2.4.
Bij e-mail van 14 november 2013 heeft[X], strategisch adviseur en HR-manager van de Provincie, aan [eiser] geschreven, voor zover van belang:
Ben je al wat bekomen van 'de schrik'? Wij zijn in ieder geval content met je (voorgenomen) benoeming!
Ik wil je, naast het gesprek dat ik gisteren al met je heb ingepland, morgen om 10.00 uur, met [Y] en [Z], graag uitnodigen voor een arbeidsvoorwaardengesprek. En wel op woensdag 20 november van 10 tot 11 uur. Schikt je dat?
Verder wil ik je wijzen op het feit dat er pas formeel tot benoeming overgegaan kan worden na je kennismakingsgesprek met onze gedeputeerde [Y], na afronding van het arbeidsvoorwaardengesprek en na overlegging van de VOG NP (Verklaring Omtrent het Gedrag natuurlijke Personen). Over dat laatste krijg je tijdens het arbeidsvoorwaardengesprek informatie aangereikt.
Tot slot, en dat is in de sollicitatiegesprekken ook al wel aan de orde gekomen, willen we met jou afspraken maken over het persoonlijke ontwikkelingspad, in relatie tot de voor onze organisatie nieuwe functie van concernmanager. Dat zal waarschijnlijk in de vorm van een ontwikkelassessment zijn, maar dat zal nog nader uitgewerkt gaan worden. Alle CMT-ers hebben zich daaraan gecommitteerd en gaan dat doen."
2.8.
Op of omstreeks 21 november 2013 heeft [eiser] een aantal formulieren van de Provincie ontvangen onder meer met betrekking tot de aanvraag van een Verklaring Omtrent het Gedrag Natuurlijke Personen. Ook is een indiensttredingsformulier meegestuurd. De begeleidende brief vermeldt, voor zover van belang:
"Allereerst feliciteren wij je van harte met je benoeming!
Om de administratieve verwerking rondom je benoeming goed te laten verlopen hebben wij de volgende informatie van je nodig.
- formulier voor de personeels-/salarisadministratie
- loonbelastingverklaring
- kopie van een geldig paspoort of een geldige identiteitskaart (geen rijbewijs) (…)"
2.9.
Op 22 november 2013 heeft [eiser] een assessment ondergaan bij een door de Provincie ingeschakeld adviesbureau,[A]. Dit adviesbureau heeft naar aanleiding daarvan een zogeheten "verslag toetsgesprek" opgesteld. In dit verslag wordt, voor zover van belang, vermeld:
Naar aanleiding van gevoerde selectiegesprekken en een kennismakingsgesprek met de Gedeputeerde, [Y], heeft u ons gevraagd een toetsingsgesprek met de heer [eiser] te voeren.
Naast een algemene indruk ten aanzien van de match van de heer [eiser] bij het profiel van Concernmanager, bent u met name geïnteresseerd in ons beeld bij zijn politiek-/bestuurlijke sensitiviteit.
Algemene indruk en match met profiel
De heer [eiser] maakt een zeer rationele, ietwat individualistische indruk. Hij wordt gedreven om (organisatie-)verandering te verwezenlijken en te borgen. Op basis van zijn CV lijkt de heer [eiser] in staat om bestaande structuren te kantelen tot nieuwe, meer effectieve organisatievormen. De heer [eiser] vertrouwt hierbij sterk op zijn eigen visie, kennis en ervaring. Hij lijkt hierbij zeer vasthoudend en vastberaden. De heer [eiser] is sterk observerend van aard. Dit vermogen zet hij in om talenten bij zijn team te ontdekken en in te zetten in hun streven naar een gezamenlijk, maximaal resultaat. Wij achten het zeer waarschijnlijk dat hij beschermend is naar zijn team en werkterrein.
Of de heer [eiser] zich ook zal opstellen als een echte teamspeler; constructief en flexibel, om gezamenlijk met de andere concernmanagers het boegbeeld te zijn van de Provincie, is voor ons onvoldoende helder geworden. De heer [eiser] houdt sterk vast aan zijn eigen kennis en ervaringen, is heel stijlvast in zijn communicatie, heeft moeite zichzelf te laten zien en luistert onvoldoende. Hierdoor rijzen vragen op het gebied van verbindend vermogen en beïnvloeden. Dit lijkt zich vooral te openbaren in interactie met mensen op zijn eigen niveau, dan wel een hoger echelon.
Politiek-/bestuurlijke sensitiviteit
De heer [eiser] heeft geen politiek-/bestuurlijke ervaring of bijzondere affiniteit met het werkterrein. Hij wordt vooral gedreven door de organisatorische verandering die de Provincie voorstaat en de uitdaging die daarin besloten ligt. Bovendien wekt de heer [eiser] de indruk te hechten aan heldere kaders die uitmonden in duidelijke afspraken die door iedereen worden nageleefd. Ook lijkt hij sterk uit te gaan van feiten en logica en minder oog te hebben voor de context van het werkveld en de mogelijke (andere) belangen die ook een rol kunnen spelen. Hij lijkt weinig onderzoekend als het gaat om de belevingswereld van de ander. Hij maakt op ons de indruk dit vooral vermoeiend en onnodig complicerend te vinden. "Wees gewoon duidelijk" was een van zijn opmerkingen. Kortom, de bestuurlijk-/politieke sensitiviteit van de heer [eiser] lijkt laag te zijn ontwikkeld. Voorwaarde om hierin ontwikkeling te maken is een onvoorwaardelijk commitment van de heer [eiser] om hiermee aan de slag te gaan."
2.12.
De advocaat van [eiser] heeft de Provincie bij brief van 10 december 2013 medegedeeld dat er feitelijk overeenstemming was over een dienstverband en dat op basis daarvan de Provincie niet zomaar kan beslissen de benoeming van [eiser] niet door te laten gaan, althans dat de onderhandelingen tussen partijen in een zodanig vergevorderd stadium waren dat de Provincie niet zonder consequenties de onderhandelingen eenzijdig kon afbreken. De Provincie is verzocht om aan te geven om uitvoering te geven aan de aanstelling van [eiser] als concernmanager, dan wel in overleg te treden over een passende schadevergoeding. Op een en ander is door de Provincie afwijzend gereageerd.
De standpunten van partijen
3. Voor de standpunten van partijen verwijst de kantonrechter naar de (uitgebreide)
weergave daarvan in het vonnis van de handelskamer van deze rechtbank.
De beoordeling van het geschil
4. De kernvragen in deze procedure zijn óf er overeenstemming tussen partijen is bereikt
over een arbeidsovereenkomst en, indien geoordeeld wordt dat zulks niet zo is, of [eiser]
niettemin gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat er een arbeidsovereenkomst tot stand
gekomen was of nog zou komen.
5. De kantonrechter stelt hierbij het volgende voorop. Een arbeidsovereenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan, als bedoeld in artikel 6:217 BW. Ook de bepalingen over de wilsverklaring - artikel 3:33 BW - en de vertrouwensleer - artikel 3:35 BW - zijn op de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst van toepassing. Daarbij speelt mede een rol hetgeen partijen, gelet op elkaars verklaringen en gedragingen, over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (zie de conclusie van de A-G bij de Hoge Raad van 31 mei 2013, ECLI:NL:PHR:2013:BZ5355, vgl. ook gerechtshof Amsterdam, 29 november 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BV7208).
6. Partijen zijn een sollicitatieprocedure met elkaar ingegaan. Een dergelijk traject is (vanuit werkgeverszijde bezien) naar zijn aard bedoeld om te bezien of de kandida(a)t(en) in kwestie geschikt is/zijn voor een vacante functie. Afhankelijk van de functie kan een sollicitatieprocedure soms meerdere rondes en gesprekken omvatten. Partijen in een sollicitatieprocedure staat het, ook al is de procedure al in een vergevorderd stadium, in hoge mate vrij op enig moment te besluiten om toch niet met elkaar in zee te gaan. Een sollicitant mag in een sollicitatieprocedure dan ook niet te lichtvaardig aannemen dat er een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen of zal komen. Bepalend is of de aspirant-werkgever zijn kennelijke wil kenbaar heeft gemaakt om een arbeidsovereenkomst met de sollicitant aan te gaan en of de sollicitant daarop in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd mocht vertrouwen. Bij een zware functie als de onderhavige - die van concerndirecteur bij een provinciale overheid - mogen te meer hoge eisen worden gesteld aan de totstandkoming van een (eventuele) arbeidsovereenkomst. Ook voor [eiser] als ervaren en hoogopgeleide manager moet dit van tevoren duidelijk zijn geweest. Helder voor beide partijen was in elk geval dat [eiser] in de politiek/bestuurlijke (werk)omgeving van de Provincie moest passen.
7. In de e-mail van [X] aan [eiser] van 14 november 2013 is de zinsnede opgenomen: "Ben je al wat bekomen van 'de schrik'? Wij zijn in ieder geval content met je (voorgenomen) benoeming!" Naar het oordeel van de kantonrechter mocht [eiser] daaruit niet afleiden dat de Provincie definitief met hem in zee wilde gaan, nu er nog een gesprek over de arbeidsvoorwaarden diende plaats te vinden én verderop in deze e-mail is vermeld:
"Verder wil ik je wijzen op het feit dat er pas formeel tot benoeming overgegaan kan worden na je kennismakingsgesprek met onze gedeputeerde [Y]". Gelet op deze laatste zinsnede had [eiser] dienen te begrijpen dat het nog te voeren kennismakingsgesprek mede bepalend zou zijn voor een mogelijke benoeming als concerndirecteur en mocht hij er niet (eerder) op vertrouwen dat er een arbeidsovereenkomst zou zijn dan wanneer er na dit gesprek groen licht voor zijn benoeming zou worden gegeven door of namens de gedeputeerde. Dat dit gesprek slechts een "formaliteit" zou zijn, heeft [eiser] niet aannemelijk weten te maken. Bovendien is nog op 15 november 2013 aan [eiser] te kennen gegeven door de Provincie dat hij nog een assessment diende te ondergaan. Een (voorafgaand) assessment is bij zware functies als de onderhavige gebruikelijk en [eiser] had naar het oordeel van de kantonrechter redelijkerwijs moeten beseffen dat de resultaten van een zodanig assessment mede bepalend zouden kunnen zijn voor de uitkomst van het sollicitatietraject. Daarbij kent de kantonrechter minder gewicht toe aan de letterlijke termen die in dit kader gebruikt zouden zijn. Partijen verschillen immers van mening of het een 'ontwikkelassessment' (aldus [eiser]) of een 'toetsassessment' (aldus de Provincie) zou betreffen. Zelfs als [eiser] zou worden gevolgd in zijn standpunt dat (slechts) over een 'ontwikkelassessment' is gesproken, dan laat het zich naar het oordeel van de kantonrechter bezwaarlijk denken dat als de resultaten daarvan negatief voor [eiser] zouden uitvallen, de Provincie niettemin onverkort tot benoeming van hem zou willen overgaan. Een 'ontwikkelassessment' zou ook meer voor de hand liggen als [eiser] al een formele benoeming op zak had gehad en daarvan is in dezen geen sprake geweest. Kennelijk was het voor [eiser] ook duidelijk dat er nog wel het een en ander afhing van de uitkomst van het assessment. In zijn e-mail aan [X] van 26 november 2013 meldt hij immers: "Jij gaf aan dat ook de gedeputeerde nog wat vragen bij mijn politieke ervaring had. In dat licht zou er een gesprek plaatsvinden met[A]." Voor zover [eiser] is afgegaan op uitlatingen van genoemde [X] over een aanstelling bij de Provincie, mocht hij daarop niet gerechtvaardigd vertrouwen, nu [X] niet degene was die tot aanstelling van [eiser] kon besluiten.
8. Tegen deze achtergrond is de kantonrechter van oordeel dat er geen moment valt aan te wijzen waarop de Provincie jegens [eiser] haar kennelijke wil kenbaar heeft gemaakt om definitief met hem in zee te gaan. [eiser] heeft er (ook) niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat er een arbeidsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Kortom, partijen zijn uiteindelijk in de onderhandelingsfase blijven steken. Dit wordt niet anders door de omstandigheden dat aan [eiser] diverse aan indiensttreding gerelateerde bescheiden ter invulling zijn toegezonden, dat hij al aan nieuwe (toekomstige) collega's is voorgesteld en dat hij met zijn benoeming zou zijn gefeliciteerd. Voldoende aannemelijk is geworden dat als gevolg van de snelheid van de gevolgde sollicitatieprocedure de coördinatie tussen de verschillende daarbij betrokkenen personen bij de Provincie niet vlekkeloos is verlopen, waardoor aan [eiser] in een (te) vroeg stadium genoemde bescheiden zijn toegestuurd en genoemde uitingen zijn gedaan. Dat neemt echter niet weg dat er ook dan nog geen moment valt aan te wijzen dat de Provincie jegens [eiser] haar kennelijke wil kenbaar heeft gemaakt om definitief met hem in zee te gaan. Van toerekenbaar tekortschieten aan de zijde van de Provincie is aldus geen sprake. Zij is dus niet uit dien hoofde schadeplichtig geworden jegens [eiser].
9. [eiser] heeft voorts gesteld dat de Provincie jegens hem schadeplichtig is, nu zij de lopende onderhandelingen op onrechtmatige wijze heeft afgebroken. Daarbij stelt de kantonrechter voorop dat bij de beoordeling van dit onderdeel van de vordering heeft te gelden dat ieder van partijen vrij is om onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij (HR 12 augustus 2005, NJ 2005/467).
In dit licht overweegt de kantonrechter als volgt. Vastgesteld moet worden dat [eiser] en de Provincie een eind op weg waren in de sollicitatiefase, op het moment dat de Provincie de procedure afbrak. Er waren al twee - kennelijk voldoende positieve - gesprekken tussen partijen geweest én partijen hadden al een arbeidsvoorwaardengesprek gehad, daargelaten of partijen op dat laatste punt - daarover bestaat debat - volledige overeenstemming hadden bereikt. Nu de uitkomst van de sollicitatieprocedure, zoals hiervoor is overwogen, mede afhankelijk was van groen licht door of namens de gedeputeerde na een kennismakingsgesprek met [eiser] én een assessment, en zulks ook voor [eiser] redelijkerwijs duidelijk hadden moeten zijn, stond het de Provincie naar het oordeel van de kantonrechter vrij om bij een negatieve uitkomst van het assessment en/of het uitblijven van groen licht van de zijde van de gedeputeerde, alsnog de lopende sollicitatie-/onderhandelingsprocedure met [eiser] te staken. Van onrechtmatig handelen van de Provincie is daarmee geen sprake. Ook uit dezen hoofde is de Provincie dus niet schadeplichtig geworden jegens [eiser].
10. De vorderingen van [eiser] zullen dan ook worden afgewezen. Niettemin merkt de kantonrechter op dat de wijze waarop de Provincie het afbreken van de onderhandelingen in de richting van [eiser] heeft gecommuniceerd c.q. afgehandeld niet de spreekwoordelijke schoonheidsprijs verdient. Gelet op het stadium van het sollicitatietraject waarin partijen zich hadden bevonden en de inhoud van de e-mail van [eiser] aan de Provincie van 26 november 2013, waaruit het nodige ongenoegen aan de kant van [eiser] blijkt, had de Provincie er verstandig aan gedaan om [eiser] eigener beweging meer inzicht te verstrekken in de beweegredenen achter het alsnog afwijzen van diens sollicitatie in het licht van de plaatsgevonden hebbende sollicitatieprocedure.
11. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De proceskosten worden aan de zijde van de Provincie vastgesteld op een bedrag van € 1.800,00 (3 punten x € 600,00) aan salaris gemachtigde.