Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd:
in de zaak met parketnummer 18/830088-14, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, dat:
1. hij op of omstreeks 23 februari 2014 te Groningen opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers
heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes
althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer 1] (met kracht en/of
diep) in het hoofd gestoken (ter hoogte van zijn linkerslaap), ten gevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer 1] zeer ernstig hersenletsel heeft opgelopen
ten gevolge waarvan hij is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
dat
hij op of omstreeks 23 februari 2014 te Groningen opzettelijk [slachtoffer 1]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer 1]
(met kracht en/ of diep) in het hoofd gestoken (ter hoogte van zijn
linkerslaap), ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] zeer ernstig
hersenletsel heeft opgelopen ten gevolge waarvan hij is overleden;
2. hij op of omstreeks 23 februari 2014 te Groningen ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten
[slachtoffer 2]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een
mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer 2] meermalen,
althans eenmaal, in de rug nabij een schouderblad, althans in het lichaam
heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
dat
hij op of omstreeks 23 februari 2014 te Groningen opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer 2]), met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, in de rug nabij een
schouderblad, althans in het lichaam, heeft gestoken, waardoor deze letsel
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
in de zaak met parketnummer 18/830308-14 dat:
hij op of omstreeks 13 april 2013 te Groningen met een ander of anderen, op of
aan de openbare weg, [pleegplaats 1], in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
, welk geweld bestond uit
- het meermalen, althans eenmaal, slaan (met gebalde vuist) tegen het hoofd
en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4];
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 april 2013 te Groningen opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer 3]), meermalen, althans eenmaal, met gebalde
vuist tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft geslagen, waardoor
deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
en in de zaak met parketnummer 18/139127-13 dat
hij op of omstreeks 28 juli 2013 te [adres] opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer 5]), meermalen, althans eenmaal (met kracht) een
kopstoot heeft gegegeven en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) met
een (tot vuist gebalde) hand in/tegen het gezicht//hoofd en/of meer(dere)
de(e)l(en) van het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze
letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van hetgeen is ten laste gelegd onder parketnummer 18/830088-14 is door de officier van justitie het navolgende aangevoerd.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegd nu de voorbedachte rade niet kan worden bewezen. De onder 1 subsidiair ten laste gelegde doodslag kan wel wettig en overtuigend worden bewezen. Er is sprake geweest van een gerichte messteek, direct in het hoofd van het slachtoffer. Doordat het mes door een hard gedeelte van de schedel is gestoken en vervolgens nog 9 centimeter naar binnen is gegaan, moet verdachte wel met een zodanig ferme kracht hebben gestoken, dat daaruit al volgt dat hij opzettelijk heeft gehandeld.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte twee keer heeft gestoken en dat, in de omstandigheden waaronder, verdachte daarmee het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het is niet aannemelijk dat verdachte per ongeluk met dit mes [slachtoffer 2] heeft gestoken, nu het letsel zich op de achterzijde van het lichaam van [slachtoffer 2] bevindt, terwijl verdachte recht op [slachtoffer 2] afkwam. Het onder 2 primair ten laste gelegde van deze dagvaarding kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van parketnummer 18/830308-14 het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu de samenwerking tussen verdachte en zijn vermeende medeverdachten op grond van de stukken in het dossier niet duidelijk wordt. Met de verklaringen van aangevers, [naam aangevers], de camerabeelden en het proces-verbaal van bevindingen van de politie over de camerabeelden, is er wel voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor het feit dat verdachte in ieder geval [slachtoffer 3] meerdere keren tegen het hoofd heeft geslagen, hetgeen te kwalificeren is als de subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
De officier van justitie heeft ten aanzien van parketnummer 18/139127-13 aangevoerd dat op grond van de stukken in het dossier de mishandeling, door het geven van meerdere slagen tegen het lichaam van [slachtoffer 5], kan worden bewezen. Voor de kopstoot is naar de mening van de officier van justitie onvoldoende wettig bewijs aanwezig en verdachte dient van dit onderdeel van de te tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 18/830088-14 heeft de raadsvrouw bepleit dat de gebeurtenis op
23 februari 2014 een ongeluk was. Uit de stukken in het dossier en de camerabeelden van de gebeurtenis kan het volgende worden afgeleid. Verdachte had eerder al meerdere malen ruzie gehad met [slachtoffer 1]. Toen verdachte op 23 februari 2014 omstreeks 06:25 uur de pizzeria uitkwam heeft hij niets gedaan om een ruzie uit te lokken of op te zoeken. Verdachte stond direct tegenover [slachtoffer 2]. Verdachte probeerde [slachtoffer 1] en de zijnen af te dreigen door met een mes te zwaaien. Dit mislukte echter op fatale wijze. Verdachte had niet het opzet op de dood van [slachtoffer 1]. Verdachte probeerde zich te verdedigen op een wijze die onder omstandigheden proportioneel is te achten. Daarbij heeft verdachte niet welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de dood zou volgen. Er was simpelweg totaal geen tijd om wat voor bewuste afweging dan ook te maken. Daarbij was de kans dat een fatale wond zou ontstaan met een zwaaiend zakmesje, met een lemmet van 7 centimeter, niet aanmerkelijk. Deze verwonding, een steek in zo'n klein oppervlak, was eerder een wreed toeval.
Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder parketnummer 18/830088-14 onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 van voornoemd parketnummer ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte zich er niet van bewust was dat hij [slachtoffer 2] heeft geraakt. De plaats van de verwonding duidt ook niet op een welbewuste uithaal. Verdachte probeerde alleen uit alle macht weg te komen en had daarbij het mes nog in zijn hand. Ook hier is van welbewust een risico aanvaarden geen sprake en was er van opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, om [slachtoffer 2] ernstig te verwonden, geen sprake. Ook van het onder 2 van voornoemd parketnummer ten laste gelegde dient verdachte te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van hetgeen onder parketnummer 18/830308-14 is ten laste gelegd aangevoerd dat het subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte een andere jongen stompt. Ook is te zien dat deze jongen wegloopt en dat verdachte niets meer doet. Daarna is te zien dat deze jongen door twee andere jongens achterna wordt gezeten en nogmaals wordt geslagen en geschopt. Verdachte heeft daar echter geen enkele bemoeienis mee gehad, zodat de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging niet kan worden bewezen.
Onder 18/139127-13 is ten laste gelegd dat verdachte [slachtoffer 5] een kopstoot zou hebben gegeven. [slachtoffer 5] noemt als dader een naam die lijkt op die van verdachte. Zij verklaart niet waar ze deze dader van kent en weet geen achternaam. De politie hoort van omstanders dat het [verdachte] moet zijn. Onbekend is of deze omstanders getuigen waren of mensen die de naam [verdachte] hebben gehoord en daarna hebben aangegeven dat er een [verdachte] bestaat die [verdachte] van zijn achternaam heet. De vader van verdachte heeft tegen de politie gezegd dat hij zijn zoon naar het politiebureau zou brengen zodra hij thuis was. Verdachte zegt dat zijn vader niet wist dat hij al thuis was. Zijn moeder wist dit wel. Ze hebben verdachte direct van bed gehaald en twintig minuten later stonden ze met hem voor het politiebureau. De verklaring van verdachte is plausibel en er is geen bewijs dat verdachte daadwerkelijk degene was die een kopstoot heeft gegeven. Verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit.
Ten aanzien van parketnummer 18/830088-14
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van parketnummer 18/830088-14 het onder 1 primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen, nu er op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende bewijs voorhanden is voor het bestanddeel 'met voorbedachten rade'. Niet vastgesteld kan worden dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde van voornoemd parketnummer.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder parketnummer 18/830088-14
1. subsidiair ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, telkens zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Een proces-verbaal d.d. 25 februari 2014, opgenomen op pagina 29 e.v. van "persoonsdossier [verdachte]" opgenomen in procesdossier "[onderzoeksnaam]" d.d. 7 mei 2014, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
(p.31) Ik maakte met mijn hand een zwaaiende beweging. Ik had het geopende mes in mijn rechterhand. Ik heb de jongen (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) toen geraakt op zijn hoofd.
Een proces-verbaal d.d. 30 april 2014, opgenomen op pagina 75 e.v. van persoonsdossier [verdachte] opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
(p.83) Ik ga door mijn knieën, maar val niet en ik pak dan mijn mes en dan loop ik op [slachtoffer 1] in.
(p.84) Er was voor mij genoeg ruimte om weg te lopen en het was niet zo dat ik zodanig was ingesloten dat ik niet weg kon komen. Als ik niet was geslagen, had ik het mes alleen laten zien. Door de klap werd ik boos. Nadat ik een klap had gekregen pakte ik het mes en liep gewoon op [slachtoffer 1] in.
Een proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 3 maart 2014, opgenomen op pagina 36 e.v. van persoonsdossier [verdachte] opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
(p.39) Ik ben na het incident weggerend en heb het mes weggegooid.
Een proces-verbaal sporenonderzoek, d.d. 25 februari 2014 opgenomen in bijlage 3 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op zondag 23 februari 2014 omstreeks 06:29 uur vond er een steekincident plaats in de [pleegplaats 1]. Na dit incident was een man, [verdachte], vanaf de plaats delict weggevlucht. Tijdens een onderzoek werd door de speurhond op de [straat] te Groningen een mes aangetroffen. Dit mes werd door mij veiliggesteld ([kenmerk]).
Een proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 3 maart 2014, opgenomen op pagina 36 e.v. van persoonsdossier [verdachte], opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
(p.49) Opmerking verbalisant: We hebben het mes. Aan verdachte wordt een foto getoond van het in beslaggenomen mes.
1
Dit is mijn mes.
Een schriftelijk stuk, inhoudende een rapport van het NFI d.d. 27 juni 2014 betreffende een kras-, indruk- en vormsporenonderzoek aan een schedeldeel en een mes naar aanleiding van een steekincident in Groningen op 23 februari 2014, opgenomen in het forensisch dossier, bijlage 11 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Door de politiespeurhond werd op de vluchtroute van verdachte een klapmes gevonden ([kenmerk]). Het lemmet heeft een lengte van circa 73 mm.
Een schriftelijk stuk, inhoudende een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 1 juli 2014, opgemaakt door [patholoog], arts en patholoog, opgenomen in bijlage 6 van het forensisch dossier opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Scherprandige, streepvormige huidperforatie (een steekletsel) links op de slaap. Lengte perforatie circa 2.2 centimeter met daarachter een steekkanaal. De lengte van het steekkanaal bedraagt minimaal circa 9 à 10 centimeter. In het kader van het steekkanaal insteek in het schedeldak, doorsteek door de slaapkwab van de grote hersenhelft en insteek in de schedelbasis ter plaatse van de bovenrand van het rotsbeen.
Het overlijden van [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2], wordt verklaard door uitval van hersenfuncties, ontstaan door herseninklemming, opgetreden ten gevolge van een steekverwonding in het hoofd en de hersenen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde met betrekking tot de vraag of er bij verdachte sprake was van opzet op de dood van [slachtoffer 1] het volgende.
Of in een geval als het onderhavige sprake is van opzet op de dood van het slachtoffer hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval, als de verklaringen van verdachte en/of getuigen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat het mes waarmee verdachte het slachtoffer heeft geraakt een lemmet van 7 centimeter had en dat verdachte met dat mes in het hoofd van het slachtoffer - dóór het schedeldak heen - een wond met een steekkanaal van minimaal 9 à 10 centimeter heeft veroorzaakt. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte de dodelijke verwonding met zeer veel kracht heeft toegebracht. Uit deze gedraging van verdachte, in samenhang met het feit dat verdachte op het slachtoffer is ingelopen, leidt de rechtbank vervolgens af dat verdachte heeft gehandeld met het opzet om het slachtoffer te doden.
Vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat in het dossier onvoldoende aanwijzingen zijn voor een bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde, nu er onvoldoende bekend is over de precieze plaats van het letsel, noch over de aard en ernst van het letsel. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, zakelijk weergegeven:
Ik wilde na het incident met [slachtoffer 1] wegrennen. Ik had het mes nog in mijn hand. Het kan dat ik [slachtoffer 2] heb geraakt toen ik wegrende.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 23 februari 2014, opgenomen op pagina 3 en 4 van zaakdossier II op genomen in voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2]:
Op zondag 23 februari 2014 is er door een mij onbekende Antilliaanse man op mij ingestoken met een mes. Dit gebeurde in mijn schouder in de [pleegplaats 1] te Groningen.
Een proces-verbaal sporenonderzoek, opgenomen in bijlage 4 van het forensisch dossier van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer 2] verklaarde dat hij een verwonding had opgelopen aan de aan de linkerzijde van de rug, ter hoogte van het schouderblad. Ik zag dat er een ondiep verwonding aanwezig was.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank de mishandeling van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/830308-14 primair ten laste gelegde
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder parketnummer 18/830308-14 primair ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, telkens zakelijk weergegeven.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 13 april 2013 in de [pleegplaats 2] een jongen opzettelijk geslagen.
Een proces-verbaal aangifte d.d. 13 april 2013, opgenomen op pagina 9 e.v. van dossier PL01KC-2014029396, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3], zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 13 april 2013 omstreeks 05.00 uur was ik samen met [slachtoffer 4], [aangever] en haar zus op stap in Groningen. [aangever] en haar zus werden aangesproken door een jongen. Ik ben er toen samen met mijn broer [slachtoffer 4] tussen gaan staan en heb meerdere klappen op mijn hoofd gehad. Dit waren harde klappen van een vuist.
Een proces-verbaal aangifte d.d. 13 april 2013, opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 4], zakelijk weergegeven:
Ik zag dat er ongeveer vijf jongens kwamen aanlopen. Twee of drie van deze jongens liepen naar [aangever] en haar zus toe. Ineens zag ik dat [slachtoffer 3] een klap tegen zijn hoofd kreeg. Volgens mij heeft de kleinste jongen van de groep een klap aan [slachtoffer 3] gegeven. Vervolgens voelde en zag ik dat ik van meerdere kanten op mijn hoofd en lichaam werd geslagen.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 19 maart 2014, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [aangever], zakelijk weergegeven:
Op 13 april 2013 stond ik in de [pleegplaats 1] met mijn tweelingzusje [aangever] en de twee broers. Er waren twee jongens uit de groep die de broers begonnen te slaan.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in het openbaar deel uitmaakte van een groep en dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het (door die groep) gepleegde geweld.
Ten aanzien van parketnummer 18/139127-13
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder parketnummer 18/139127-13 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, telkens zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 28 juli 2013, opgenomen op pagina 9 t/m 11 van dossier nr. PL031V 2013054051 d.d. 30 juli 2013, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 5], zakelijk weergegeven:
Op 28 juli 2013 was ik in Assen. Een Antilliaanse jongen die ik ken als [alias] (de rechtbank begrijpt in samenhang met het volgende bewijsmiddel: verdachte) flipte en gaf mij een kopstoot. Ik heb een wond op mijn achterhoofd en ik heb last van mijn nek. Ik heb pijn aan mijn kaken en pijn aan mijn vingers en verder heb ik hele erge hoofdpijn.
Een proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 14 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 28 juli 2013 ben ik naar de Brinkstraat in Assen gegaan waar een meisje zou zitten met een hoofdwond. Terwijl ik ter plaatse in gesprek was met een aantal mensen werd me verteld dat de mishandeling was gepleegd door [verdachte]. Het slachtoffer [slachtoffer 5] had zijn naam geschreeuwd, nadat ze was mishandeld.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 28 juli 2013, opgenomen op pagina 17 en 18 van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [getuige]:
Ik zag ineens dat die jongen uithaalde naar [slachtoffer 5]. Die jongen sloeg meerdere keren op [slachtoffer 5] in.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen kan ook dit feit wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 18/830088-14 1 subsidiair en 2 subsidiair, het onder parketnummer 18/830308-14 primair, alsmede het onder parketnummer 18/139127-13 ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat
1. subsidiair
hij op 23 februari 2014 te Groningen opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes, die [slachtoffer 1]
met kracht en diep in het hoofd gestoken ter hoogte van zijn linkerslaap, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] zeer ernstig hersenletsel heeft opgelopen ten gevolge waarvan hij is overleden;
2. subsidiair
hij op 23 februari 2014 te Groningen opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2], met een mes in de rug nabij een schouderblad heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen;
(18/830308-14) primair
hij op 13 april 2013 te Groningen met anderen op de openbare weg, [pleegplaats 1], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], welk geweld bestond uit
- het meermalen slaan (met gebalde vuist) tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4];
(18/139127-13)
hij op 28 juli 2013 te Assen opzettelijk mishandelend [slachtoffer 5], (met kracht) een
kopstoot heeft gegeven en meermalen, met kracht met een (tot vuist gebalde) hand in/tegen het gezicht/hoofd en meerdere delen van het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder parketnummer 18/830088-14 onder 1 subsidiair en 2 subsidiair, onder parketnummer 18/830308-14 primair, en onder parketnummer 18/139127-13 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen zijn verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14g, 24c, 36f, 57, 141, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/830088-14 onder 1 primair en 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/830088-14 1 subsidiair en 2 subsidiair, parketnummer 18/830308-14 primair en onder parketnummer 18/139127-13 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vorderingen van de benadeelde partijen
(feit 1 van parketnummer 18/830088-14)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 5.224,64 (zegge: vijfduizend tweehonderdvierentwintig euro en vierenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2014.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 6], te betalen een bedrag van € 5.224,64 (zegge: vijfduizend tweehonderdvierentwintig euro en vierenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rent vanaf 23 februari 2014, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 61 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 6], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
(18/139127-13)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 882,33 (zegge: achthondertweeëntachtig euro en drieëndertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf 28 juli 2013.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5], te betalen een bedrag van € 882,33 (zegge: achthondertweeëntachtig euro en drieëndertig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2013, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
18/062030-13:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen d.d. 17 juni 2013, te weten:
1 maand gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.L. Stuiver, voorzitter, mr. L.M.E. Kiezebrink en
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, rechters, bijgestaan door mr. E.A.B. de Jong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 november 2014.