RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 maart 2016 in de zaak tussen
[naam eiseres]
, te Veenoord, eiseres
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, verweerder
(gemachtigde: M.I. Poucki).
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat aan haar in het kader van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2016 een persoonsgebonden budget (pgb) wordt toegekend voor schoonmaakondersteuning naar het tarief van 75% van het uurtarief voor schoonmaakondersteuning.
Namens eiseres is bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 4 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiseres ontvangt van verweerder een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2007 in de vorm van een pgb voor schoonmaakondersteuning. In het gezin van eiseres speelt onder meer autisme. Eiseres ontvangt een pgb dat is afgestemd op 6 uur per week hulp. Hiervan bestaat 2 uur per week uit een door verweerder als algemene voorziening aangeboden wasvoorziening, die €9,00 per uur kost.
1.2 Ten gevolge van een beleidswijziging ingaande 1 januari 2015 is de hoogte van het pgb lager vastgesteld dan 100% van het uurtarief.
1.3 In het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Emmen 2015 heeft verweerder namelijk drie categorieën schoonmaakondersteuning onderscheiden:
- schoonmaakondersteuning die wordt geleverd door een door het college gecontracteerde aanbieder (…); deze wordt voor 100% vergoed door verweerder;
- schoonmaakondersteuning die wordt geleverd door derden, niet zijnde personen uit het sociale netwerk of mantelzorgers; deze wordt voor 75% vergoed door verweerder;
- schoonmaakondersteuning die wordt verleend door iemand uit het sociale netwerk, dan wel door een mantelzorger; deze wordt voor 50% vergoed door verweerder.
1.4 Op 10 maart 2015 heeft eiseres een aanvraag bij verweerder ingediend voor verlenging van de indicatie, welke tot 1 april 2015 geldig was, en voor ongewijzigde doorgang van de verstrekking van het bij de indicatie behorende pgb.
1.5 Eiseres heeft een schoonmaakster ingeschakeld die niet tot de door verweerder gecontracteerde aanbieders behoort. Eiseres maakt gebruik van een derde, [naam zorgverlener] (hierna: [verkorte naam zorgverlener] ), die werkt bij de Triant Zorggroep, gehandicaptenzorg. [verkorte naam zorgverlener] heeft op een zorgboerderij gewerkt, waar veel kinderen met autisme komen. Zij is nu twee jaar in de gehandicaptenzorg werkzaam en heeft diploma’s als maatschappelijk medewerker. Eiseres is de eerste klant die [verkorte naam zorgverlener] op basis van een pgb helpt.
2. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen verweerders besluit van 30 maart 2015, voor zover dit de hoogte van het door verweerder te vergoeden uurtarief betreft.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd. Verweerder hanteert het tarief van 75%, zijnde een bedrag van € 15,79 per uur. Eiseres is van mening dat zij het tarief van 100% moet ontvangen (€ 21,05).
2.1 Verweerder stelt zich op het volgende standpunt.
Allereerst heeft verweerder verwezen naar de Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015, waaruit blijkt dat gemeenten differentiatie in uurtarieven kunnen doorvoeren.
Verweerder heeft dit gedaan bij de hiervoor genoemde uitvoeringsregels. De reden dat verweerder voor de door hem gecontracteerde aanbieders 100% van het uurtarief vergoedt is daarin gelegen dat de kosten van deze aanbieders hoger liggen. Zij hebben personeel in dienst en voorts ook kantoor- en administratiekosten, kosten van coördinatie en andere lasten. Door het afsluiten van contracten met aanbieders stimuleert verweerder voorts de werkgelegenheid binnen dit segment. Ook wordt kwaliteit en professionaliteit gegarandeerd.
Een door een belanghebbende ingeschakelde derde die niet behoort tot een door verweerder gecontracteerde aanbieder dient ook over dezelfde kwaliteiten te beschikken, maar is om de hiervoor genoemde redenen minder duur. Daarom volstaat een vergoeding van 75%.
Verweerder is verder van mening dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres niet zou kunnen volstaan met zorg die door een door verweerder gecontracteerde aanbieder wordt geleverd. De kwaliteitseisen van zorgverleners van een gecontracteerde aanbieder zijn immers even hoog en niet valt in te zien, volgens verweerder, waarom zorgverleners niet ook adequate hulp in het gezin van eiseres kunnen bieden.
2.2 Eiseres vindt dat een vergoeding van 75% van het uurtarief in feite zo laag is dat [verkorte naam zorgverlener] daarvan niet meer betaald kan worden. [verkorte naam zorgverlener] is professioneel, heeft kennis van autisme en kan regie voeren. Als [verkorte naam zorgverlener] niet meer betaald kan worden loopt de continuïteit van de ondersteuning gevaar. Eiseres vindt dat haar keuzevrijheid door de door verweerder gehanteerde differentiatie wordt beperkt. Verweerder dient op grond van artikel 2.3.1 van de Wmo rekening te houden met de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bevoegd is om differentiatie aan te brengen in de hoogte van pgb’s. Gemeenten mogen, blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015, verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp-ers zonder diploma’s). Op grond van artikel 2.3.5 van de Wmo 2015 is het college wel gehouden een tarief voor een pgb vast te stellen dat redelijkerwijs noodzakelijk is te achten om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid of participatie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 841, nr 3, pagina 39).
3.3
De vraag waar de rechtbank zich voor ziet gesteld is of met het door verweerder gehanteerde tarief, eiseres voldoende wordt gecompenseerd voor haar beperkingen zodat zij in staat is tot zelfredzaamheid of participatie.
3.4
Eiseres voert aan dat het uurtarief van 75% dat haar is toegekend voor de periode vanaf 1 juli 2015 te laag is om [verkorte naam zorgverlener] te kunnen betalen. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat dit tarief neerkomt op een bedrag van € 15,79, zijnde meer dan het bruto minimumloon en ook meer dan het bruto uurloon dat volgens verweerder in de CAO voor Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg wordt gehanteerd. Dat bruto uurloon is € 10,50. Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder van eiseres verlangen dat zij hulp inkoopt tegen een uurloon dat redelijk is, hetgeen het geval is als het overeenkomt met het loon volgens de geldende CAO. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), waarin een uurtarief van € 15,00 als conform de geldende CAO en als redelijk werd beoordeeld (uitspraak van de CrvB van 22 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2415).
De rechtbank overweegt dat eiseres heeft gewezen op de problematiek die speelt in haar gezin, maar hiermee heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat een hoger uurtarief in haar situatie noodzakelijk is.
3.5
De rechtbank komt tot het oordeel dat het door verweerder vastgestelde uurtarief voldoet aan de compensatieplicht ingevolge de Wmo 2015.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Er bestaat geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzitter, en mr. K. Wentholt en
mr. P.G. Wijtsma, leden, in aanwezigheid van mr. H.W. Wind, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op: