In de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 14 mei 2012 (V-N
2012/28.14) staat onder andere het volgende vermeld: “Allereerst moeten de uitgaven op de
belastingplichtige drukken om als persoonsgebonden aftrekpost te kunnen worden
aangemerkt. Dit betekent dat de belastingplichtige (ouder/verzorger) de kosten zelf draagt
en hiervoor geen verhaalsmogelijkheid heeft (op de gehandicapte of anderszins). (…)
Het tweede vereiste is dat de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen
voelen om de uitgaven te doen. Dit betekent dat de uitgaven noodzakelijk moeten zijn of dat
er sprake moet zijn van een dringende morele verplichting om de uitgaven te doen. De
genoemde criteria brengen met zich mee dat de inkomens- en vermogenspositie van de
gehandicapte van belang is. Er bestaat geen vaste grens aan inkomen of vermogen
waarbij de aftrek wordt belemmerd, dit is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van
het geval. In het algemeen zal de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen kunnen
voelen de uitgaven te doen. Bij de weekendzorg voor een gehandicapte is er doorgaans
sprake van bijzondere omstandigheden waarbij het zeer bezwaarlijk kan zijn de kosten van
opvang op de gehandicapte te verhalen.”
Deze brief is een reactie op vragen van het Tweede Kamerlid Omtzigt.