5.2.
Vaststaat dat de navorderingsaanslag IB/PVV is opgelegd met dagtekening 28 december 2011. Deze navorderingsaanslag is derhalve opgelegd binnen de termijn van vijf jaar als bedoeld in artikel 16, derde lid, Awr. Voor zover het betoog van eiseres de klacht behelst dat de navorderingsaanslag niet met de nodige voortvarendheid is opgelegd en dat die aanslag mitsdien niet in stand kan blijven, is de klacht ongegrond. Uit de tekst noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 16, derde lid, Awr is af te leiden dat in een geval waarin de inspecteur een navorderingsaanslag oplegt binnen de in deze bepaling gestelde termijn, maar niet zo voortvarend als mogelijk is, dit tot verval van de navorderingsbevoegdheid leidt. Het zorgvuldigheidsbeginsel leidt evenmin tot die gevolgtrekking (zie HR 14 augustus 2015, nr. 14/02491, ECLI:NL:HR:2015:2163).
Immateriële schadevergoeding
5.3.1.
Eiseres maakt aanspraak op vergoeding van de immateriële schade, die zij heeft geleden vanwege de duur van de behandeling van het geschil.
5.3.2.
Op 10 juni 2011 heeft de Hoge Raad beslist dat het rechtszekerheidsbeginsel ertoe noopt dat ook zuivere belastinggeschillen (zonder boete) binnen een redelijke termijn worden beslecht en dat in voorkomend geval overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, dient te leiden tot vergoeding van immateriële schade (nrs. 09/02639, 09/05112 en 09/05113, ECLI:NL:HR:2011:BO5046, ECLI:NL:HR:2011:BO5080 en ECLI:NL:HR:2011:BO5087). Voor de beantwoording van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, wordt aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in HR 22 april 2005, nr. 37.984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, BNB 2005/ 337. Dit betekent dat als uitgangspunt geldt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak doet. Die termijn vangt op grond van de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2011 in beginsel aan op het moment dat de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt. Als uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding hanteert de Hoge Raad een tarief van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
5.3.3.
Als de bezwaar- en beroepsfase tezamen zolang hebben geduurd dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden dient te worden beoordeeld op welke wijze de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en beroepsfase. In belastingzaken heeft als regel te gelden (vgl. HR 22 maart 2013, nr. 11/04270, ECLI:HR:2013:BX6666) dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase onredelijk lang voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt, behoudens bijzondere omstandigheden.
5.3.4.
De bezwaarfase heeft een aanvang genomen met de ontvangst van het pro forma bezwaarschrift op 19 januari 2012. Sedert de ontvangst door verweerder van het bezwaarschrift en het tijdstip waarop de rechtbank uitspraak zal doen (22 december 2015) zal drie jaren, elf maanden en drie dagen verlopen zijn. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is van bijzonder omstandigheden die verlenging van de duur van de berechting in de bezwaarfase en beroepsfase rechtvaardigen. Anders dan verweerder betoogt, ziet de rechtbank geen reden de redelijke termijn te verlengen met de duur van de geheimhoudingsprocedure (vgl. HR 7 november 2014, nr. 13/04302, ECLI:NL:HR:2014:3119).
5.3.5.
Gelet op hetgeen in 5.3.4 is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat de overschrijding van de redelijke termijn één jaar, elf maanden en drie dagen bedraagt, afgerond derhalve vier halve jaren. Deze termijnoverschrijding wordt – conform de in 5.3.3 vermelde uitgangspunten – als volgt aan de bezwaar- en beroepsfase toegerekend.
5.3.6.
De bezwaarfase is geëindigd op 26 november 2012 met de uitspraak op bezwaar. Het tijdsverloop tussen de indiening van het bezwaarschrift en de uitspraak op bezwaar bedraagt 10 maanden en zeven dagen. In de bezwaarfase is de redelijke termijn derhalve overschreden met vier maanden en zeven dagen, afgerond derhalve eenmaal een half jaar.
5.3.7.
De beroepsprocedure is aangevangen op 27 december 2012 met de ontvangst van het pro forma beroepschrift. Het tijdsverloop tussen de indiening van het pro forma beroepschrift en het tijdstip waarop de rechtbank uitspraak zal doen, bedraagt twee jaren, elf maanden en 25 dagen. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met een jaar, vijf maanden en 25 dagen, afgerond derhalve drie halve jaren.
5.3.8.
Het vorenstaande brengt met zich dat verweerder op de voet van artikel 8:73 van de Awb veroordeeld zal worden tot het betalen van een schadevergoeding van € 500 voor overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar, alsmede dat de Staat der Nederlanden veroordeeld zal worden tot het betalen van een schadevergoeding van drie maal € 500, is € 1.500 voor de overschrijding van de redelijke termijn in beroep. Uit het dossier komen geen omstandigheden naar voren op grond waarvan de vergoeding op een hoger bedrag zou moeten worden vastgesteld. Aangezien de Staat zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, behoeft zij niet in het geding betrokken te worden.
5.4.
Aan eiseres is een vergrijpboete van 100 percent opgelegd. Ter zitting heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat de boete verminderd dient te worden tot 90 percent van de boetegrondslag, omdat eiseres in de beroepsfase alsnog opening van zaken heeft gegeven. De omstandigheid dat in het onderhavige geval de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM met meer dan twee jaren is overschreden, vormt naar het oordeel van de rechtbank reden de opgelegde boete te verminderen met 20 percent. Aldus acht de rechtbank een boete van 72 percent passend en geboden. De rechtbank ziet geen reden de boete verder te matigen.