1.13.
Vanaf 1 oktober 2012 kunnen ook natuurlijke personen (ZZP-ers) voor het leveren van AWBZ-zorg in natura, in het kader van een pilot en onder specifiek daarvoor opgestelde voorwaarden, rechtstreeks een contract afsluiten met een zorgkantoor. Eiser heeft niet aan deze pilot deelgenomen.
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de voordelen die eiser geniet uit de werkzaamheden die hij als zorgverlener verricht in de jaren 2013 en 2014 zijn aan te merken als winst uit onderneming (ter zake van de zelfstandige uitoefening van een beroep) of als loon uit dienstbetrekking. Tevens is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder bevoegd was de beschikkingen te herzien.
3. Eiser is allereerst van mening dat de voordelen uit zijn werkzaamheden in het kader van de afgifte van de VAR-verklaringen ten onrechte zijn aangemerkt als loon uit dienstbetrekking, omdat de voordelen uit deze werkzaamheden moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de inkomsten uit de werkzaamheden van eiser kwalificeren als loon uit dienstbetrekking, zodat de VAR-Loon terecht is afgegeven.
5. Gelet op de rangorde van artikel 2.14, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) zal de rechtbank eerst nagaan of eiser winst uit onderneming geniet. Indien deze vraag positief wordt beantwoord, behoeft de vraag of sprake is van loon uit dienstbetrekking geen beantwoording meer.
6. Ingevolge artikel 3.8 van de Wet IB is winst uit onderneming het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming. Uit artikel 3.5 van de Wet IB volgt dat onder onderneming mede moet worden verstaan het zelfstandig uitgeoefende beroep. Daarvan is sprake als eiser de werkzaamheden zelfstandig en voor eigen rekening verricht en daarbij ondernemersrisico loopt (vgl. HR 16 september 1992, nr. 27.830, ECLI:NL:HR:1992:ZC5085).
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij de overeengekomen werkzaamheden geheel zelfstandig, naar eigen inzicht en zonder toezicht of leiding door de zorgaanbieder(s) verricht. Voorts stelt eiser dat de zorgaanbieder enkel opdracht heeft gegeven tot het verlenen van zorg. Volgens eiser rust de gehele eindverantwoordelijkheid van de geleverde zorg, inclusief het schrijven van een zorgplan, op hem.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser de werkzaamheden niet in eigen naam, niet voor eigen verantwoordelijkheid en niet voor eigen risico verricht. Het is de zorgaanbieder die de zorg aan de zorgvrager verleent en daarvoor met de zorgvrager een overeenkomst sluit.
9. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van de AWBZ (tekst geldend voor 2013 en 2014) wordt onder een zorgaanbieder verstaan: een instelling of persoon die zorg als bedoeld in artikel 6 van de AWBZ verleent. Onder een instelling wordt ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, en onderdeel e, ten eerste, van de AWBZ verstaan: een instelling in de zin van de WTZi.
10. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de AWBZ wendt de verzekerde die zijn aanspraak op zorg tot gelding wil brengen zich daartoe tot een zorgaanbieder naar eigen keuze, met wie de zorgverzekeraar waarbij hij is ingeschreven tot dat doel een overeenkomst als bedoeld in artikel 15 heeft gesloten. Een aanspraak als bedoeld in de vorige volzin kan uitsluitend tot gelding worden gebracht bij een zorgaanbieder die is gevestigd binnen het grondgebied van het Europese deel van Nederland, de staten behorende tot de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of van Zwitserland en die de zorg waarop aanspraak bestaat levert binnen het desbetreffende grondgebied.
11. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de WTZi moet een organisatorisch verband dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) aangewezen categorie van instellingen die zorg verlenen waarop aanspraak bestaat ingevolge artikel 6 van de AWBZ of ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet, voor het verlenen van die zorg een toelating hebben van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In het tweede lid kan aan instellingen met een winstoogmerk slechts toekenning worden verleend, indien die instelling behoort tot een bij AMvB aangewezen categorie.
12. In artikel 2, eerste lid, van het Besluit zorgplanbespreking AWBZ-zorg (tekst 2013 en 2014) is bepaald:
“De zorgaanbieder organiseert zo spoedig mogelijk na de aanvang van de zorgverlening een bespreking met de cliënt waarin in ieder geval de volgende onderwerpen aan bod komen:
a. welke doelen worden met betrekking tot de zorgverlening voor een bepaalde periode gesteld, gebaseerd op de wensen, mogelijkheden en beperkingen van de cliënt;
b. op welke concrete wijze zullen de zorgaanbieder en de cliënt de gestelde doelen trachten te bereiken;
c. wie is voor de verschillende onderdelen van de zorgverlening verantwoordelijk, op welke wijze vindt afstemming tussen meerdere zorgverleners plaats, en wie kan de cliënt op die afstemming aanspreken;
d. met welke frequentie en onder welke omstandigheden gaat de zorgaanbieder de zorgverlening in samenspraak met de cliënt evalueren en actualiseren.”.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald:
“De zorgaanbieder legt, na de in het eerste lid bedoelde bespreking met de cliënt, uiterlijk binnen zes weken na aanvang van de zorgverlening het resultaat van de bespreking met de cliënt op de onderscheiden onderwerpen vast in een zorgplan.”.
13. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de bij 1.4. vermelde zorgaanbieders op grond van de WTZi toegelaten zorginstellingen zijn die bevoegd zijn om, in opdracht van een zorgkantoor, aan een zorgvrager AWBZ-zorg in natura te verlenen. Evenmin is in geschil dat eiser niet een dergelijke toegelaten zorginstelling is. Vaststaat dat eiser in de onderhavige jaren niet heeft deelgenomen aan de onder 1.13. vermelde pilot, en derhalve geen rechtstreeks contract heeft afgesloten met een zorgkantoor.
De rechtbank overweegt dat de hiervoor opgenomen regelgeving meebrengt dat eiser de AWBZ-zorg in natura niet onder eigen naam, voor eigen verantwoordelijkheid en voor eigen risico aan de zorgvragers kan aanbieden, nu dit uitsluitend is voorbehouden aan toegelaten zorgaanbieders.
14. Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt dat eiser alleen AWBZ-zorg in natura heeft verricht voor zorgaanbieders in de zin van de WTZi. Eiser kan, gelet op het bij 9. tot en met 11. vermelde wettelijk kader, dus niet rechtstreeks overeenkomsten hebben afgesloten met zorgkantoren dan wel zorgvragers. Voor het fiscaal ondernemerschap is van belang of eiser voldoende zelfstandigheid bezit ten opzichte van zijn opdrachtgevers, zijnde de zorgaanbieders. De omstandigheid dat eiser op grond van de wetgeving niet rechtstreeks overeenkomsten kan afsluiten met de zorgkantoren dan wel de zorgvragers, en eiser dus zorgwerkzaamheden verricht die voortvloeien uit een overeenkomst tussen de zorgaanbieder en de zorgvrager, vormt een aanwijzing dat eiser onvoldoende zelfstandigheid bezit voor het fiscale ondernemerschap. De rechtbank zal hierna beoordelen of eiser voldoende zelfstandigheid bezit.
15. De rechtbank overweegt dat uit het bij 9. tot en met 11. vermelde wettelijk kader en de bij 1.5. vermelde overeenkomst tussen het zorgkantoor en de zorgaanbieder, waarvan de rechtbank ervan uitgaat dat tussen andere zorgkantoren en zorgaanbieders, soortgelijke overeenkomsten zijn gesloten, volgt dat de zorgaanbieder zich heeft verplicht om kwalitatief verantwoorde, doelmatige en doeltreffende zorg te leveren (artikel 1, derde lid, van “DEEL III: ALGEMEEN DEEL”). De voor de zorgaanbieder werkzame zorgverleners moeten werken volgens landelijke c.q. regionaal vastgestelde kwaliteitsstandaarden en protocollen en met inachtneming van de voor de zorgaanbieder geldende wettelijke verplichtingen (artikel 12, eerste lid, van “DEEL III: ALGEMEEN DEEL”). Gelet op met name deze in de overeenkomst opgenomen, uit de bij 9. tot en met 11. vermelde wet- en regelgeving voortvloeide, verantwoordelijkheden van de zorgaanbieder voor de bij hem werkzame zorgverleners en de (kwaliteits)eisen waaraan deze zorgverleners moeten voldoen, acht de rechtbank het niet goed voorstelbaar dat de zorgaanbieder de voor hem werkzame zorgverleners volledig naar eigen inzicht hun werkzaamheden laat verrichten, zonder dat hij daartoe bindende aanwijzingen en instructies geeft en zonder dat hij erop toeziet dat de zorgverleners zich hieraan houden.
16. Dat de zorgaanbieder verantwoordelijk is voor de te leveren zorg aan de zorgvrager, volgt naar het oordeel uit rechtbank eveneens uit artikel 18 van de “ALGEMENE VOORWAARDEN 2011” (zie 1.6.), die van toepassing zijn op zorgovereenkomsten tussen zorgaanbieders en zorgvragers. Daarin is vermeld dat de zorgaanbieder zorg levert met inachtneming van de normen zoals die door representatieve organisaties van in ieder geval zorgaanbieders en cliënten in overleg met de Inspectie Gezondheidszorg zijn vastgesteld en dat de zorgaanbieder ervoor zorgt dat alle zorgverleners die binnen de organisatie van de zorgaanbieder of in opdracht van de zorgaanbieder zorg verlenen aan de cliënt hiertoe bevoegd en bekwaam zijn en handelen overeenkomstig de professionele standaarden.
17. De rechtbank overweegt verder dat de zorgaanbieder verplicht is om een zorgplan op te stellen, waarin onder meer de doelen met betrekking tot de zorgverlening zijn opgenomen en aan bod komt wie voor de verschillende onderdelen van de zorgverlening verantwoordelijk is, op welke wijze afstemming tussen meerdere zorgverleners plaatsvindt en wie de cliënt op die afstemming kan aanspreken. De verplichting om een zorgplan op te stellen is ook opgenomen in de bij 1.5 vermelde overeenkomst en is in die overeenkomst omschreven als een concrete invulling van de door de zorgaanbieder te verlenen zorg per verzekerde (onderdeel o, onder het kopje “Begrippen” van “DEEL III: ALGEMEEN DEEL”). Volgens deze overeenkomst geeft de zorgaanbieder met het Zorg(leef)plan uitvoering aan zijn verplichting om kwalitatief verantwoorde en doelmatige zorg te verlenen (artikel 2, zevende lid, van “DEEL III: ALGEMEEN DEEL”). De verplichting om een zorgplan op te stellen is verder opgenomen in de overeenkomst die de zorgaanbieder sluit met de zorgvrager (zie de Algemene Voorwaarden bij 1.6.), waarvan de rechtbank ervan uitgaat dat andere zorgaanbieders soortgelijke overeenkomsten afsluiten met zorgvragers. Hieruit volgt onder meer dat de zorgaanbieder de zorg uitvoert volgens de afspraken in het zorgplan en dat de zorgaanbieder de individuele zorgverleners instrueert over de rechten van de cliënt ten aanzien van zijn zorgplan. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het zorgplan richtlijnen bevat over de te verlenen (kwalitatief verantwoorde en doelmatige) zorg, waarover de zorgaanbieder volgens het zorgplan de (eind)regie voert en ter zake waarvan de zorgaanbieder de verantwoordelijkheid draagt. Aangenomen moet worden dat de zorgverleners zich bij de uitvoering van hun werkzaamheden aan deze richtlijnen moeten houden. Naar het oordeel van de rechtbank kan het daarom niet anders zijn dan dat de zorgaanbieder aan de voor hem werkzame zorgverleners aanwijzingen en instructies geeft en erop toeziet dat de zorgverleners zich aan deze richtlijnen houden.
18. Het bij 17. gegeven oordeel volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit de omstandigheid dat de zorgaanbieder zich in de bij 1.5 vermelde overeenkomst heeft verbonden tot het vaststellen van een vitaliteitsbeleid, beleid op het gebied van valpreventie en beleid omtrent wijkgerichtheid (artikel 26 tot en met 28 van “DEEL II: REGIOGEBONDEN AFSPRAKEN”). Teneinde de zorgverleners overeenkomstig dit beleid te laten werken, zal de zorgaanbieder hen immers moeten instrueren en daarnaast er op moeten toezien dat de gegeven instructies worden opgevolgd. De gevolgtrekking dat de zorgaanbieder hierbij de zorgverleners aanwijzingen en instructies geeft en toeziet op de naleving hiervan, wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de bij 1.7. vermelde feiten. Dat de zorgverleners gehouden zijn om aanwijzingen en instructies van de zorgaanbieder op te volgen, maakt de rechtbank verder op uit het feit dat de door de zorgverleners te verrichten werkzaamheden, namelijk het verlenen van AWBZ-zorg in natura, een structureel en een zeer wezenlijk onderdeel vormen van de bedrijfsvoering van de zorgaanbieder.
19. Dat de zorgaanbieder de regie voert over de te verlenen zorg en de verantwoording draagt voor de bij hem werkzame zorgverleners en de (kwaliteits)eisen waaraan deze zorgverleners moeten voldoen, volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit de overeenkomst tussen de zorgaanbieder en de zorgvrager (zie de Algemene Voorwaarden bij 1.6).
20. Gezien het belang dat met de werkzaamheden van de zorgverlener is gemoeid – de zorg is van essentieel belang voor het welzijn van zorgvragers – en het feit dat de werkzaamheden structureel een zeer wezenlijk onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering van de zorgaanbieder, ligt het binnen de verhouding zorgaanbieder en zorgverlener voor de hand dat er aanwijzingen en opdrachten in het kader van de uitvoering van die werkzaamheden zullen worden gegeven.
21. De rechtbank overweegt verder dat de zorgaanbieder weliswaar bevoegd is bij de verlening van de zorg een derde (onderaanneming) in te schakelen, maar dit geschiedt voor eigen rekening en risico van de zorgaanbieder en doet niet af aan de verplichtingen van de zorgaanbieder uit hoofde van de onder 1.5 vermelde overeenkomsten. Bovendien dient de onderaannemer zelf ook te kwalificeren als zorgaanbieder in de zin van de WTZi (onderdeel g onder “Begrippen” van “DEEL III: ALGEMEEN DEEL”). Bedacht moet worden dat de zorgaanbieder volledig verantwoordelijk en aansprakelijk is en blijft voor alle aspecten van de door de ingeschakelde derde geleverde zorg. De zorgaanbieder is verplicht het zorgkantoor van de gegevens van die ingeschakelde derde partij op de hoogte te stellen en het zorgkantoor te informeren over hoe de kwaliteit van zorg is gewaarborgd (artikel 10 van “Deel III: ALGEMEEN DEEL” (zie 1.5.)). Het zorgkantoor heeft bovendien het recht om de door de zorgaanbieder ingeschakelde derde te weigeren. De bevoegdheid van de zorgaanbieder om bij de zorgverlening een derde in te schakelen, doet naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet af aan hetgeen de rechtbank bij 13. tot en met 20. heeft overwogen.
22. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gezagsverhouding tussen eiser en de zorgaanbieders waarvoor hij AWBZ-zorg in natura heeft verleend. Dit leidt tot het oordeel dat eiser niet over de voor het ondernemerschap benodigde zelfstandigheid beschikt.
23. Aan het bij 22. gegeven oordeel doet niet af dat eiser bij de uitoefening van zijn werkzaamheden een grote mate van vrijheid en zelfstandigheid heeft en de aanwijzingen en het toezicht van de zorgaanbieders voor hem in de praktijk weinig voelbaar zijn. Deze professionele autonomie is naar het oordeel van de rechtbank inherent aan het werk van een zorgverlener en laat onverlet dat de zorgaanbieder bevoegd is om bindende aanwijzingen te geven omtrent de te verrichten werkzaamheden. Deze opdrachten of aanwijzingen hoeven niet feitelijk te worden gegeven. Het is voldoende dat ze, indien nodig, kúnnen worden gegeven. De wederpartij moet de bevoegdheid ertoe hebben. Dat eiser, zoals hij ter zitting heeft verklaard, zelf intake-gesprekken voert en dat het zorgplan op verzoek en op eigen initiatief van eiser kan worden aangepast, bevordert het leveren van zorg op maat en doet aan het voorgaande niet af. Daarbij wijst de rechtbank erop dat de zorgaanbieder het zorgplan dient te ondertekenen (artikel 2, zevende lid van “Deel III: ALGEMEEN DEEL” (zie 1.5)).
24. Het door eiser gestelde debiteurenrisico dat hij loopt in het geval de zorgaanbieder de factuur niet betaalt, doet zich naar het oordeel van de rechtbank feitelijk nagenoeg niet voor. Immers, voor de door eiser te verrichten werkzaamheden is reeds op voorhand een budget vastgesteld en beschikbaar, dat wordt beheerd door het zorgkantoor, en waaruit de zorgaanbieder eiser betaalt. De rechtbank overweegt voorts dat, voor zover al een debiteurenrisico aanwezig zou zijn, het risico dat eiser loopt om geen vergoeding voor zijn werkzaamheden te ontvangen feitelijk niet anders is dan het risico dat een werknemer loopt op het niet uitbetaald krijgen van loon. Ook het risico ten aanzien van het uitblijven van voldoende inkomsten bij geen of te weinig werkaanbod dan wel bij ziekte of vakantie kan niet worden aangemerkt als ondernemersrisico, nu een oproep-/uitzendkracht eenzelfde risico loopt.
25. Niet is gebleken dat op eiser binnen het kader van AWBZ-zorg in natura een grotere verantwoordelijkheid rust dan bij individueel werkende zorgverleners in dienstbetrekking. Dat eiser geen inkomsten heeft wanneer hij wegens ziekte of het uitblijven van werkaanbod geen werkzaamheden verricht of wanneer hij door faillissement van een schuldenaar niet betaald wordt, maakt hem geen ondernemer, aangezien ook een oproep-/uitzendkracht een dergelijk financieel risico loopt. Dat eiser over zijn tarief onderhandelt is wel gesteld, maar tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt. Dat eiser een beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten, maakt het voorgaande oordeel evenmin anders. Eiser heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat hij – binnen het kader van AWBZ-zorg in natura – een verdergaande aansprakelijkheid heeft dan zorgverleners in dienstbetrekking.
26. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat van zelfstandigheid van eiser ten opzichte van de zorgaanbieder geen sprake is en dat eiser geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat eiser ondernemersrisico loopt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser geen ondernemer is in de zin van artikel 3.4 en / of 3.5 van de Wet IB.
27. De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag of verweerder de aan eiser voor de jaren 2013 en 2014 gegeven beschikkingen VAR-Wuo terecht heeft herzien in beschikkingen VAR-Loon. De rechtbank overweegt hiertoe in de eerste plaats dat, zoals de rechtbank bij 22. heeft geconcludeerd, sprake is van een gezagsverhouding tussen eiser en de zorgaanbieders waarvoor hij AWBZ-zorg in natura heeft verricht. In de tweede plaats overweegt de rechtbank dat de zorgaanbieder aan eiser een vergoeding is verschuldigd voor de door eiser gewerkte uren. In de derde plaats acht de rechtbank aannemelijk dat sprake is van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid. Indien en voor zover al sprake zou zijn van een situatie waarin eiser zelf zorg draagt voor vervanging, acht de rechtbank niet aannemelijk dat die vervanging, zonder toestemming van de zorgaanbieder, door een willekeurige derde zou kunnen plaatsvinden. Dit wordt bevestigd door de verklaring van eiser ter zitting dat een vervanger altijd in overleg met de zorgaanbieder binnen het team wordt gezocht en dat, als geen vervanger wordt gevonden, de opdracht aan de zorgaanbieder wordt teruggegeven. De zorgaanbieder blijft derhalve aansprakelijk voor de dienstverlening (kwaliteit van zorg) van een derde partij die hij bij de zorgverlening inschakelt en de zorgaanbieder is verplicht het zorgkantoor van de gegevens van die derde partij op de hoogte te stellen en het zorgkantoor te informeren over hoe de kwaliteit van zorg is gewaarborgd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verhouding tussen eiser en de zorgaanbieder als een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek dient te worden aangemerkt.
28. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de inkomsten die eiser in 2013 en 2014 uit zijn in het kader van AWBZ-zorg in natura verrichte werkzaamheden heeft genoten dienen te worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking en dat verweerder voor de jaren 2013 en 2014 in beginsel terecht een VAR-Loon heeft afgegeven.
29. Eiser stelt voorts dat verweerder de VAR-beschikkingen niet mocht herzien, omdat de feitelijke omstandigheden niet afwijken van de door eiser op de VAR-aanvraag gepresenteerde omstandigheden op basis waarvan de eerdere beschikking en zijn verleend.
30. In gevolge artikel 3.156, derde lid, van de Wet IB kan de inspecteur de beschikking herzien, indien de melding, als bedoeld in het tweede lid daartoe aanleiding geeft, of hem uit anderen hoofde bekend is dat de feitelijke omstandigheden daartoe aanleiding geven. Herziening vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking.
31. Uit artikel 3.156 van de Wet IB en de totstandkomingsgeschiedenis daarvan volgt dat verweerder aannemelijk dient te maken dat de feiten en omstandigheden afwijken van de door eiser gepresenteerde feiten en omstandigheden.
32. Verweerder neemt het standpunt in dat eiser een aantal vragen op het aanvraagformulier niet juist heeft beantwoord, zodat herziening mogelijk is. Hij betoogt in dit verband – onder meer – dat eiser heeft geantwoord a) dat de werkzaamheden eerder zijn beoordeeld, namelijk als winst uit onderneming; b) dat eiser de inkomsten uit de VAR-werkzaamheden zelf beoordeelt als winst uit onderneming; c) dat eiser verwacht in het jaar waarvoor de verklaring wordt gevraagd zeven of meer opdrachtgevers te hebben voor de werkzaamheden; d) dat eiser in het voorafgaande jaar voor de werkzaamheden zeven of meer opdrachtgevers had; e) dat eiser de VAR-werkzaamheden zonder toestemming van een opdrachtgever door iemand anders kan laten uitvoeren; f) dat het risico als een opdrachtgever niet tevreden is over zijn werk voor hem is; g) dat eiser niet verwacht de werkzaamheden uit te voeren voor opdrachtgevers bij wie dezelfde werkzaamheden ook in loondienst worden uitgevoerd; h) dat eiser niet verplicht is alle aanwijzingen van zijn opdrachtgevers op te volgen; i) dat hij facturen stuurt voor zijn werkzaamheden;
Volgens verweerder hadden de vragen als volgt moeten worden beantwoord: a) nee; b) als loon uit dienstbetrekking of ‘weet ik niet’; c) twee; d) (maximaal) drie; e) nee, ; f) nee, eiser verricht de werkzaamheden voor risico van de zorgaanbieder en niet voor eigen risico; g) ja; h) ja; i) nee, eiser stuurt geen facturen.
33. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd, aannemelijk heeft gemaakt dat hij bevoegd was tot herziening van de VAR-Wuo. Weliswaar heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet alle hiervoor weergegeven vragen onjuist beantwoord, maar de vragen die wel onjuist zijn beantwoord, zijn van een dusdanig gewicht dat geconcludeerd moet worden dat gebleken is van onjuist gepresenteerde feitelijke omstandigheden. Het gaat daarbij om de volgende vragen en antwoorden.
34. Op de vraag of de werkzaamheden eerder zijn beoordeeld, heeft eiser geantwoord: ‘ja, als winst uit onderneming’. Bij de betreffende vraag 2b staat: “Bijvoorbeeld: u hebt hierover een aanslag inkomstenbelasting ontvangen, of de Belastingdienst heeft een standpunt ingenomen bij een boekenonderzoek”. Vaststaat dat eiser over de voorafgaande jaren steeds volledig geautomatiseerd een beschikking VAR-Wuo heeft ontvangen en dat deze aanvragen op geen enkele wijze aan een nader onderzoek zijn onderworpen. Ook over de door eiser ingediende aangiften IB/PVV zijn geen vragen gesteld en er heeft geen boekenonderzoek plaatsgevonden. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiser niet redelijkerwijs had mogen aannemen dat de inkomsten uit zijn werkzaamheden eerder beoordeeld waren als winst uit onderneming.
35. Op de vraag of eiser de VAR-werkzaamheden zonder toestemming van een opdrachtgever door iemand anders kan laten uitvoeren, heeft eiser ‘ja’ geantwoord. De rechtbank kan eiser daarin niet volgen. Weliswaar heeft eiser ter zitting verklaard dat eiser deel uitmaakt van een team van zorgverleners (alleen zzp-ers) die hem op zijn verzoek kunnen vervangen, maar, zoals de rechtbank onder 27. heeft overwogen, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat die vervanging, zonder toestemming van de zorgaanbieder, door een willekeurige derde zou kunnen plaatsvinden. De zorgaanbieder blijft immers aansprakelijk voor de dienstverlening (kwaliteit van zorg) van een derde partij die zij bij de zorgverlening inschakelt en de zorgaanbieder is verplicht het zorgkantoor van de gegevens van die derde partij op de hoogte te stellen en het zorgkantoor te informeren over hoe de kwaliteit van zorg is gewaarborgd.
36. Op de vraag (g) of eiser verwacht de werkzaamheden uit te voeren voor opdrachtgevers bij wie dezelfde werkzaamheden ook in loondienst worden uitgevoerd, heeft eiser ‘nee’ geantwoord. De rechtbank overweegt dat het algemeen bekend is dat in de zorgbranche zorgaanbieders personeel in loondienst hebben voor AWBZ-zorg in natura werkzaamheden. Eiser wist dit of had dit moeten weten.
37. Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van de AWBZ in natura werkzaamheden sprake is van loon uit dienstbetrekking en dat verweerder de aanvankelijk afgegeven VAR-Wuo beschikkingen mocht herzien in VAR-Loon beschikkingen. De beroepen zijn daarom ongegrond
38. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.