Partijen zullen hierna de werkgever en de werknemer worden genoemd.
1 De procedure
1.1.
De werkgever heeft een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, ingekomen ter griffie op 26 november 2015.
1.2
De werknemer heeft op 25 november 2015 een verweerschrift ingediend.
2 De beoordeling
2.1.
De werkgever verzoekt ingevolge artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden.
Aan dit verzoek legt de werkgever ten grondslag dat er tussen partijen verschil van inzicht bestaat over de uitoefening van de functie van leraar, waardoor er spanningen zijn ontstaan met als gevolg een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder g BW. Herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn is niet meer mogelijk en van enig opzegverbod is geen sprake.
2.2.
De werkgever verzoekt om ontbinding per 1 maart 2016, stellende dat daarmee de termijn voor opzegging als bedoeld in artikel 7:672 BW in acht is genomen. De werkgever voert voorts aan dat er op basis van het Besluit overgangsrecht transitievergoeding geen transitievergoeding verschuldigd is nu de werknemer op basis van de CAO voor het Primair Onderwijs, meer in het bijzonder de Regeling Werkloosheidsregeling Onderwijspersoneel (WOPO), aanspraak kan maken op een bovenwettelijke WW-uitkering. De werkgever heeft een outplacementtraject ter waarde van € 4.000,- inclusief btw bekostigd en de werknemer is 3,5 maanden vrijgesteld van werkzaamheden.
2.3.
De werknemer heeft erkend dat er sprake is van een verschil van inzicht over de wijze waarop invulling dient te worden gegeven aan de functie van leerkracht, welk verschil van inzicht partijen niet hebben kunnen overbruggen alsmede dat door het mislukken van het overleg het arbeidsconflict is blijven bestaan. De werknemer heeft niet weersproken dat er geen mogelijkheden voor herplaatsing meer zijn, noch dat er geen sprake is van een opzegverbod. De werknemer betwist niet dat bij een ontbinding per 1 maart 2016 de volledige opzegtermijn in acht wordt genomen. De werknemer refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter over de per 1 maart 2016 gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
2.4.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een redelijke grond in de zin van artikel 7:699 lid 3 onder g BW overweegt de kantonrechter als volgt. Nu de werknemer heeft erkend dat de arbeidsverhouding verstoord is en partijen het er over eens zijn dat die verstoring onherstelbaar is, dat herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk moet worden geacht en dat geen sprake is van enig opzegverbod, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden. Gelet op de standpunten van partijen is immers sprake van een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW, is er geen mogelijkheid tot herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn en gelden geen opzegverboden als bedoeld in artikel 7:670 BW of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettig voorschrift, zodat aan de voorwaarden van artikel 7:671b lid 2 BW is voldaan.
De werknemer voert weliswaar aan dat de werkgever ontbinding vordert op grond van het in artikel 7:669 lid 3 sub j BW bepaalde, maar nu lid 3 van dat artikel geen 'sub j' kent en de werknemer overigens het bestaan van de verstoorde arbeidsverhouding erkent, gaat de kantonrechter er van uit dat de werknemer naar de 'g-grond' heeft bedoeld te verwijzen.
2.5.
Partijen zijn het er voorts over eens dat bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2016 de opzegtermijn als bedoeld in artikel 7:672 BW in acht wordt genomen, zodat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8 onder a BW zal worden ontbonden per 1 maart 2016.
2.6.
Gezien de uitkomst van de zaak is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
3 De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 maart 2016;
3.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Aldus gegeven te Leeuwarden en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2015 door mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: