2 De feiten in conventie en reconventie
2.1.
[A] en de heer [B] (hierna: [B]) zijn in juli 1999 gezamenlijk eigenaar geworden van de onroerende zaak aan [adres] (hierna: de woning).
2.2.
Volgens een taxatierapport van 27 mei 2005 van Woonaccent Makelaardij Steenwijk bedroeg de onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik, € 240.000,-- en de executiewaarde € 210.000,--.
2.3.
Op 15 juli 2005, 23 augustus 2005 en 26 september 2005 heeft de Friesland Bank aan [A] en [B], onder hoofdelijke aansprakelijkheid van hen beiden, geldleningen verstrekt van € 230.000,--, € 9.000,-- en € 11.000,--. In de daartoe gesloten geldleningsovereenkomsten met bijbehorende schuldbekentenissen is onder meer het volgende opgenomen:
De debiteur verleent de bank hierbij volmacht om zijn rekening, rekeningnummer [rekeningnummer] te belasten voor al hetgeen de bank uit hoofde van de geldlening van hem te vorderen heeft. De debiteur is verplicht te zorgen voor voldoende saldo op de rekening.
2.4.
Als zekerheid voor de terugbetaling van deze geldleningen hebben [A] en [B] bij notariële akte van 15 juli 2005 voor een bedrag van € 280.000,-- ten gunste van de Friesland Bank een recht van eerste hypotheek gevestigd op de woning. Daarnaast is een levensverzekering verpand aan de Friesland Bank.
2.5.
In de op de rechtsrelatie van toepassing verklaarde Algemene voorwaarden voor Geldleningen van Friesland Bank (AV) is – voor zover hier relevant – het volgende bepaald:
Artikel 14 - Onmiddellijke opeisbaarheid
Het door de debiteur aan de bank verschuldigde is terstond en zonder opzegging en ingebrekestelling of andere formaliteit opeisbaar:
(…)
c. wanneer ten aanzien van de debiteur of de zekerheidsgever een wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard;
(…)
2.6.
Voorts zijn op de rechtsrelatie van toepassing de Algemene Bankvoorwaarden. Deze voorwaarden houden onder meer in:
Artikel 21 - Onmiddellijke opeisbaarheid
Indien de cliënt na ingebrekestelling tekortschiet in de nakoming van enige verplichting jegens de bank, is de bank bevoegd haar vorderingen op de cliënt door opzegging onmiddellijk opeisbaar te maken. Zodanige opzegging dient schriftelijk te geschieden en de reden van de opzegging te vermelden.
2.7.
Vanaf 2006 tot maart 2011 heeft de Friesland Bank verscheidene brieven aan [A] en [B] gestuurd, waarin zij (onder meer) worden gewezen op het saldotekort op rekening [rekeningnummer] (hierna: de betaalrekening) en waarin zij gesommeerd worden dit saldotekort op die rekening aan te zuiveren. De Friesland Bank heeft daarbij aangegeven het saldotekort onacceptabel te vinden. Steeds waarschuwde de Friesland Bank in haar brieven voor de gevolgen van het niet nakomen hiervan, in het bijzonder voor het risico van opzegging van de geldleningsovereenkomsten.
2.8.
Bij brief van 18 maart 2011 heeft de Friesland Bank de geldleningsovereenkomsten opgezegd en [A] en [B] gesommeerd de aldus ontstane schuldpositie te voldoen. Hieraan hebben [A] en [B] geen gehoor gegeven.
2.9.
Bij brief van 10 oktober 2011 hebben [A] en [B] toegezegd dat zij het saldotekort op de betaalrekening wekelijks met een bedrag van € 250,-- zullen aanzuiveren. Nadat de toegezegde betalingen zijn uitgebleven, heeft de Friesland Bank hen bij brief van 11 november 2011 meegedeeld dat zij de notaris opdracht zal geven om de executoriale verkoop van de woning in gang te zetten.
2.10.
Vervolgens zijn partijen een betalingsregeling overeengekomen, inhoudende dat [A] en [B] het saldotekort op de betaalrekening wekelijks met een bedrag van € 250,-- zullen inlopen. Deze betalingsregeling zijn [A] en [B] niet (volledig) nagekomen.
2.11.
Eind 2011 is [B] in contact getreden met de Gemeentelijke Krediet Bank (GKB) voor budgetbeheer en schuldhulpverlening. Op 31 mei 2012 heeft de GKB een poging ondernomen om met de schuldeisers van [B] tot een minnelijke regeling van de schulden te komen. Een aantal schuldeisers was hiertoe niet bereid en heeft in juni 2012 beslag laten leggen op diens inkomen. Hierdoor liep het saldotekort op de betaalrekening op.
2.12.
Bij brief van 25 juni 2012 heeft de Friesland Bank de geldleningsovereenkomsten (opnieuw) opgezegd en [A] en [B] gesommeerd hun schuldpositie bij de bank te voldoen.
2.13.
Bij brief van 26 juni 2012 hebben [A] en [B] een betalingsvoorstel gedaan aan de Friesland Bank.
2.14.
In reactie hierop heeft de Friesland Bank bij brief van 9 juli 2012 onder meer het volgende aan [A] en [B] meegedeeld:
"In onze brief van 25 juni 2012 hebben wij nogmaals formeel onze hypotheekovereenkomst met u opgezegd en u verzocht u volledige schuldpositie bij onze bank af te lossen. Hierover hebben wij telefonisch contact gehad en in u brief van 26 juni 2012 verzoekt u de bank uw financiering te continueren onder de voorwaarde dat u uw schuldpositie op uw rekening met nummer [rekeningnummer] aanzuivert en de maandelijkse verplichtingen uit hoofde van leningnummers (…) blijft voldoen. De bank is bereid de aan u verstrekte financiering te continueren onder de bestaande condities.
Als absolute voorwaarde stellen wij dat u uiterlijk 31 december 2012 uw schuldpositie op bovengenoemde rekening heeft aangezuiverd. Bovendien dient u stipt op tijd uw hypothecaire verplichtingen te voldoen. (…)"
2.15.
Op 9 augustus 2012 is [B] toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP).
2.16.
Bij brief van 13 augustus 2012 heeft de Friesland Bank onder meer het volgende aan [A] en [B] meegedeeld:
"Op 9 augustus 2012 heeft de rechtbank te Assen de heer [B] toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Conform onze Algemene Voorwaarden voor Geldleningen zijn hierdoor de aan u en de heer [B] verstrekte financieringen direct opeisbaar geworden. Middels onze brief van 25 juni 2012 hebben wij de met u aangegane hypotheekovereenkomsten formeel opgezegd. In onze brief van 9 juli 2012 heeft de bank zich bereid verklaard de aan u verstrekte financieringen te continueren onder de bestaande condities. Hiertoe hebben wij een aantal absolute voorwaarden gesteld. Helaas moeten wij constateren dat u de hypothecaire verplichtingen niet correct voldoet. Hierdoor neemt de schuldpositie op bovengenoemde rekening toe.
Bovenstaande is voor de bank niet langer acceptabel. Wij wensen onze relatie met u dan ook niet langer te continueren. Voorzover nodig zeggen wij hierbij nogmaals formeel de met u aangegane hypotheekovereenkomsten op. (…)"
2.17.
Bij brief van 1 oktober 2012 heeft de Friesland Bank [A] en [B] meegedeeld dat zij de notaris opdracht zal geven om de procedure voor de executoriale verkoop van de woning te starten.
2.18.
In een - door Fehse Makelaardij o.g. B.V. op verzoek van de Friesland Bank - opgesteld taxatierapport van 13 november 2012, staat vermeld dat de markt- en executiewaarde van de woning, vrij van huur en gebruik, € 165.000,-- respectievelijk
€ 110.000,-- bedraagt.
2.19.
Op 19 december 2012 heeft de executieverkoop van de woning plaatsgevonden. Daarbij is een verkoopopbrengst van € 138.000,-- gerealiseerd.
2.20.
Bij brief van 18 februari 2013 heeft de Friesland Bank [A] hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de hypothecaire restschuld van € 113.941,88, exclusief rente en kosten.
2.21.
Op 20 februari 2013 hebben [A] en [B] een klacht tegen de Friesland Bank bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KIFID) ingediend. Op 3 september 2013 heeft de Ombudsman Financiële Dienstverlening de klacht ongegrond verklaard.
3 De vordering
in conventie
3.1.
[A] vordert in conventie dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat de Friesland Bank als hypotheeknemer door, na de van toepassing verklaring van de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op de heer [B], dadelijk gebruik te maken van haar recht van parate executie middels een executieveiling van de woning te Havelterberg aan de Bisschopsweg 11, misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt jegens [A] als hypotheekgever althans door niet met belangen van [A] rekening te houden niet haar zorgplicht jegens [A] heeft betracht die haar maatschappelijk betaamt, althans onrechtmatig heeft gehandeld ten gevolge waarvan door eigen handelen c.q. nalaten c.q. eigen schuld van de Friesland Bank de restantschuld van € 113.941,88 is ontstaan;
- voor recht verklaart dat het dientengevolge naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de Friesland Bank thans op basis van de hoofdelijke aansprakelijkheid tot invordering van € 113.941,88 in hoofdsom op [A] overgaat en dat de Friesland Bank het verhaal c.q. de invordering van haar vordering op [A] dient te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte van een dag tot een maximum van € 150.000,00;
- althans - zo nodig onder aanvulling van gronden - zodanige beslissingen neemt als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
- met veroordeling van de Friesland Bank in de kosten van het geding.
3.2.
De Friesland Bank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.4.
De Friesland Bank vordert in reconventie dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- [A] veroordeelt tegen behoorlijk bewijs van kwijting tot betaling van een bedrag van € 116.278,03, te vermeerderen met de contractuele rente ad 4,4% per jaar althans de wettelijke rente over € 113.941,88 vanaf 18 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
- [A] veroordeelt in de kosten van de procedure, daaronder mede begrepen de nakosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 Het geschil in conventie en reconventie en de beoordeling daarvan
procesverbaal
4.1.
De Friesland Bank heeft bij schrijven van 28 mei 2014 de rechtbank verzocht om aanpassing van het proces-verbaal van de comparitie. Mr. Grollé verzet zich bij schrijven van 4 juni 2014 tegen de voorgestelde wijzigingen.
4.2.
Partijen hebben ter comparitie, zoals blijkt uit het proces-verbaal, aangegeven dat zij ermee kunnen instemmen dat de rechtbank het proces-verbaal buiten hun aanwezigheid zou opmaken en dat zij - buiten kennelijke verschrijvingen of vergissingen die zich lenen voor eenvoudig herstel - over de inhoud van het proces-verbaal niet kunnen corresponderen met de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat het ingediende verzoek van de Friesland Bank tot aanpassing van het proces-verbaal niet ziet op een kennelijke verschrijving of vergissing van de zijde van de rechtbank, zodat dit verzoek wordt afgewezen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, zelfs als de voorgestelde wijzigingen zouden zijn overgenomen, zulks niet tot een ander dan onderstaand oordeel zou hebben geleid.
4.3.
[A] legt aan haar vordering in conventie - samengevat - het volgende ten grondslag. De Friesland Bank heeft misbruik gemaakt van haar bevoegdheid tot parate executie dan wel onrechtmatig jegens haar gehandeld. [A] verwijt de Friesland Bank dat zij vrijwel direct na de toelating van [B] tot de WSNP is overgegaan tot openbare verkoop van de woning. Zij is van mening dat de bank daarbij onvoldoende acht heeft geslagen op haar belangen en voorts dat de bank haar zorgplicht jegens haar heeft geschonden. [A] voert in dat verband het volgende aan. [A] erkent dat sprake was van een ongeoorloofde debetstand op de betaalrekening, maar wijst erop dat dit ten tijde van de toelating van [B] tot de WSNP een bedrag van slechts € 6.893,65 betrof. Aan alle andere hypothecaire verplichtingen werd voldaan. Verder was duidelijk dat [B] voldoende inkomen had om de hypotheeklasten te kunnen betalen en dat zijn schuldpositie ten aanzien van concurrente schuldeisers door de toelating tot de WSNP was gestabiliseerd. Het was dan ook, zowel voor de Friesland Bank als voor [B] en [A], het meest gunstig om de woning niet te verkopen. Ook de rechter-commissaris en de bewindvoerder waren deze mening toegedaan. Onder deze omstandigheden maakte de Friesland Bank, aldus nog steeds [A], misbruik van recht door over te gaan tot parate executie. Het beperkte financiële belang van de Friesland Bank stond namelijk in geen enkele verhouding tot haar belangen. Het was immers voor de Friesland Bank voorzienbaar dat de openbare verkoop van de woning met zich zou brengen dat een aanzienlijke restschuld zou overblijven die onder de schone lei van [B] zou vallen. Dit klemt temeer daar zij niet verantwoordelijk was voor het ontstaan van de problemen met de Friesland Bank. Zij en [B] leefden namelijk gescheiden in de woning. [B] was verantwoordelijk voor de betaling van de hypotheeklasten en onderhield in dat kader de contacten met de bank. Pas toen [B] in 2009 een herseninfarct kreeg, raakte [A] op de hoogte van de problemen die rond de hypotheek speelden. Sindsdien heeft zij er alles aan gedaan om deze problemen op te lossen. De Friesland Bank was hiervan op de hoogte. [A] is verder van mening dat de Friesland Bank in strijd met de op haar rustende zorgplicht heeft gehandeld. Zij verwijt de Friesland Bank jegens haar onvoldoende schadebeperkend te hebben gehandeld. [A] acht het voorts onzorgvuldig van de Friesland Bank dat zij [B] onvoldoende tijd heeft gegund om zijn financiën op orde te krijgen. Daarnaast verwijt [A] de Friesland Bank dat deze alle verzoeken van haar kant om tot een minnelijke oplossing te komen naast zich heeft neergelegd. Op zijn minst had de Friesland Bank naar de mening van [A] moeten inzetten op onderhandse verkoop, alvorens zij naar het middel van parate executie had mogen grijpen. Dit alles brengt mee, aldus [A], dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om de (volledige) restschuld bij haar te verhalen.
4.4.
De Friesland Bank voert tot haar verweer - samengevat- het volgende aan. De Friesland Bank stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van onrechtmatig handelen door de bank dan wel van misbruik van recht. Volgens de Friesland Bank zijn de geldleningsovereenkomsten rechtmatig opgezegd en heeft zij haar recht van parate executie op juiste wijze uitgeoefend. Zij voert daartoe aan dat [B] en [A] al sinds 2006 voortdurend niet hebben voldaan aan hun hypothecaire verplichtingen. Telkens bleek dat de premies van de levensverzekering niet werden betaald. Voorts was sprake van een aanhoudend ongeoorloofd saldotekort op de door [B] en [A] bij de Friesland Bank aangehouden betaalrekening. Aan [B] en [A] is verder meer dan voldoende gelegenheid gegeven om openbare verkoop van de woning te voorkomen. De Friesland Bank wijst er in dit verband op dat [B] en [A] vanaf 2006 herhaaldelijk zijn gesommeerd om alsnog aan hun verplichtingen jegens de bank te voldoen en dat in dat kader diverse keren met hen betalingsregelingen zijn getroffen. Deze betalingsregelingen zijn zij steeds niet (volledig) nagekomen. De Friesland Bank is dan ook van mening dat zij op goede gronden de geldleningsovereenkomsten heeft opgezegd, ook al omdat het saldotekort opliep en haar vordering op [B] en [A] op grond van de aan hen verstrekte geldleningsovereenkomsten direct opeisbaar was geworden vanwege de toelating van [B] tot de WSNP. De Friesland Bank betwist dat zij vanwege de toelating van [B] tot de WSNP had moeten afzien van haar recht op parate executie. Er was voor haar geen aanleiding te veronderstellen dat de financiële situatie van [A] en [B] als gevolg daarvan binnen afzienbare termijn zou verbeteren. Evenmin was er enig uitzicht op een onderhandse verkoop. De Friesland Bank acht het niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid om [A] aan te spreken voor de overgebleven restschuld. [A] en [B] zijn ieder hoofdelijk aansprakelijk voor de gezamenlijk verstrekte geldleningen. Het is derhalve niet van belang wie verantwoordelijk is voor het ontstaan van de achterstand. Bovendien heeft zij alle brieven terzake deze kwestie naar het opgegeven adres gestuurd. Zij mocht er dan ook vanuit gaan dat [A] deze brieven heeft ontvangen en bekend was met de problemen rond de hypotheek. Dat [A] en [B] gescheiden leefden en met elkaar hadden afgesproken dat [B] de bankzaken regelde kan de bank niet worden tegengeworpen. Het is een eigen verantwoordelijkheid van [A] om op de hoogte te blijven van de bankzaken, aldus de Friesland Bank.
4.5.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat een hypotheekhouder op grond van artikel 3:268 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bevoegd is tot executieverkoop over te gaan indien de schuldenaar in verzuim is met de voldoening van zijn hypothecaire verplichtingen. De hypotheekhouder is in beginsel vrij om te bepalen op welk moment en op welke wijze hij tot executoriale verkoop overgaat. Dit laat echter onverlet dat de hypotheekhouder geen misbruik mag maken van die bevoegdheid en bij de uitoefening van zijn bevoegdheid de nodige zorgvuldigheid in acht moet nemen.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [A] en [B] al sinds 2006 een saldotekort hadden op de betaalrekening. Evenmin is in geschil dat de Friesland Bank gelet daarop en gelet op de voorwaarden waaronder de geldleningen waren verstrekt
- in beginsel - bevoegd was deze leningen op te zeggen, het gehele bedrag ervan op te eisen en, nu [A] en [B] de opgeëiste leningen niet konden terugbetalen, de woning executoriaal te verkopen.
4.7.
In dit geding dient te worden beoordeeld of er sprake is van omstandigheden op grond waarvan de Friesland Bank in dit specifieke geval toch niet van haar bevoegdheid tot parate executie gebruik zou mogen maken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat [B] en [A] op grond van de gesloten geldleningsovereenkomsten de verplichting hadden om voldoende saldo op hun betaalrekening te hebben. Uit het feitenrelaas blijkt dat zij jarenlang - sinds 2006 - niet aan deze verplichting voldeden. Gelet op de door de Friesland Bank in het geding gebrachte correspondentie kan worden vastgesteld dat de Friesland Bank voorafgaande aan de opzegging van de geldleningsovereenkomsten op 13 augustus 2012 en de daarop volgende executoriale verkoop [A] en [B] herhaalde malen heeft aangesproken op het saldotekort. Zij zijn meermalen gesommeerd het saldotekort aan te zuiveren en ook meermalen gewaarschuwd dat de woning anders in het openbaar zou worden verkocht. De Friesland Bank heeft de geldleningsovereenkomsten zelfs opgezegd. Keer op keer heeft de Friesland Bank [A] en [B] echter toch uitstel verleend en, teneinde de executoriale verkoop van de woning te voorkomen, met hen betalingsregelingen getroffen. De betalingsregelingen zijn echter niet (volledig) nagekomen. Ook toen het saldotekort vanaf juni 2012 snel opliep omdat schuldeisers beslag hadden laten leggen op het inkomen van [B] en de Friesland Bank om die reden de aan [A] en [B] verstrekte geldleningen bij brief van 25 juni 2012 (opnieuw) had opgezegd, heeft de Friesland Bank zich bij brief van 9 juli 2012 nogmaals bereid getoond om de geldleningen, zij het onder een aantal strikte voorwaarden, te continueren. Onder meer dienden [A] en [B] stipt aan hun (maandelijkse) hypothecaire betalingsverplichtingen te voldoen. [A] heeft niet, althans onvoldoende het verweer van de Friesland Bank weersproken dat er tussen 9 juli 2012 en 9 augustus 2012 geen enkele betaling van hun kant binnenkwam en voorts dat [A] de Friesland Bank eind juli 2012 telefonisch heeft bericht dat er opnieuw beslag was gelegd op het inkomen van [B] waardoor niet aan de lopende hypothecaire verplichtingen kon worden voldaan. Aan de door de Friesland Bank bij brief van 9 juli 2012 gestelde voorwaarden werd derhalve niet voldaan.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden - waarbij met name het structurele karakter van het saldotekort in het oog springt - niet worden gezegd dat de Friesland Bank misbruik heeft gemaakt van recht dan wel in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld.
4.10.
De stelling van [A] dat haar belangen bij het niet executeren van de woning zwaarder hadden moeten wegen dan het belang van de bank bij de uitoefening van haar recht op parate executie, treft geen doel. De omstandigheid dat verhoudingsgewijs sprake was van een gering saldotekort brengt dit op zichzelf niet mee. Uitgangspunt is dat de Friesland Bank ingeval van een saldotekort op de betaalrekening - ongeacht de hoogte daarvan - haar recht op parate executie mag inroepen. Daar komt in dit geval nog bij dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, het saldotekort al jarenlang bestond en dat [A] en [B] alle tijd en gelegenheid is gegeven om het saldotekort aan te zuiveren. Gelet daarop kan niet gezegd worden dat onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen. Voorts is van belang dat het tekort vanaf juni 2012 opliep en in juli 2012 niet meer aan de lopende maandelijkse hypothecaire verplichtingen werd voldaan. Voor wat betreft het betoog van [A] dat [B] verantwoordelijk was voor de ontstane problemen rond de hypotheek en dat zij door hun gescheiden woonsituatie pas in 2009 bekend is geraakt met die problemen, geldt dat dit een interne kwestie betrof tussen [A] en [B] waarmee de bank geen rekening hoefde te houden. [A] was immers naast [B] hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen die voortvloeiden uit de geldleningsovereenkomsten. Voorts ging de post naar één adres. Het was dan ook voor de Friesland Bank niet relevant wie van hen beiden verantwoordelijk was voor het ontstaan van het saldotekort. Daar komt nog bij dat [A] in ieder geval sinds 2009 op de hoogte was van het saldotekort en dat de woning pas jaren later, in 2012, executoriaal is verkocht. Zij heeft dan ook alle gelegenheid gehad om het probleem samen met [B] op te lossen en de executieverkoop af te wenden.
4.11.
De omstandigheid dat [B] op 9 augustus 2012 tot de WSNP was toegelaten, verplichtte de Friesland Bank, anders dan [A] stelt, niet tot verder uitstel. De rechtbank stelt voorop dat deze toelating voor de Friesland Bank op grond van de op de tussen partijen gesloten geldleningsovereenkomsten van toepassing zijnde algemene voorwaarden op zichzelf (ook) een valide grond was om tot opzegging van de geldleningen over te gaan. Daarbij komt dat [A], zoals de Friesland Bank terecht ten verwere heeft aangevoerd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat [B] alsnog op korte termijn aan de maandelijkse hypothecaire betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen en binnen korte termijn de ontstane betalingsachterstand en het saldotekort volledig zou kunnen inlossen dan wel aanzuiveren. Onder deze omstandigheden hoefde van de Friesland Bank niet te worden verwacht dat zij het treffen van executiemaatregelen nog langer uitstelde. De rechtbank merkt daarbij op dat de Friesland Bank terzake de uitoefening van haar recht op parate executie een eigen afweging mag maken. Aan de mening van de rechter-commissaris en de bewindvoerder komt in dit verband geen relevante betekenis toe. Ook de brief van de Friesland Bank van 9 juli 2012 verplichtte haar niet tot verder uitstel. Weliswaar heeft de Friesland Bank in die brief [B] en [A] uit coulance opnieuw respijt gegund, maar zij hebben niet voldaan aan de voorwaarden die de bank daaraan in deze brief heeft gesteld.
4.12.
De stelling van [A] dat de Friesland Bank opnieuw met haar in overleg had moeten treden alvorens zij had mogen overgaan tot parate executie, treft eveneens geen doel. Hiervoor is reeds overwogen dat de Friesland Bank vanaf 2006 veelvuldig met [B] en [A] heeft gecommuniceerd en met hen zonder succes meerdere betalingsregelingen heeft getroffen om de zaak in der minne op te lossen. Tegen deze achtergrond kan de Friesland Bank naar het oordeel van de rechtbank niet worden verweten dat zij na de opzegging van de geldleningsovereenkomsten op 13 augustus 2012 de executie heeft doorgezet en niet meer met [A] in overleg is getreden. Dat [A] de woning onderhands had willen verkopen kan in dit verband niet tot een ander oordeel leiden. Indien [A] destijds daadwerkelijk tot een onderhandse verkoop van de woning had willen komen, had het immers op haar weg gelegen om dit aan de Friesland Bank voor te stellen. Dat [A] daartoe enige actie heeft ondernomen is echter gesteld noch gebleken.
4.13.
De slotsom is dat de Friesland Bank geen misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid door tot parate executie over te gaan en evenmin jegens [A] tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende zorgplicht en aldus onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld. De vorderingen van [A] zullen daarom worden afgewezen.
4.14.
[A] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de Friesland Bank als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 589,00
- salaris gemachtigde € 904,00 (2 punten x tarief € 452,00)
totaal € 1.493,00
4.15.
De vordering tot vergoeding van de nakosten zal eveneens worden toegewezen, zoals hierna te melden.
4.16.
De Friesland Bank stelt, onder verwijzing naar de vaststaande feiten en haar stellingen in conventie, dat na de opzegging van de financiering en de afwikkeling van de openbare verkoop van de woning qua hoofdsom een vordering resteert van € 113.941,88. [A] is volgens De Friesland Bank hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van dit bedrag, en voorts voor de betaling van de contractuele rente vanaf 18 februari 2013, zijnde de dag waarop de restschuld is opgeëist, en de door de bank gemaakte buitengerechtelijke kosten.
4.17.
[A] voert ten verwere aan dat de redelijkheid en billijkheid zich verzet tegen (integrale) toewijzing van de vordering. Volgens [A] is de Friesland Bank verantwoordelijk te achten voor de ontstane restschuld, nu zij volstrekt nodeloos een beperkte achterstand van circa € 7.000,-- heeft laten oplopen tot een schuld van ruim
€ 113.000,--. Ter onderbouwing van haar verweer verwijst zij naar haar stellingen in conventie.
4.18.
[A] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de rechtbank kunnen leiden tot het oordeel dat het - in het licht van de redelijkheid en billijkheid - onaanvaardbaar is dat de Friesland Bank jegens haar aanspraak maakt op betaling van de restschuld van € 113.941,88. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar hetgeen zij in conventie heeft overwogen en beslist. Dit verweer wordt daarom verworpen. Andere verweren heeft [A] in dit verband niet aangevoerd, zodat de vordering zal worden toegewezen.
4.19.
Het voorgaande brengt mee dat het door de Friesland Bank in hoofdsom gevorderde bedrag van € 113.941,88 voor toewijzing gereed ligt.
4.20.
De vordering terzake van de contractuele rente zal worden toegewezen aangezien daartegen geen zelfstandig verweer is gevoerd.
4.21.
De Friesland Bank heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde buitengerechtelijke kosten kunnen op basis van het rapport BGK-Integraal 2013 worden toegewezen en wel tot ten hoogste het bedrag van de wettelijke staffel zoals vermeld in artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Het gevorderde bedrag van € 1.914,41 (exclusief BTW) aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. De Friesland Bank heeft het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met BTW. De gevorderde BTW is niet toewijsbaar, nu de Friesland Bank niet heeft gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht te hebben.
4.22.
[A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Friesland Bank worden begroot op € 710,50 voor salaris advocaat (0,5 punten x € 1.421,--).
4.23.
De nakosten, waarvan de Friesland Bank betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Friesland Bank vastgesteld op € 1.493,00;
5.3.
veroordeelt [A] in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 131,00, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [A] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
veroordeelt [A] om aan de Friesland Bank te betalen een bedrag van € 113.941,88, te vermeerderen met de contractuele rente van 4,4% op jaarbasis over dit bedrag vanaf 18 februari 2013 tot aan de dag van volledige betaling;
5.6.
veroordeelt [A] tot betaling aan de Friesland Bank van een bedrag van € 1.914,41 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.7.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van de Friesland Bank tot op heden vastgesteld op € 710,50,
5.8.
veroordeelt [A] in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 131,00, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [A] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. van Baalen en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2014 in aanwezigheid van de griffier.1