Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster heeft op basis van een indicatiebesluit tot 1 januari 2015 op grond van de Wmo 2007 een voorziening voor huishoudelijke hulp 1 (zwaar huishoudelijke werk) gekregen voor drie uren per week.
3. Op 13 november 2014 heeft een huisbezoek bij verzoekster plaatsgevonden.
In de rapportage die daarvan is opgemaakt getiteld: “Rapport WMO Huishoudelijke Hulp Herindicatie” is het volgende over de situatie van verzoekster opgenomen.
Verzoekster woont met haar man in een seniorenwoning met één slaapkamer. Beide echtgenoten hebben medische beperkingen. Verzoekster lijdt aan de ziekte van Wegener, een ziekte die tot ontstekingen in met name longen, sinussen en nieren leidt. De echtgenoot van verzoekster heeft versleten knieën en daardoor moeite met knielen en bukken. Het lichte huishoudelijke werk, de was en het bereiden van de maaltijden wordt door verzoekster gezamenlijk met de echtgenoot gedaan. De echtgenoot doet de boodschappen met de auto. Voorts wordt vermeld dat de kinderen in de buurt wonen en hand- en spandiensten verrichten.
Volgens verweerders rapporteur H. Jousma is er aanleiding om verzoekster te indiceren voor huishoudelijke hulp 1 (HH1), derhalve voor zwaar huishoudelijk werk. Aangegeven is in de rapportage dat verzoekster beperkingen ondervindt bij het voeren van de huishouding en geen huisgenoten heeft die alle huishoudelijke taken kunnen overnemen. Met hulp in de vorm van één uur per week HH1 is verzoekster, volgens de rapporteur, voldoende gecompenseerd in de zin van de Wmo.
4. Bij besluit van 5 januari 2015 heeft verweerder de voorziening van verzoekster, voorheen naar drie uur HH1, ingaande 1 januari 2015 teruggebracht tot HH1 voor één uur per week, op basis van de Wmo 2015 en de Verordening voorzieningen Wmo gemeente Súdwest-Fryslân 2015.
5. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Zij vindt dat zij niet in staat is om met slechts één uur huishoudelijke hulp haar huis goed schoon te houden. Verzoekster heeft ook aangegeven meer beperkingen te hebben dan alleen die ten gevolge van de ziekte van Wegener. Ook de echtgenoot van verzoekster heeft meer beperkingen dan alleen problemen met de knieën. Verzoekster heeft aangegeven dat de woning twee slaapkamers heeft en dat zij één zoon hebben; hun dochter is overleden.
6. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting het standpunt van verweerder nader toegelicht. Allereerst is door verweerders gemachtigde aangegeven dat het bestreden besluit in zoverre zal worden herzien dat verzoekster in aanmerking komt voor 1,5 uur in plaats van 1 uur huishoudelijke hulp per week. Dit, omdat anders dan waarvan is uitgegaan, sprake is van een seniorenwoning met twee slaapkamers.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat verzoekster tot 5 januari 2015 nog huishoudelijke hulp van drie uren per week heeft ontvangen en dat in overeenstemming met het overgangsrecht neergelegd in artikel 8.9 van de Wmo 2015, dit met ingang van het bestreden besluit wordt teruggebracht tot één uur per week.
Verder is ter zitting toegelicht dat de tot 1 januari 2015 geldende indicatie voor drie uren per week was gebaseerd op de Wmo richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden, opgesteld door het Centrum indicatiestelling Zorg (CIZ). In die richtlijn wordt drie uur per week aan huishoudelijke hulp voor het zware huishoudelijke werk als passend geduid indien het een meerpersoonshuishouden betreft. Ter zitting is door verweerders gemachtigde naar voren gebracht dat bij nadere beschouwing en in het kader van de uitvoering van de Wmo 2015, door verweerder is geoordeeld dat het niet uitmaakt of sprake is van een meerpersoonshuishouden of van een alleenstaande die in een seniorenwoning woont. Daarom is in het door verweerder gehanteerde “Protocol Ondersteuning met betrekking tot het voeren van een gestructureerd huishouden 2015” (het Protocol) niet langer onderscheid gemaakt tussen alleenstaanden en meerpersoonshuishoudens en is uitgegaan van het volgens verweerder voor een alleenstaande bewoner van een seniorenwoning door het CIZ voldoende geachte aantal uren van één uur per week. Hierover is overleg geweest met de zorgaanbieder.
7. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
7.1
Verweerder heeft het bestreden besluit genomen met toepassing van de Wmo 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning Sudwest-Fryslân 2015 (de Verordening Wmo)
7.2
Ingevolge artikel 2.3.5, vierde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
7.3
De Verordening Wmo die verweerder in zaken als deze toepast heeft een soortgelijke bepaling in artikel 3. In dit artikel is aangegeven:
1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
a. ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt, naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek dat onderdeel vormt van de procedureregels in artikel 2, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven (…) “.
7.4
De voorzieningenrechter dient, voorlopig oordelend, de vraag te beantwoorden of verweerder met de aan verzoekster toegekende voorziening van één uur respectievelijk de ter zitting toegezegde 1,5 uur huishoudelijke hulp per week voldaan heeft aan de in artikel 2.3.5, vierde lid, laatste alinea van de Wmo opgelegde verplichting om een passende bijdrage te leveren aan het voorzien in de behoefte van verzoekster om zich op eigen kracht te handhaven.
7.5
Met betrekking tot de omvang van de te verlenen maatwerkvoorziening hanteert verweerder het Protocol, hetgeen resulteert in een drastische vermindering van de aan verzoekster verleende huishoudelijke hulp. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder met de enkele verwijzing naar dit Protocol en met de ter zitting gegeven uitleg, inhoudende dat er overleg is geweest met de zorgaanbieder en dat uit dit overleg is geconcludeerd dat de hulp in deze verminderde omvang kon worden verleend, de verlaging onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat van de gesprekken met de zorgaanbieder (dat wil zeggen de thuiszorgorganisatie) geen rapportages voorhanden zijn. De voorzieningenrechter kan dan ook niet verifiëren wat er precies met de zorgaanbieder is besproken. Maar wat hier ook van zij, is de voorzieningenrechter van oordeel dat, om tot een verlaging van uren als hier aan de orde is te kunnen besluiten, verweerder een deugdelijke verklaring en onderbouwing dient te geven waarom thans met een drastische vermindering van uren kan worden volstaan. Immers, noch in de medische situatie van verzoekster, noch in die van haar echtgenoot, noch anders in de feitelijke situatie van verzoekster is iets veranderd dat deze vermindering zou kunnen rechtvaardigen. De enkele constatering dat er vroeger, met gebruikmaking van de richtlijn van het CIZ, volgens verweerder meer uren werden verleend dan nodig was, acht de voorzieningenrechter onvoldoende.
7.6
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om een voorziening te treffen. Deze zal inhouden dat verweerder de aan verzoekster tot 1 januari 2015 verleende voorziening dient voort te zetten tot zes weken na het nemen van de beslissing op bezwaar.
Beslissing
- treft de voorlopige voorziening dat verweerder aan verzoekster ook na 31 december 2014 een voorziening wordt verstrekt naar drie uren huishoudelijke hulp per week, tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan verzoekster te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Wentholt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.W. Wind, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: