RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB LEE 12/1611 en 12/1612
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 22 april 2014 in de zaak tussen
[eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,
(gemachtigde: [gemachtigde eiseres]),
de heffingsambtenaar van het Hefpunt, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder]).
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 30 april 2011 voor de jaren 2011 en 2012, voor elk jaar op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de watersysteemheffing opgelegd, ten bedrage van € 957,38 respectievelijk € 947,47.
Bij uitspraak op bezwaar van 6 juni 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2013. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, bijgestaan door [bijstand], bestuurder van eiseres. Namens verweerder is verschenen de gemachtigde, bijgestaan door [bijstand].
Geschil en beoordeling
2.
In geschil is het antwoord op de vraag of voornoemde percelen terecht niet geheel als natuurterreinen in de zin van de Waterschapswet en de hierna te noemen Verordening zijn aangemerkt. Eiseres is van mening dat de onder 1.1. genoemde percelen geheel als natuurterrein dienen te worden gekwalificeerd, hetgeen – gelet op toepassing van het verlaagde tarief – leidt tot verlaging van de aanslagen met betrekking deze percelen tot bedragen van respectievelijk € 47,88 (2011) en € 49,92 (2012) voor [X], € 33,84 (2011) en € 35,28 (2012) voor [Y], en € 16,07 (2011) en € 16,75 (2012) voor [Z]. Partijen hebben geen geschil over de cijfermatige uitkomsten van elkaars standpunten.
3.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat het deel van perceel [X] ter grootte van 0.09.69 hectare dat als ‘ongebouwd’ is aangemerkt, voor zowel 2011 als 2012 als natuurterrein moet worden aangemerkt. Verweerder heeft tevens aangegeven de onderhavige aanslagen dienovereenkomstig te zullen corrigeren. Ter zitting heeft eiseres met voorgaande ingestemd. De rechtbank ziet geen aanleiding partijen hierin niet te volgen. Dit betekent dat op grond van het voorgaande de beroepen in zoverre gegrond zijn.
4.
Onder ‘natuurterreinen’ worden ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel i, van de Verordening op de watersysteemheffing Wetterskip Fryslân – respectievelijk 2011 en 2012 – (hierna gezamenlijk: de Verordening) verstaan ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur.
Onder ‘ongebouwde onroerende zaken’ worden ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel j, van de Verordening verstaan ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn.
5.
In artikel 7 van de Verordening is bepaald dat als één natuurterrein wordt aangemerkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan, met dien verstande dat buiten aanmerking wordt gelaten hetgeen ingevolge artikel 5 wordt aangemerkt als een ongebouwde onroerende zaak.
6.
Niet in geschil is dat eiseres eigenaar is van de onderhavige percelen en dat de percelen tot het gebied van het waterschap behoren.
7.
De in de Verordening opgenomen definitie van natuurterreinen heeft dezelfde inhoud en strekking als de in artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet opgenomen definitie. Ingevolge artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet wordt onder het begrip ‘natuurterreinen’ verstaan onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden volgens artikel 116, aanhef en onderdeel c, van de Waterschapswet mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van ten minste één hectare. Onder geheel of nagenoeg geheel moet naar het oordeel van de rechtbank ook in dit geval worden verstaan 90 percent of meer. Dat betekent dat de inrichting en het beheer van de onderhavige percelen slechts beperkt, minder dan 10 percent, mogen zijn afgestemd op andere doelstellingen dan het behoud of de ontwikkeling van natuur. Voor het antwoord op de vraag in welke mate de inrichting en het beheer zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur, is naar het oordeel van de rechtbank van belang of, en in hoeverre, de gronden zijn ingericht en daadwerkelijk worden gebruikt voor andere doeleinden dan behoud of ontwikkeling van natuur.
8.
Gelet op de begripsbepalingen in de Waterschapswet en de Verordening geldt voor ongebouwde onroerende zaken het algemene begrip daarvan als hoofdregel en vormen natuurterreinen, als species van ongebouwde onroerende zaken, de uitzondering. Dit brengt mee dat op eiseres, die een beroep doet op die uitzondering, tegenover de betwisting door verweerder de last rust aannemelijk te maken dat zij van toepassing is.
9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met hetgeen zij heeft aangevoerd en ter zitting heeft toegelicht, gelet op hetgeen verweerder daartegenover heeft aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat in de onderhavige jaren geen sprake is van feitelijk agrarisch gebruik of ander gebruik – anders dan het maaien – van de percelen.
10.
De rechtbank acht voor de beoordeling voorts het volgende – door eiseres aangevoerde en door verweerder niet, althans onvoldoende, betwiste – van belang. De percelen worden in het kader van de subsidie voor het Subsidiestelsel Natuur en Landschapsbeheer, onderdeel/onderdelen agrarisch natuurbeheer en/of landschapsbeheer (SNL) als “Botanisch Hooiland” aangemerkt. Sinds 2004 respectievelijk 2006 worden de percelen niet meer verpacht aan agrariërs en niet meer bemest. De percelen worden eenmaal, soms tweemaal, per jaar gemaaid door een loonwerker. Het maaien is noodzakelijk om verschraling te bewerkstelligen. Dit is een beheerseis. Het maaisel wordt afgevoerd dan wel – indien mogelijk – afgezet door de loonwerker. De (geringe) opbrengst hiervan wordt verrekend met de kosten die de loonwerker in rekening brengt. Per saldo (na verrekening) zijn de kosten voor eiseres ongeveer € 500,- per jaar. Het maaisel levert weinig op omdat er door de verschraling weinig voedingsstoffen in zitten, waardoor het niet goed bruikbaar is voor reguliere agrariërs. Hoewel het op grond van de subsidieregeling wel mogelijk is, worden de percelen feitelijk niet beweid; daarvoor zijn de percelen te nat. Eiseres is nu circa tien jaar bezig met de verschraling van de percelen. Zelfs al zou eiseres de percelen weer willen gebruiken voor agrarische doeleinden, dan zou dit niet zonder meer – en zeker niet op korte termijn – mogelijk zijn. Om agrarisch gebruik mogelijk te maken, dient de grond weer een aantal jaren te worden bemest en dient er nieuw gras te worden ingezaaid.
11.
In tegenstelling tot verweerder is de rechtbank, mede gelet op het voorgaande, van oordeel dat eiseres wel degelijk inrichtings- en beheersmaatregelen heeft genomen om natuur te ontwikkelen of te behouden. Daarbij neemt de rechtbank verder in aanmerking dat eiseres, naast het jaarlijks maaien om verschraling te bewerkstelligen, een ecoloog heeft ingeschakeld ten behoeve van de ontwikkeling van de percelen tot natuurterrein. Op advies van deze ecoloog heeft eiseres de grond ingezaaid met een kruidenrijk mengsel, om het ontstaan van nieuwe kruiden en botanische planten te versnellen. Eiseres heeft bovendien verklaard – hetgeen door verweerder niet is betwist – dat de ecoloog het afplaggen van de grond, dat in beginsel leidt tot snellere verschraling, heeft afgeraden, vanwege aanzienlijke kosten van het afplaggen en afvoeren van het afgeplagde zand.
12.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de resterende agrarische productiviteit van de percelen groter is dan 10% van de normale agrarische productiviteit heeft verweerder verwezen naar de Rekensystematiek agrarisch natuurbeheer, Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL), voor het beheertype Botanisch hooiland. In deze berekening – die uitgaat van gemiddelde landelijke jaarcijfers, van wat bij dit beheertype theoretisch mogelijk zou zijn, – is de referentie grasopbrengst gesteld op 9796 kVem en is de resterende grasopbrengst gesteld op 4300 kVem. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, door uit te gaan van gemiddelde jaarcijfers, los van de feitelijke situatie bij eiseres, en daaraan de conclusie te verbinden dat ook bij de onderhavige percelen de resterende agrarische productiviteit van de percelen hoger zal zijn dan 10%, miskent dat voor de beoordeling of sprake is van een natuurterrein uitsluitend de feitelijke inrichting en het feitelijke beheer van de percelen door eiseres van belang is. De rechtbank acht, zo het maaien van de percelen al als een agrarische activiteit kan worden aangemerkt, mede gelet op het onder 9. En 10. overwogene, aannemelijk dat de resterende agrarische productiviteit van de percelen niet hoger dan 10% is van de normale agrarische productiviteit.
13.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat de inrichting en het beheer van de percelen voor minder dan 10% duurzaam zijn afgestemd op andere doelstellingen dan het behoud of ontwikkeling van natuur. Hetgeen verweerder overigens heeft gesteld en aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht, kan evenmin tot een ander oordeel leiden. De percelen [Y] en [Z] dienen dan ook geheel als natuurterreinen als bedoeld in de Waterschapswet en de Verordening te worden aangemerkt.
14.
Uit het voorgaande volgt dat de beroepen gegrond dienen te worden verklaard en dat de aanslagen dienen te worden verminderd. De overige standpunten van eiseres behoeven geen behandeling meer.
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.217 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).