2 De vaststaande feiten
2.1.
[A], geboren op [geboortedatum], was sedert [datum indiensttreding] in dienst bij Kwadrantgroep, laatstelijk in de functie van lid van de Raad van Bestuur, tegen een bruto salaris van € 14.612,08 per maand.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst tussen Kwadrantgroep en [A] van 6 september 2006 is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
"Artikel 2 Functiecontract
Deze arbeidsovereenkomst heeft het karakter van een functiecontract, dat wil zeggen dat het hierna weergegeven arbeidsvoorwaardenpakket is gebaseerd op de inzet van de persoon en werkkracht van de werknemer ten behoeve van het reilen en zeilen van de Stichting (…), waarbij geen bepalingen gelden ten aanzien van arbeidsduur en werktijden, maar van de werknemer wel wordt verwacht dat hij/zij zich richt naar de binnen de Stichting geldende gebruikelijke normen ten aanzien van beschikbaarheid en bereikbaarheid van leden van de Raad van Bestuur.
Artikel 3 Jaarinkomen
1. Het totaal vast inkomen (TVI), inclusief vakantietoeslag van de werknemer bedraagt per 2 september 2005 het in het aanhangsel bij deze overeenkomst genoemde schaalbedrag, te verhogen met jaarlijks door de Raad van Commissarissen goedgekeurde, periodieke salarisverhogingen; in beginsel zal per 1 januari van elk jaar het totaal vast inkomen aangepast worden aan de salarisontwikkelingen in de relevante referentiemarkt, gebaseerd op de adviezen van de NVZD.
2. De Raad van Commissarissen kan bepalen dat het salaris wordt aangepast op basis van overeengekomen prestatieafspraken.
Artikel 4 Vakantie
1. De werknemer heeft, met behoud van het TVI zoals bedoeld in artikel 3 van deze arbeidsovereenkomst, recht op 30 vakantiedagen per vol kalenderjaar.
(…)
Artikel 10 Schadevergoeding
1. Partijen komen reeds nu een schadevergoeding overeen als beschreven in lid 3 van dit artikel in het geval de arbeidsovereenkomst op initiatief van de Stichting wordt beëindigd, behalve als de grond van de beëindiging is gelegen in een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 en 7:678 BW en/of aan de werknemer te verwijten houding of gedrag.
2. (…)
3. De door de Stichting te betalen vergoeding, zoals bedoeld in lid 1 bedraagt het 1/12 deel van het TVI vermenigvuldigd met het aantal dienstjaren bij de Stichting vóór het bereiken van de veertigjarige leeftijd plus 1/8 deel van het TVI vermenigvuldigd met het aantal dienstjaren bij de Stichting vanaf de veertig- en tot de vijftigjarige leeftijd plus 1/6 deel van het TVI vermenigvuldigd met het aantal dienstjaren bij de Stichting vanaf de vijftigjarige leeftijd. In dit verband wordt onder TVI verstaan het TVI zoals dat ten tijde van de opzegging geldt. (…). De schadevergoeding zal nimmer meer bedragen dan 3 TVI's.
4. In het geval in een ontbindingsprocedure en/of een procedure uit kennelijk onredelijk ontslag de rechtbank (kantonrechter) de Stichting veroordeelt tot het betalen van een schadevergoeding ex artikel 7:685 BW en/of artikel 7:681 BW zal deze schadevergoeding in mindering worden gebracht op de in lid 3 van dit artikel overeengekomen schadevergoeding."
2.3.
In de brief van 5 september 2006 van de Raad van Commissarissen aan [A] is - voor zover van belang - het volgende geschreven:
"Deze arbeidsovereenkomst is een voortzetting van de aan deze brief gehechte voorgaande arbeidsovereenkomst, die hiermee vervalt, zij het dat in het geval van ontslag wegens de redenen genoemd in art 12 onder b en c van Bijlage III van de voorgaande arbeidsovereenkomst u, tot 12 november 2006, gerechtigd bent tot wachtgeld, conform het gestelde in Uitvoeringsregeling N Wachtgeld (ex art. 87) van de CAO Thuiszorg 2004, waarbij als berekeningsgrondslag voor het wachtgeld uw salaris wordt gefixeerd op EUR 134.795 's jaars, zijnde uw salaris op 1 september 2005."
2.4.
Bij e-mailbericht van 2 april 213 heeft [B], concerncontroller bij Kwadrantgroep (hierna te noemen: [B]), aan [C], voorzitter van de Raad van Commissarissen bij Kwadrantgroep (hierna te noemen: [C]), het volgende - voor zover van belang - geschreven:
"Zoals afgesproken zou ik je informeren over de indexering van het bruto salaris van de bestuurders [D] en [A] volgens de NVTZ per 1 januari 2013. Naar aanleiding hiervan citeer ik van de website NVTZ als volgt:
De NVTZ heeft besloten de schalen van de BBZ - schaalminima en schaalmaxima - niet te indexeren voor 2013. Dit betekent dat de bedragen 2012 ook gelden voor 2013. In de eerste plaats vindt de NVTZ het van belang, in een tijd van matiging van beloning, bezuinigingen en ontslagen in de zorg, dat de topinkomens in de zorg in 2013 niet verhoogd worden. Daarnaast bemoeilijkt elke verhoging een evenwichtige beloningsopbouw onder de WNT hetgeen in afwachting van een ministeriele regeling niet gewenst is. De NVTZ wil vóór alles een eenzijdige ingreep van het ministerie in de loonsystematiek voorkomen.
De NVZD kiest voor een andere benadering. Zij houden vast aan een indexering voor 2013, maar adviseert haar leden hier terughoudend mee om te gaan. De NVTZ adviseert haar leden - als werkgever van de bestuurders - in 2013 geen indexering toe te passen."
Graag verneem ik of voormelde beleidslijn van de NVTZ door de Raad van Commissarissen van de Kwadrantgroep wordt gevolgd dan wel hiervan wordt afgeweken."
2.5.
Bij e-mailbericht van 2 april 2013 heeft [C] [B] het volgende - voor zover van belang - geschreven:
"Wij hebben besloten om het advies van de NVTZ te volgen en dus niet te indexeren in 2013."
2.6.
Eind 2012 heeft Kwadrantgroep aan [A] kenbaar gemaakt dat zij de arbeidsovereenkomst met hem wenst te beëindigen.
2.7.
Partijen hebben vervolgens met elkaar overlegd over de voorwaarden waaronder beëindiging van de arbeidsovereenkomst zou moeten plaatsvinden. Uitgangspunt daarbij was een keuze voor ofwel de wachtgeldregeling ofwel een vergoeding op basis van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst. Op 26 februari 2013 zendt de (toenmalig) raadsman van Kwadrantgroep een concept-vaststellingsovereenkomst aan de raadsman van [A]. Daarin staat onder meer bepaald dat [A] aanspraak kan maken op wachtgeld tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Tot ondertekening van de vaststellingsovereenkomst komt het niet, omdat er bij Kwadrantgroep twijfel bestaat of de getroffen regeling niet indruist tegen de Wet Normering Topinkomens (WNT). Vervolgens komen partijen overeen om de weg van de ontbinding door de kantonrechter te kiezen, waarbij de inhoud van het verzoekschrift en het verweerschrift van tevoren met elkaar worden afgestemd.
2.8.
Bij e-mailbericht van 24 mei 2013 heeft mr. G.N. Paanakker namens Kwadrantgroep aan mr. Geense het volgende - voor zover van belang - geschreven:
"Zoals besproken op donderdag 23 mei jl. bericht ik u in het geval uw cliënt akkoord gaat met de inhoud van het verzoekschrift zoals ik u gisteren heb voorgelegd en de mondelinge behandeling op korte termijn zal plaatsvinden, in ieder geval voor 1 juli 2013, mijn cliënte bereid is rekening te houden met de voor uw cliënt geldende opzegtermijn."
2.9.
Kwadrantgroep heeft op 26 mei 2013 een verzoekschrift ingediend en daarin verzocht de tussen haar en [A] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van gewichtige redenen in de zin van artikel 7:685 BW. Op 14 juni 2013 heeft [A] het verweerschrift ingediend. In dit verweerschrift wordt aan de kantonrechter voorgerekend dat een vergoeding op basis van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst neerkomt op een bedrag van € 568.041,00 bruto. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juni 2013.
2.10.
Bij beschikking van 4 juli 2013 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen [A] en Kwadrantgroep met ingang van 1 augustus 2013 ontbonden. Daarbij heeft de kantonrechter - anders dan partijen verwacht en beoogd hadden - aan [A] ten laste van Kwadrantgroep een vergoeding ten bedrage van bruto € 35.800,00 en een vergoeding ten bedrage van maximaal € 3.000,00, zijnde een tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand, toegekend. De kantonrechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, voor zover deze het bedrag van € 3.000,00 te boven gaan.
2.11.
Partijen voelen zich evenwel gehouden om uitvoering te geven aan de tussen partijen in 2006 overeengekomen regelingen en treden weer in overleg.
2.12.
Bij e-mailbericht van 26 augustus 2013 heeft mr. Geense aan mr. Paanakker aangegeven dat [A] geen beroep wenst te doen op de wachtgeldregeling, maar dat hij kiest voor de beëindigingsregeling, bestaande uit betaling van 3 tvi's. Daarbij heeft
mr. Geense aangegeven dat hij mr. Paanakker op korte termijn zal informeren op welke fiscaal geoorloofde wijze [A] de beëindigingsvergoeding van 3 tvi's bruto wenst te ontvangen.
2.13.
Bij brief van 20 september 2013 heeft mr. Wubs aan mr. Geense het volgende - voor zover van belang - geschreven:
"Op 26 augustus 2013 heeft u aan de toenmalige advocaat van onze cliënte laten weten dat [A] er voor kiest om geen beroep te doen op de 'wachtgeldregeling' maar de beëindigingsvergoeding van 3 tvi's op een fiscaal geoorloofde manier zou willen ontvangen. Daarbij werd door u aangegeven dat u op korte termijn daarover informatie zou verstrekken. Tot dusver is er door cliënte van u of [A] geen nader bericht over de afwikkeling ontvangen. Reden waarom ik mij thans tot u wend.
(…)
Uiteraard wil mijn cliënte ook de financiële afwikkeling van de vergoeding overeenkomstig artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst zo spoedig mogelijk bewerkstelligen. Zij is daarbij echter wel afhankelijk van de keuze, die [A] heeft gemaakt resp. maakt en de documenten, die daaraan ten grondslag liggen om een beschikking te kunnen aanvragen bij de Inspectie der Belastingen.
In het verlengde van het vorenstaande wordt thans een concept vaststellingsovereenkomst overgelegd met het verzoek om daarop spoedig te reageren."
2.14.
In de concept-vaststellingsovereenkomst, die als bijlage bij de brief van 20 september 2013 is gevoegd, is in artikel 1 - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
"1. Kwadrant betaalt aan [A] een bedrag van € 568.117,80 bruto, zijnde 3 tvi's of het bedrag waarop [A] krachtens het derde lid van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst, die getekend is op 6 september 2006, aanspraak kan maken. Bij de vaststelling van de hoogte van voornoemd bedrag is onder verwijzing naar de leden 3 en 4 van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst, rekening gehouden met het feit dat de betaling van een vergoeding van € 35.800 bruto overeenkomstig de beslissing van de Rechtbank Noord Nederland d.d. 4 juli 2013 nog niet is betaald. Reden waarom de voornoemde vergoeding van € 35.800 thans ook niet in mindering wordt gebracht op de betaling van 3 tvi's.
(…)
3. Niet eerder dan dat Kwadrant ingevolge het tweede lid een beschikking van de Inspectie van de Belastingen heeft ontvangen, wordt overgegaan tot betaling van de vergoeding op het rekeningnummer dat door [A] is aangereikt in de hiervoor genoemde overgelegde schriftelijke stukken. De snelheid van de afwikkeling van Kwadrant van de betaling van de vergoeding wordt bevorderd door overlegging van stukken door [A]."
2.15.
Bij e-mailbericht van 23 september 2013 heeft mr. Geense aan mr. Wubs het volgende - voor zover van belang - geschreven:
"Pas nu cliënt bevestiging heeft gekregen dat aan hem drie bruto tvi's worden uitbetaald, zal hij de gereedliggende instructie aan de notaris tot oprichting van een stamrecht BV uit doen gaan. Naar verwachting zal de BV binnen een à twee dagen kunnen zijn opgericht. Eveneens heeft cliënt gereed liggen een instructie aan zijn fiscaal adviseur om van de bevoegde fiscale autoriteit fiat te krijgen op de stamrechtovereenkomst. Naar verwachting zal daar drie weken mee zijn gemoeid."
2.16.
Bij brief van 2 oktober 2013 heeft mr. Wubs aan mr. Geense onder meer medegedeeld dat Kwadrantgroep op 2 oktober 2013 een beschikking heeft aangevraagd bij de Inspecteur van de Belastingdienst Noord in samenhang met de betaling van de drie tvi's.
2.17.
Bij faxbericht van 4 oktober 2013 heeft mr. C. Grondsma namens [A] aan
mr. Wubs gevraagd een door Kwadrantgroep ondertekende verklaring te verstrekken waaruit blijkt dat de onderhavige betaling in het kader van een schadeloosstelling ter compensatie van toekomstige inkomensderving en pensioenbreuk plaatsvindt.
2.18.
Bij brief van 10 oktober 2013 heeft mr. Wubs aan mr. Grondsma geschreven dat de vorenbedoelde verklaring heeft opgesteld en verzonden aan [A].
2.19.
Bij brief van 18 oktober 2013 heeft mr. Geense mr. Wubs verzocht een kopie van de aanvraag voor een beschikking van de inspecteur van de Belastingdienst terzake de betaling van de 3 tvi's toe te sturen. Daarbij heeft mr. Geense tevens aangegeven dat [A] inmiddels aanspraak maakt op vergoeding van de wettelijke rente over de 3 bruto tvi's en hetgeen hij overigens nog te vorderen heeft.
2.20.
Bij beschikking van 22 oktober 2013 heeft de inspecteur van de Belastingdienst beslist op het verzoek van Kwadrantgroep terzake de beëindiging van het dienstverband met [A] en de in dat kader te betalen ontslagvergoeding.
2.21.
Bij e-mailbericht van 23 oktober 2013 heeft mr. Wubs mr. Geense verzocht haar de oprichtingsakte van de stamrecht BV, lijfrenteovereenkomst, die daarvan onderdeel uitmaakt dan wel daaraan verbonden is, en een bankrekeningnummer van de stamrecht BV toe te zenden, zodat betaling van de vergoeding van € 568.117,80 kan worden gerealiseerd.
2.22.
Bij brief van 24 oktober 2013 heeft mr. Geense de gevraagde stukken aan mr. Wubs verzonden.
2.23.
Bij brief van 30 oktober 2013 heeft mr. Geense aan mr. Wubs een aangepaste stamrechtovereenkomst van 29 oktober 2013 gezonden.
2.24.
Op 5 november 2013 heeft Kwadrantgroep aan [A] in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een bedrag van € 568.117,80, zijnde 3 tvi's, betaald.
4 De standpunten van partijen en de beoordeling van het geschil
De kosten van rechtsbijstand
4.1.
[A] heeft zich op het standpunt gesteld dat in de beschikking van 4 juli 2013 de BTW over de kosten van rechtsbijstand niet wordt genoemd en dat dit, gelet op de inhoud van het verzoekschrift en de overige producties, een omissie van de kantonrechter is, waaraan Kwadrantgroep geen rechten kan ontlenen.
4.2.
Kwadrantgroep heeft ten verwere aangevoerd dat haar inziens geen sprake is van een omissie van de kantonrechter, nu de teksten in de overwegingen 2.10 en 3.4 van die beschikking gelijkluidend zijn. Daar komt, aldus Kwadrantgroep bij dat zij in het verzoekschrift destijds een tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand van maximaal
€ 3.000,00, te vermeerderen met BTW, heeft aangeboden, maar dat uit het verweerschrift niet is gebleken dat [A] daarvan betaling heeft bedongen.
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. In haar beschikking van 4 juli 2013 heeft de kantonrechter aan [A] ten laste van Kwadrantgroep een vergoeding ten bedrage van maximaal € 3.000,000, zijnde een tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand, toegekend en heeft zij de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, voor zover deze het bedrag van € 3.000,00 te boven gaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is het bedrag van € 3.000,00 een vergoeding voor proceskosten, waarover geen BTW kan worden toegekend. Van een omissie van de kantonrechter is dan ook geen sprake. Nu een vergoeding van BTW over proceskosten niet aan de orde is, zal de kantonrechter deze vordering afwijzen.
Het bedrag van € 35.800,00
4.4.
[A] heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag van € 35.800,00 niet bedoeld is als ontbindingsvergoeding, maar als een vergoeding voor het volgen van de Comenius-leergang, gelet op het lichaam van de beschikking van 4 juli 2013 en het debat van partijen daaraan voorafgaand.
4.5.
Kwadrantgroep heeft ten verwere aangevoerd dat het bedrag van € 35.800,00 een ontbindingsvergoeding is. Voorts heeft Kwadrantgroep aangevoerd dat [A] in het geval hij had gekozen voor een wachtgeldregeling recht zou hebben gehad op betaling van vorengenoemd bedrag. Omdat [A] heeft gekozen voor uitbetaling van drie tvi's is Kwadrantgroep, gelet op het bepaalde in artikel 10, lid 4 van de arbeidsovereenkomst, niet gehouden tot betaling van het bedrag van € 35.800,00.
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. In de beschikking van 4 juli 2013 is aan [A] ten laste van Kwadrantgroep een vergoeding ten bedrage van bruto € 35.800,00 toegekend. Naar het oordeel van de kantonrechter is deze vergoeding in het kader van de ontbindingsprocedure als bedoeld in artikel 7:685 BW toegekend. Uit het verzoekschrift, het verweerschrift en de beschikking is de kantonrechter niet gebleken dat het in het kader van die procedure aangeboden bedrag als een vergoeding voor een te volgen Comenius-leergang had moeten worden aangemerkt, zodat de kantonrechter, die het ontbindingsverzoek heeft beoordeeld, ervan uit heeft mogen gaan dat de door Kwadrantgroep aangeboden vergoeding als een vergoeding als bedoeld in artikel 7:685 BW had te gelden. Naar het oordeel van de kantonrechter staat vast dat het bedrag € 35.800,00 ook bedoeld is als een ontbindingsvergoeding. Voorts staat vast dat Kwadrantgroep aan [A] 3 tvi's heeft betaald in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Gelet op het voorgaande en gelet op het bepaalde in artikel 10, lid 3 en lid 4 van de arbeidsovereenkomst, zoals weergegeven in overweging 2.2., is de kantonrechter van oordeel dat [A] thans geen recht heeft op betaling van het bedrag van € 35.800,00. Dit bedrag wordt geacht in aftrek te zijn gebracht bij de betaling van het bedrag van de 3 tvi's. De kantonrechter zal deze vordering dan ook afwijzen. Daarmee komt de grondslag voor de vordering tot veroordeling van Kwadrantgroep tot betaling van het bedrag van € 16.186,51 wegens te late betaling van het bedrag van € 35.800,00 en de vordering tot veroordeling van Kwadrantgroep tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag van € 35.800,00 vanaf 5 juli 2013 tot 13 februari 2013, zijnde een bedrag van € 2,94 per dag, te vervallen, zodat de kantonrechter deze vorderingen eveneens zal afwijzen.
4.7.
[A] heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat in zijn arbeidsovereenkomst is vastgelegd dat hij recht heeft op vakantiedagen. Het aantal niet opgenomen vakantiedagen bedraagt ten tijde van de ontbindingsdatum, zijnde 1 augustus 2013, 20 dagen, hetgeen bij een bruto-maandloon van € 15.781,05, overeenkomt met een vergoeding ten bedrage van € 14.567,12. Voorts heeft [A] aangevoerd dat het functiecontract, blijkens de arbeidsovereenkomst, vakantiedagen kent. Ten aanzien van de gevorderde indexering heeft [A] zich op het standpunt gesteld dat het loon altijd werd geïndexeerd volgens de NVZD of de NVTZ. Omdat er onduidelijkheid bestaat over de vraag of op dat punt de NVZD of de NVTZ dient te worden gevolgd, dient, aldus [A], uitgegaan te worden van hetgeen in zijn arbeidsovereenkomst is opgenomen, te weten indexering volgens de NVZD.
4.8.
Kwadrantgroep heeft ten verwere aangevoerd dat [A] werkzaam was op basis van een functiecontract en dat een bestuurder ingevolge dit contract geen vakantiedagen krijgt, maar zelf verantwoordelijk is terzake het opnemen van vakantiedagen. Kwadrantgroep houdt daarvan geen overzichten bij. Volgens Kwadrantgroep ligt het op de weg van [A] om te bewijzen dat hij nog recht heeft op uitbetaling van 20 niet-genoten vakantiedagen. Voorts heeft Kwadrantgroep in dit verband aangevoerd dat zij niet meer dan 3 tvi's kan betalen aan [A] en dat het totale bedrag dat aan [A] is betaald, inclusief dergelijke vergoedingen is. Verder heeft Kwadrantgroep aangevoerd dat 20 vakantiedagen een waarde vertegenwoordigen van € 14.511,40 (het maandloon van
€ 15.781,05 x 12/261 = € 725,57 per dag). Ten aanzien van de indexering heeft Kwadrantgroep aangevoerd dat de afgelopen jaren de indexering van de NVTZ wordt gevolgd en dat sedert 1 januari 2013 geen indexering op het loon van de leden van de Raad van Bestuur is toegepast.
4.9.
De kantonrechter overweegt ten aanzien van de vergoeding van vakantiedagen als volgt. In artikel 2 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat [A] op basis van een functiecontract werkzaam is. Ingevolge artikel 4 van diezelfde arbeidsovereenkomst heeft [A] recht op 30 vakantiedagen per vol kalenderjaar. Ongeacht de omstandigheid dat [A] werkzaam was op basis van een functiecontract, had hij recht op 30 vakantiedagen per jaar. De kantonrechter zal het verweer van Kwadrantgroep terzake het functiecontract dan ook passeren. Gelet op het voorgaande, is de kantonrechter van oordeel dat [A] recht heeft op vakantiedagen over de periode van 1 januari 2013 tot 1 augustus 2013. Omdat [A] gedurende deze periode vrijgesteld was van het verrichten van werkzaamheden en zich beschikbaarheid heeft gehouden voor het verrichten van die werkzaamheden, heeft hij geen vakantiedagen genoten. De kantonrechter gaat er dan ook van uit [A] nog recht heeft op 20 vakantiedagen over deze periode. Het verweer dat Kwadrantgroep de vergoeding voor vakantiedagen niet kan betalen aan [A], omdat zij niet meer dan 3 tvi's kan betalen en dat in die vergoeding tevens een vergoeding voor vakantiedagen is opgenomen, treft geen doel. Daartoe overweegt de kantonrechter dat de vergoeding van vakantiedagen los staat van de vergoeding als bedoeld in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst. Laatstgenoemde vergoeding is een schadevergoeding wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, terwijl de vergoeding van niet-genoten vakantiedagen onderdeel uitmaakt van de eindafrekening met betrekking tot opgebouwde rechten tijdens het bestaan van de arbeidsovereenkomst. Gelet op het voorgaande, zal de kantonrechter de vordering tot veroordeling van Kwadrantgroep tot betaling van een vergoeding wegens niet-genoten vakantiedagen toewijzen, met dien verstande dat de kantonrechter deze vergoeding zal bepalen op een bedrag van € 14.511,40, gelet op de door Kwadrantgroep gegeven - en door [A] niet gemotiveerd betwiste - berekening van deze vergoeding.
4.10.
Ten aanzien van de indexering overweegt de kantonrechter het volgende. Ingevolge artikel 3, lid 1 van de arbeidsovereenkomst wordt het jaarinkomen jaarlijks verhoogd met door de Raad van Commissarissen goedgekeurde, periodieke salarisverhogingen, gebaseerd op de adviezen van de NVZD. Naar het oordeel van de kantonrechter is het aan de beleidsvrijheid van de Raad van Commissarissen om te bepalen of een indexering van het jaarinkomen plaatsvindt. Uit de e-mailberichten van 2 april 2013, zoals weergegeven in overwegingen 2.5 en 2.6, leidt de kantonrechter af dat de Raad van Commissarissen heeft besloten geen indexering toe te passen in 2013, daarmee het advies van de NVTZ volgend. De kantonrechter kan [A] niet volgen in zijn stelling dat in dezen het advies van de NVZD dient te worden gevolgd, nu ook [A] heeft verklaard dat het loon zowel volgens de NVZD als de NVTZ werd geïndexeerd en Kwadrantgroep zich op het standpunt heeft gesteld - welk standpunt door [A] onvoldoende gemotiveerd is betwist - dat de indexering van het loon de afgelopen jaren op basis van de NVTZ heeft plaatsgevonden, zoals ook bij [A] bekend was. De kantonrechter overweegt voorts nog dat haar uit de door [A] gestelde stijging van het salaris van het bestuurslid [D] niet is gebleken dat dit ten gevolge van een indexering als bedoeld in artikel 3, lid 1 van de arbeidsovereenkomst is geweest, omdat deze stijging aanmerkelijk lager is dan de indexering, zodat ook op deze grond niet kan worden vastgesteld dat het salaris van [A] ten onrechte niet is geïndexeerd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat geen recht bestaat op indexering van de door [A] gevorderde vergoeding voor vakantiedagen. De kantonrechter zal dit deel van de vordering dan ook afwijzen. Dat geldt eveneens voor de vorderingen, zoals genoemd in overweging 3.1, onder punt 5 en punt 6. Omdat de vordering onder punt 6 wordt afgewezen, zal de kantonrechter de vordering, zoals genoemd in overweging 3.1, onder punt 7, eveneens afwijzen.
4.11.
[A] heeft zich - samengevat - op het standpunt gesteld dat Kwadrantgroep haar toezegging ten aanzien van de voor hem geldende opzegtermijn niet is nagekomen. Aan de voorwaarden, zoals geformuleerd in het e-mailbericht van 24 mei 2013 van mr. Paanakker, is, aldus [A], voldaan, zodat recht bestaat op betaling van loon over de opzegtermijn.
4.12.
Kwadrantgroep heeft ten verwere - samengevat - aangevoerd dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd per 1 augustus 2013, zodat geen sprake is van een opzegtermijn waarover loon verschuldigd is.
4.13.
De kantonrechter overweegt als volgt. Een opzegtermijn geldt ingevolge artikel 7:672 BW in die gevallen waarin een werkgever of de werknemer de arbeidsovereenkomst wenst op te zeggen. Ingevolge artikel 7:685, lid 7 BW bepaalt de rechter, indien hij het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst inwilligt, op welk tijdstip de arbeidsovereenkomst eindigt. Ingevolge de beschikking van 4 juli 2013 is de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2013 ontbonden. Omdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is ontbonden, is van een opzegtermijn geen sprake. Aan de toezegging van Kwadrantgroep terzake de opzegtermijn wordt, gelet op het voorgaande, niet toegekomen. Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat [A] geen recht heeft op het door hem gevorderde bedrag van € 63.124,19 ter zake de opzegtermijn. De kantonrechter zal deze vordering dan ook afwijzen.
4.14.
[A] heeft zich - samengevat - op het standpunt gesteld dat het aan Kwadrantgroep is te wijten dat er een vertraging in de uitbetaling van de 3 tvi's op 5 november 2013 aan de stamrecht BV heeft plaatsgevonden, terwijl hij in juli 2013 is begonnen met het treffen van voorbereidingen tot het oprichten van een stamrecht BV. Kwadrantgroep is daarom wettelijke rente verschuldigd over de periode van 5 september 2013 tot 6 november 2013.
4.15.
Kwadrantgroep heeft ten verwere - samengevat - aangevoerd dat [A] op 25 oktober 2013 de voor de uitbetaling van de 3 tvi's benodigde documenten aan haar heeft aangeleverd. In één van deze documenten (het document met betrekking tot de oprichting van de BV van 24 september 2013, het document met betrekking tot de toekenning van het rekeningnummer van de BV van 15 oktober 2013 en de stamrechtovereenkomst van 15 oktober 2013) bleek een fout te staan die tot gevolg had dat de stamrechtovereenkomst voor de Belastingdienst niet als een rechtsgeldig document werd gekwalificeerd. Op 30 oktober 2013 heeft [A] de gecorrigeerde stamrechtovereenkomst van 29 oktober 2013 aangeleverd. Vervolgens heeft op 5 november 2013 betaling van de 3 tvi's plaatsgevonden. Volgens Kwadrantgroep kan, gelet op het voorgaande, haar niet worden verweten dat zij pas op 5 november 2013 de vergoeding aan [A] heeft betaald.
4.16.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit de onder de feiten weergegeven gang van zaken vanaf het moment dat [A] heeft aangegeven dat hij kiest voor de beëindigingsregeling, bestaande uit betaling van 3 tvi's, heeft de kantonrechter niet kunnen afleiden dat het aan Kwadrantgroep is te wijten dat de betaling van de vergoeding aan [A] eerst op 5 november 2013 heeft plaatsgevonden. Wettelijke rente is ingevolge artikel 6:119, lid 1 BW eerst verschuldigd nadat de schuldenaar in verzuim is met de voldoening van een geldsom. Nu de kantonrechter van verzuim aan de zijde van Kwadrantgroep niet is gebleken, zal de kantonrechter de vordering van [A] tot veroordeling van Kwadrantgroep tot betaling van de wettelijke rente van 3% over de 3 tvi's vanaf 5 september 2013 tot aan de dag van ontvangst, 6 november 2013, zijnde een bedrag van € 2.843,36, afwijzen.
4.17.
Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat enkel de vordering tot vergoeding van vakantiedagen ten bedrage van € 14.511,40 zal worden toegewezen. De overige vorderingen van [A] zullen worden afgewezen.
4.18.
De kantonrechter zal, nu [A] Kwadrantgroep terecht in rechte heeft betrokken ter verkrijging van betaling van niet-genoten vakantiedagen, Kwadrantgroep veroordelen in de volgende kosten:
dagvaarding € 93,80
overige kosten € 11,00
griffierecht € 462,00
Totaal € 566,80;
De proceskosten, bestaande uit het salaris gemachtigde, zal de rechtbank, omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.