanmerkelijke kans op de dood niet bewust aanvaard. Verdachte heeft bovendien tegen het slachtoffer gezegd: "Ik schiet wel als...." Hij wilde zeggen: "Ik schiet wel als je nu niet weggaat." Verdachte wilde het slachtoffer dus nog een kans bieden om weg te gaan. Als hij hem had willen doodschieten, had hij die kans niet geboden. De verklaring van 8 augustus 2013 is, voor zover het betreft het onderdeel dat hij gericht op het slachtoffer zou hebben geschoten, onjuist en onder druk van de situatie afgelegd.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat er geen sprake is van voorbedachte raad. Ten eerste kan vastgesteld worden dat tussen het moment dat verdachte de keuken verliet en het moment dat hij met het wapen terugkwam, slechts korte tijd zat. Te kort om na te kunnen denken over het kennelijk door hem voorgenomen besluit. Ten tweede handelde verdachte in een hevige gemoedsopwelling. Hij voelde zich ernstig bedreigd door het slachtoffer. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] dat er geen sprake was van een bedreigende situatie zijn niet geloofwaardig aangezien zij in zwaar dronken toestand verkeerden en zij bovendien tot het kamp van het slachtoffer behoren. Voorts is het onwaarschijnlijk dat verdachte zomaar uit het niets en zonder enige aanleiding een revolver pakte en het slachtoffer neerschoot. Aan de verklaring van de zoon van verdachte, [getuige 3], moet veel waarde worden gehecht, nu hij direct na het incident van zijn vader heeft gehoord wat er was gebeurd. Hij heeft verklaard dat hij van zijn vader hoorde dat hij het slachtoffer met behulp van een wapen de deur uit wilde werken.
3.
een letselrapportage, op 2 oktober 2013 opgemaakt en ondertekend door dr. J. Broer, forensisch arts, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn verklaring:
Van de politie begreep ik dat er op 4 augustus 2013 een schietpartij is geweest waarbij het slachtoffer in het gezicht geschoten zou zijn met een revolver. De politie trof het slachtoffer zittend in een stoel aan met een gaatje in zijn rechterwang en heftig bloedend uit neus en mond.
Betrokkene [slachtoffer] is ter plaatse gestabiliseerd door een medisch mobiel team en vervoerd naar het UMCG, waarna een opname op de intensive care tot 12 augustus 2013 volgde. Op 12 augustus 2013 is betrokkene overgeplaatst naar medium care neurologie. Op
2 september 2013 werd hij overgeplaatst naar verpleeghuis Twaalfhoven in Winsum waar hij gerevalideerd wordt.
Beoordeling letsels
Ernstige schade van de mondkeelholte, beschadiging van de bloedvaten van de hals aan de linkerzijde ten gevolge van een kogel die is binnengekomen in de rechterwang. Herseninfarct linkerhersenhelft ten gevolge van onvoldoende bloedvoorziening (zuurstofgebrek) veroorzaakt door obstructie van de belangrijkste slagader die de hersenen aan de linkerzijde van bloed voorziet. Daardoor is een halfzijdige verlamming van de spieren (arm en been) aan de rechterzijde opgetreden. Verder is het geheugen van voor het ongeval verdwenen en zijn er spraak- en slikstoornissen.
4.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL01N3 2013079271-22 d.d. 30 augustus 2013, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zondag 4 augustus 2013 werd door mij, verbalisant, een forensisch onderzoek naar sporen verricht in een woning aan de [adres] te Grijpskerk. Onder meer de volgende sporen van overtuiging werden in het belang van het onderzoek veiliggesteld:
AAGA8777NL, zwart vuurwapen, merk Büffel.
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie, zaaknummer 2013.08.20.090, d.d. 28 januari 2014 opgemaakt door ing. P.J.M. Pauw-Vugts, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
Te onderzoeken materiaal: AAGA8777NL, vuurwapen.
Conclusie
Hypothese 1: het betreffende vuurwapen is vanzelf afgegaan
Hypothese 2: het betreffende vuurwapen is door het overhalen van de trekker afgegaan
Op technische gronden kan worden uitgesloten dat, zonder de trekker naar achter te bewegen, de revolver vanzelf is afgegaan. Hierbij moet worden vermeld dat eventuele valscenario's buiten beschouwing zijn gelaten. De bevindingen van het technisch onderzoek lijken alleen te passen als de hypothese 2 juist is.
Een ambtsedig proces-verbaal d.d. 13 januari 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 1], afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris:
Op een gegeven moment ging [verdachte] naar achteren. We dachten dat hij naar het toilet ging. Toen [verdachte] weer terug was, ging hij zitten, direct daarna ging hij weer staan. Toen was het 'bam'.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank overweegt dat uit bovenstaande bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De lezing van verdachte, zoals naar voren gebracht ter terechtzitting van 31 maart 2014 en al eerder bij de politie in zijn verklaring van 15 augustus 2013, inhoudende dat hij niet op het slachtoffer heeft gericht en niet bewust heeft geschoten, maar dat het wapen min of meer per ongeluk is afgegaan, vindt geen bevestiging in andere bewijsmiddelen. De rechtbank neemt in aanmerking dat uit onderzoek van het NFI is gebleken dat de optie dat het wapen afgaat zonder de trekker naar achteren te halen op technische gronden is uitgesloten. Verdachte had het wapen in zijn hand en moet derhalve de trekker hebben overgehaald, nu het wapen is afgegaan en daarmee een kogel in het gezicht van het slachtoffer is geschoten. Dit komt ook overeen met de verklaring van verdachte van 8 augustus 2013, inhoudende dat hij het wapen uit zijn broekzak pakte, op het slachtoffer richtte en schoot, alsmede met de verklaringen van de getuigen. De rechtbank gaat daar dan ook van uit. Dat verdachte zich tijdens het afleggen van deze verklaring onder druk voelde gezet door de politie om te verklaren is niet gebleken. Het is ook niet aannemelijk, nu verdachte voorafgaand aan de verklaring van 8 augustus 2013 tot drie keer toe (op 4, 5 en 6 augustus 2013) in de gelegenheid was gesteld om een verklaring over het gebeurde af te leggen, maar er steeds voor koos nog niets te verklaren om zijn gedachten te ordenen.
Het verweer dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood niet bewust heeft aanvaard nu de haan van het wapen mogelijk al naar achteren was geduwd bij het in de broekzak steken van het wapen, waardoor minder kracht benodigd was om het wapen af te laten gaan, terwijl verdachte daarmee geen rekening hield omdat hij gewend was veel kracht te moeten uitoefenen om de trekker over te halen, verwerpt de rechtbank. Daargelaten of de trekker al dan niet in een positie was gebracht waardoor het gemakkelijker werd om het wapen af te laten gaan, komt deze omstandigheid, zo daarvan sprake was, voor rekening van verdachte zelf. Hij was immers degene die het wapen heeft gepakt, het in zijn broekzak heeft gestoken, het daar weer uit heeft gepakt en heeft gericht op het slachtoffer. Verdachte wist dat het wapen geladen was. Hij was daarbij bovendien in ieder geval in een behoorlijk beschonken toestand. Daarmee nam hij het risico dat het wapen af zou gaan, met als gevolg dat iemand door een kogel uit dat wapen zou worden geraakt.
Vaststaat dat door toedoen van verdachte het wapen is afgegaan waarbij de kogel in het hoofd van het slachtoffer terecht is gekomen. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden, nu dit zonder meer als te verwachten gevolg kan worden aangemerkt. Verdachte heeft zich daarmee in ieder geval schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
Nu aan verdachte primair poging tot moord is ten laste gelegd, ziet de rechtbank zich voorts gesteld voor de vraag of sprake was van voorbedachte raad.
Uit de volgorde van de gebeurtenissen die nacht zou geconcludeerd kunnen worden dat verdachte op meerdere momenten de tijd heeft gehad om zich op zijn besluit om uit zijn kluis in de slaapkamer een geladen revolver te pakken te beraden en zich rekenschap te geven van de gevolgen daarvan. Het is echter ook gebleken dat deze momenten zich in een zeer kort tijdsbestek hebben voorgedaan. De lezing van verdachte dat hij zijn wapen ophaalde met het doel om daarmee te dreigen zodat zijn gasten, waaronder het slachtoffer, zijn woning zouden verlaten, is bovendien niet uit te sluiten. Met name het forse alcoholgebruik van alle aanwezigen bij het incident maakt dat het voor de rechtbank niet mogelijk is de getuigenverklaringen, die verdachtes lezing tegenspreken, als objectief betrouwbaar aan te merken en daarmee de lezing van verdachte ter zijde te stellen. De mogelijkheid bestaat derhalve dat verdachte pas besloot om daadwerkelijk met het wapen te schieten op het moment dat hij schoot of kort daarvoor. Deze contra-indicaties brengen de rechtbank tot het oordeel dat van voorbedachte raad niet kan worden gesproken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot moord.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 4 augustus 2013, te Grijpskerk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd en/of geschoten in het gezicht/hoofd (te weten de wang) van die [slachtoffer] (welke kogel het hoofd van die [slachtoffer] in de richting van de keel/hals heeft doorboord), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.