1.5.
Bij e-mail van 29 januari 2014 en bij schrijven van 6 februari 2014 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van het besluit om de eigenaren van de appartementen aan te slaan voor de afvalstoffenheffing.
2. Tussen partijen is in geschil of de aanslag afvalstoffenheffing terecht is opgelegd.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er geen aanslag afvalstoffenheffing aan haar kan worden opgelegd omdat er ter zake van het appartement geen sprake is van huishoudelijke afvalstoffen maar van bedrijfsafvalstoffen. Volgens eiseres is geen sprake van een particuliere huishouding zoals bedoeld in de Wet Milieubeheer (hierna: Wet MB). Het antwoord op de vraag of eiseres - de eigenaar - op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing 2014 (hierna: de Verordening) als gebruiker kan worden aangemerkt, beantwoordt eiseres ontkennend.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het recreatieappartement in het kader van de afvalstoffenheffing dient te worden gezien als een perceel waarin huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat eiseres op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening als gebruiker dient te worden aangemerkt. Verweerder komt haar inzamelplicht na. De tussen eiseres en [X B.V.] gesloten huurovereenkomst bindt alleen partijen die die overeenkomst zijn aangegaan, aldus verweerder. Volgens verweerder is eiseres dan ook terecht aangeslagen voor de afvalstoffenheffing.
5. Om redenen van proceseconomie zal de rechtbank eerst een oordeel geven over de stelling van eiseres dat zij niet als gebruiker in de zin van de Verordening kan worden aangemerkt. Verweerder stelt in dat kader dat het enkele feit dat de appartementen aan eiseres ter beschikking staat, voldoende is.
6. Artikel 15.33 van de Wet MB luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“1. De gemeenteraad kan ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen, waaraan kunnen worden onderworpen degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, wordt:
a. gebruikmaken van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruikmaken door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;
b. gebruikmaken door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven, met dien verstande dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
c. het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat degene die het perceel ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie het perceel ter beschikking is gesteld.”
7. De Verordening, zoals op 5 november 2013 door de raad van de gemeente Schiermonnikoog is vastgesteld, luidt – voor zover hier van belang – als volgt: