RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Zaak\rolnummer: 2796293 EJ VERZ 14-41
Beschikking d.d. 22 april 2014
[naam],
wonende te [plaatsnaam], [adres],
verzoeker (tevens verweerder), hierna [A] te noemen,
gemachtigde mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen,
de besloten vennootschap [naam],
gevestigd te [plaatsnaam], [adres],
verweerster (tevens verzoekster), hierna [B] te noemen,
gemachtigde mr. R.I. de Vries werkzaam bij CCM B.V. te Groningen.
PROCESGANG
[A] heeft bij verzoekschrift met bijlagen, ter griffie binnengekomen op 18 februari 2014, verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst zo spoedig mogelijk te ontbinden onder toekenning van alle uit het Sociaal Plan voortvloeiende financiële verplichtingen.
[B] heeft zich verweerd bij verweerschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 26 maart 2014.
Op haar beurt heeft [B] eveneens verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair vanwege dringende redenen, subsidiair gewijzigde omstandigheden, met toekenning van een ontbindingsvergoeding aan [A] van € 19.000,00, hetgeen neerkomt op 42% van het (oude) Sociaal Plan.
De mondelinge behandeling heeft in aanwezigheid van partijen (verweerder deugdelijk vertegenwoordigd) en hun gemachtigden plaatsgevonden op 3 april 2014. Partijen hebben ter zitting hun wederzijdse standpunten (nader) uiteengezet, verweerder mede aan de hand van de door hun gemachtigden opgestelde pleitaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat door partijen op de zitting verder is aangevoerd.
Uitspraak is bepaald op heden.
De beoordeling
4.1. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
4.2. Uit de wederzijdse standpunten van partijen -en hun respectievelijke verzoeken- volgt dat zij het er in feite over eens zijn dat de arbeidsovereenkomst tussen hen dient te worden ontbonden. De noodzaak tot een reorganisatie binnen het bedrijf van [B], alsook het (op korte termijn) verval van de functie van [A] is niet weersproken, net zomin als de omstandigheid dat [A] tot heden goed heeft gefunctioneerd en dat het “boventallig” worden [A] niet kan worden aangerekend. Deze constatering vormt voor de kantonrechter een voldoende gewichtige reden om de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens gewijzigde omstandigheden te ontbinden. Dat partijen van meet af ernstig van mening verschillen over de voorwaarden -en meer specifiek de ontslagvergoeding- voor de beëindiging van het dienstverband vormt voor de kantonrechter onvoldoende aanleiding om -zoals door [B] primair gevorderd- te komen tot een ontbinding wegens dringende reden.
4.3. [A] komt derhalve krachtens het bepaalde in artikel 7: 685 lid 8 BW een billijke vergoeding toe. Met betrekking tot de vraag welke vergoeding [A] terzake toekomt, overweegt de kantonrechter als volgt.
4.4. Vooropgesteld zij dat de kantonrechter krachtens voormeld artikel de exclusieve en discretionaire bevoegdheid toekomt om bij een ontbinding wegens veranderingen in de omstandigheden aan een partij een vergoeding toe te kennen die hem met het oog op de omstandigheden van het geval billijk voorkomt. Alle naar het oordeel van de kantonrechter daartoe dienende relevante factoren worden daarbij ten volle meegewogen en in de omvang van de vergoeding tot uitdrukking gebracht. De Aanbevelingen, zoals overeengekomen door de Kring van Kantonrechters, over de wijze van berekening van een dergelijke vergoeding zijn richtinggevend maar niet bindend.
4.5. [A] maakt aanspraak op een ontbindingsvergoeding gebaseerd op het “oude” Sociaal Plan, dat gold tot 1 januari 2014. De kantonrechter constateert echter dat [A] nog steeds bij [B] werkzaam is en dat sedert 1 januari 2014, vanwege de slechte financiële situatie van het bedrijf van [B], een nieuw afgeslankt Sociaal Plan van toepassing is. Aangenomen evenwel dat en voor zover - als gevolg van de aanzegging van zijn “boventalligheid” in 2013- , op zijn ontslag niettemin het “oude” Sociaal Plan van toepassing is, overweegt de kantonrechter als volgt.
4.6. In aanbeveling 3.7 van de Aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters is opgenomen dat de kantonrechter in geval van een ontbinding wegens een reorganisatie van de onderneming een vergoeding zal toekennen “overeenkomstig een ter zake gemaakt sociaal plan, mits dat plan schriftelijk is overeengekomen door de werkgever met tot de cao – onderhandelingen in de sector toegelaten dan wel anderszins voldoende representatieve vakorganisaties, tenzij onverkorte toepassing daarvan leidt tot een evident onbillijke uitkomst voor de betrokken werknemer.”
4.7. Indachtig deze Aanbeveling zal de kantonrechter bij de bepaling van de ontbindingsvergoeding voor [A] het tussen [B] en de vakorganisaties overeengekomen Sociaal Plan tot uitgangspunt nemen. Hoewel de Aanbeveling alleen voorziet in de mogelijkheid tot afwijking daarvan wanneer sprake is van een evident onbillijke uitkomst voor de werknemer, acht de kantonrechter gelet op de voor alle overeenkomsten geldende toets ex artikel 6:248 BW die mogelijkheid tot afwijken niet slechts daartoe beperkt.
4.8. De kantonrechter is, rekening houdend met alle omstandigheden -waaronder de hiervoor geformuleerde rechterlijke bevoegdheid alsook de hiervoor geciteerde aanbeveling-, van oordeel dat toekenning van een ontbindingsvergoeding gebaseerd op het “oude” Sociaal Plan, zoals door [A] gevorderd, leidt tot een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar resultaat zodat toewijzing tot dat bedrag wordt afgewezen. De kantonrechter acht de volgende feiten en omstandigheden daartoe redengevend.
a. Niet betwist is dat het bedrijf van [B] in financieel zwaar weer verkeert en als gevolg daarvan haar bedrijf ingrijpend heeft moeten reorganiseren. Deze reorganisatie beperkt zich niet tot de ontslagronde in 2013 maar zal ook in 2014 tot een inkrimping van het personeelsbestand leiden, waaronder de sluiting van het bedrijf in Tilburg.
b. Deze slechte financiële positie van [B] is ook door de vakverenigingen erkend, nu zij akkoord zijn gegaan met een nieuw - sterk afgeslankt- Sociaal Plan met ingang van 1 januari 2014, dat geldt voor de in 2014 ontslagen werknemers.
c. Om voor dit nieuwe Sociaal Plan nog enige financiële reserve te kunnen genereren, heeft [B] in oktober 2013 -op grond van de hiervoor sub 1.4 en 1.5 geciteerde bepalingen- getracht het nog lopende Sociaal Plan in overleg met de vakverenigingen open te breken. Hoewel dit kennelijk niet is gelukt, hebben de tien collega’s, die eind 2013 tegelijk met [A] voor ontslag waren voorgedragen, uit solidariteit met hun toekomstig ontslagen collega’s genoegen genomen met een lagere (0.42 %) ontslagvergoeding.
d. [B] heeft [A] naast een zelfde ontslagvergoeding ook een vrijstelling van werk en arbeidsbemiddeling aangeboden, maar dit aanbod is door [A] geweigerd.
e. Toekenning van een ontbindingsvergoeding gebaseerd op het oude Sociaal Plan zou [A] onredelijk bevoordelen ten opzichte van zijn collega’s, die uit solidariteit met hun collega’s daarvan hebben afgezien. Dit klemt temeer daar het oude Sociaal Plan voor [A], gezien zijn jonge leeftijd, sowieso zeer gunstig zou uitvallen omdat daarin, anders dan in de berekeningsmethode van de Kantonrechtersformule, het aantal dienstjaren volledig en niet slechts voor de helft zou meetellen (A=10x1 ipv 10x0,5).
f. Gezien de leeftijd van [A] (34 jr.) en het arbeidsgebied waarin hij werkzaam is – de ICT-branche – bestaat de verwachting dat [A] niet lang werkloos zal zijn, zodat een compensatie voor het verlies van zijn werkkring in die zin van beperkte omvang kan zijn. Dat deze verwachting reëel is, moge blijken uit het feit dat [A] reeds eind december 2013 serieus zicht had op een nieuwe werkkring.
4.9. Gelet op het voorgaande acht de kantonrechter alles afwegende de door [B] aangeboden ontbindingsvergoeding billijk. Deze vergoeding komt overeen met de aan de andere werknemers aangeboden vergoeding, ten bedrage van 42% van het (oude) Sociaal Plan, en correspondeert nagenoeg met het bedrag dat [A] ingevolge de Kantonrechtersformule zou worden toegekend.
4.10 De kantonrechter zal, rekening houdend met de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, overgaan tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2014 onder toekenning van een vergoeding naar billijkheid van € 19.000,00 bruto.
4.11 De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten aldus te compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.