Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBNNE:2016:5887

Rechtbank Noord-Nederland
27-09-2016
31-10-2018
3391396 CV EXPL 14-12761
Einduitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2018:4354
Arbeidsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig,Op tegenspraak,Tussenuitspraak

Om te bepalen of een bedrijf aansluitplichtig is bij een pensioenfonds benoemt de kantonrechter een door de cao-sluitende partijen benoemde (maar nog niet ingestelde) overlegcommissie als deskundige. Uit het deskundigenbericht blijkt de bedoeling van de cao-sluitende partijen bij bepaalde begrippen en artikelen. De kantonrechter beslist anders dan de overlegcommissie kennelijk voor ogen heeft.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2018-1221
PR-Updates.nl PR-2018-0132
VAAN-AR-Updates.nl 2018-1221

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht

Locatie Groningen

zaak-/rolnummer: 3391396 \ CV EXPL 14-12761

vonnis van de kantonrechter van 27 september 2016

inzake

De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

BERGINGS CENTRALE BOLLENSTREEK BV,

gevestigd te Roelofarendsveen,

eiseres in conventie, verweerster in reconventie,

gemachtigde: mr. W.P.M. Thijssen, advocaat te Heemstede (Hageveld 22, 2102 LM),

tegen

1. de stichting

STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG,

kantoorhoudende te Groningen,

2. de stichting

STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN,

kantoorhoudende te Groningen,

gedaagden in conventie, eisers in reconventie,

gemachtigden: prof. dr. E. Lutjens en mr. B. Degelink, advocaten te Amsterdam (Postbus 75258, 1070 AG).

Partijen zullen hierna BCB, PF Vervoer en SOOB worden genoemd.

Procesverloop

1. Op de bij dagvaarding met producties vermelde gronden heeft BCB gevorderd te verklaren voor recht dat BCB niet verplicht is tot aansluiting bij PF Vervoer en SOOB, met aanverwante vorderingen, alsmede om PF Vervoer en SOOB te veroordelen tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat, met kosten.

PF Vervoer en SOOB hebben bij antwoord, onder overlegging van producties, de vordering betwist. In reconventie hebben PF Vervoer en SOOB gevorderd:

1. te verklaren voor recht dat BCB vanaf 29 december 2006 verplicht is tot

deelname in en premiebetaling aan Pensioenfonds Vervoer en verplicht is om de

statuten, reglementen en besluiten van het bestuur van Pensioenfonds Vervoer, zoals

die vanaf 29 december 2006 hebben gegolden, na te leven;

2. BCB te veroordelen om aan Pensioenfonds Vervoer te betalen het bedrag van € 322.281,35 bij wijze van voorschot op de totaal op grond van veroordeling 1 vanaf 29 december 2006 verschuldigde premie;

3. BCB te veroordelen om aan Pensioenfonds Vervoer binnen 21 dagen na

betekening van het vonnis alle huidige en voormalige werknemers die aan de

verplicht gestelde pensioenregelingen van Pensioenfonds Vervoer deel moeten

(hebben) nemen bij Pensioenfonds Vervoer aan te melden conform artikel 4.1 van

het uitvoeringsreglement en de desbetreffende gegevens digitaal aan te leveren via

het werkgeversportaal van Pensioenfonds Vervoer op https://www.pfvervoer.nl/informatiepagina op straffe van een dwangsom van

€ 5.000 per dag dat BCB deze verplichting niet of niet volledig naleeft met een

maximum van € 250.000;

4. BCB te veroordelen om aan Pensioenfonds Vervoer binnen 21 dagen na

betekening van het vonnis een verklaring van een registeraccountant te verstrekken

dat alle gegevens, die op grond van veroordeling 3 zijn aangeleverd bij

Pensioenfonds Vervoer, correct en volledig zijn op straffe van een dwangsom van

€ 5.000 per dag dat BCB deze verplichting niet of niet volledig naleeft met een

maximum van € 250.000;

5. te verklaren voor recht dat BCB vanaf 29 december 2006 verplicht is tot

deelname in en premiebetaling aan SOOB en verplicht is algemeen verbindend

verklaarde cao’s SOOB, zoals die vanaf 29 december 2006 hebben gegolden, na te

leven;

6. BCB te veroordelen om aan SOOB te betalen het bedrag van € 25.200 bij wijze van voorschot op de totaal op grond van veroordeling 5 vanaf 29 december 2006 verschuldigde premie;

alles met rente en kosten.

Na repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie (met producties), dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie en dupliek in reconventie is vonnis bepaald op de stukken, van welke de inhoud als hier ingelast geldt.

OVERWEGINGEN

De feiten

2. De kantonrechter gaat uit van de navolgende feiten.

2.1.

BCB heeft een onderneming van welke de hoofdvestiging zich volgens een uittreksel uit het handelsregister bezig houdt met de activiteiten:

SBI-code: 45205 - Overige gespecialiseerde reparatie en slepen van auto's

Het bergen en transporteren van gestrande voertuigen die betrokken zijn bij een aanrijding, of met pech zijn gestrand. Het transporteren van voertuigen. Het verlenen van hulp aan het wegverkeer.

2.2.

PF Vervoer is een bedrijfstakpensioenfonds in de bedrijfstak beroepsvervoer over de weg. Werkgevers en werknemers in de bedrijfstak zijn verplicht deel te nemen op grond van art. 2 Wet Bpf 2000 en het daarop gebaseerde Verplichtstellingsbesluit. SOOB is een sociaal fonds voor opleidingen en trainingen in de bedrijfstak beroepsvervoer over de weg. Op grond van de algemeen verbindendheid van de betreffende cao is de deelneming in het fonds verplicht voor werkgevers en werknemers in de bedrijfstak beroepsvervoer over de weg.

2.3.

Onder anderen PF Vervoer en de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek (hierna ook: PMT) hebben op 17 april 2012 een convenant gesloten. In de considerans staat onder meer:

- gebleken is dat bedrijven die zich bezig houden met takelen en bergen onder omstandigheden zowel tot Vervoer als Metaal en Techniek kunnen worden gerekend;

(…)

- dat dit ook op uitvoeringsniveau tot problemen leidt;

- dat Partijen er belang aan hechten dat een (1) pakket aan arbeidsvoorwaarden op de betreffende onderneming van toepassing moet zijn en dat werknemer en werkgever derhalve een uniform pakket voor cao en pensioen kunnen toepassen;

- dat Partijen hebben gemeend hierover duidelijkheid te scheppen en daartoe de volgende afspraken met elkaar hebben gemaakt.

Artikel 1 van het Convenant luidt:

1. Partijen onderkennen vier categorieën, te weten:

a. de werkgever ressorteert reeds onder de CAO Motorvoertuigen- en Tweewielerbedrijf (hierna: CAO-MO) en de regeling van het Pensioenfonds voor de Metaal en Techniek (hierna: PMT);

b. de werkgever ressorteert reeds onder de CAO Vervoer (hierna: CAO-VV) en het Pensioenfonds Vervoer (hierna: PFV);

c. de werkgever heeft te maken met een ongecoördineerde aansluiting (d.w.z. bijvoorbeeld voor pensioen bij PFV en cao bij CAO-MO en v.v.);

d. er is sprake van een nieuwe indeling.

In artikel 2 e.v. regelen partijen hoe te handelen met de werkgever uit een van de vier categorieën van artikel 1:

1. Ten aanzien van artikel 1 sub a en sub b spreken Partijen af dat de bestaande situatie wordt gecontinueerd, d.w.z. de werkgever en betreffende werknemers blijven zitten daar waar ze reeds onder ressorteren.

2. Ten aanzien van artikel 1 sub c spreken Partijen af dat de werkgever en zijn werknemers, (deze laatste vertegenwoordigd door (een van de) werknemersorganisaties van Partijen) in gezamenlijkheid besluiten waar men gecoördineerd gaat deelnemen, hetzij volledig aan de regelingen van CAO-VV en PFV hetzij volledig aan de regelingen van de CAO-MO en PMT. Deze keuze moet uiterlijk voor 1 januari 2013 aan de betreffende pensioenfondsen en betrokken CAO-partijen zijn kenbaar gemaakt.

3. (….)

4. In het geval van fusies wordt de handelwijze toegepast zoals uiteengezet onder artikel 2 lid 2 met dien verstande dat binnen zes maanden na de fusie het besluit tot keuze moet zijn genomen. In de overige situaties zal leidend zijn de weg van de indeling voor de cao, d.w.z. indien een werkgever de (algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de) CAO-MO dient toe te passen hij dan ook onder PMT ressorteert.

5. Partijen stellen een gezamenlijke overleg-commissie in. Deze commissie zal onvoorziene gevallen bespreken alsmede de situaties in geval niet tijdig een keuze is gemaakt als bedoeld in de leden 2 en 4. Deze overleg-commissie zal bestaan uit werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers uit de geledingen van partijen.

2.4.

In haar brief van 7 december 2012 schrijft PF Vervoer aan BCB, onder meer:

Op basis van de bij ons bekende gegevens stellen wij vast dat uw onderneming Bergings Centrale Bollenstreek B.V. bij groep A (de groep bedoelt in artikel 1 sub a van het convenant - ktr) hoort. Dit betekent dat wij uw onderneming niet aansluiten bij PF Vervoer, omdat uw onderneming al de cao-MO en de pensioenregeling van PMT volgt.

Mocht u van mening zijn dat wij uw onderneming verkeerd hebben ingedeeld dan vernemen wij dit graag zo spoedig mogelijk van u.

2.5.

In haar brief van 25 november 2013 schrijft PF Vervoer aan BCB, onder meer:

Op 17 oktober 2013 stuurden wij u het formulier 'Bedrijfsonderzoek voor Pensioenfonds Vervoer' met het verzoek om deze in te vullen. Op 8 november 2013 heeft u het formulier blanco retour gezonden en verwijst u naar ons schrijven van 7 december 2013 (bedoeld is 2012 - ktr).

(…)

Op uw onderneming zou de CAO Motorvoertuigen- en Tweewielerbedrijf en de pensioenregeling van Pensioenfonds Metaal en Techniek van toepassing zijn. Dit blijkt achteraf niet te kloppen.

Volgens onze informatie volgt uw onderneming de CAO Motorvoertuigen- en Tweewielerbedrijf maar is uw onderneming niet (verplicht) aangesloten bij Pensioenfonds Metaal en Techniek. De situatie, zijnde dat er een verplichte aansluiting gold bij twee pensioenfondsen, zoals beschreven in de brief van 7 december 2012, is niet op uw onderneming van toepassing.

De standpunten van partijen

3. BCB heeft zich gebaseerd op de vaststaande feiten. Zij beroept zich op het Convenant, meer in het bijzonder de artikelen 1 en 2. Omdat BCB al jarenlang de cao-MO toepast heeft zij op grond van het Convenant geprobeerd zich in te schrijven bij PMT, wat door PFV onmogelijk is gemaakt. BCB heeft verder aangevoerd dat zij zich toelegt op pechhulpverlening aan gestrande voertuigen in de vorm van reparatie. Wanneer die pechhulpverlening niet slaagt vindt transport plaats naar garage, schadeherstelbedrijf of de opslagloods van BCB. Dit transport wordt eerste berging genoemd. De reparaties, eerste bergingen, het onderhoud van het eigen wagenpark en de werkzaamheden voor het bandenhotel van BCB, maken ruimschoots meer dan 50% uit van de omzet van BCB.

Na een eerste berging wordt soms het voertuig verder getransporteerd, een zogenaamde tweede berging. Tweede bergingen maken 5% tot 10% uit van de omzet van BCB. De overige werkzaamheden zijn die ter assistentie van politie en deurwaarder.

BCB valt ook daarom niet onder werkingssfeer van PF Vervoer en SOOB.

4. Het verweer van PFV is dat het Convenant nietig is wegens strijd met de dwingende wetgeving die het verplichtstellingsbesluit van Pensioenfonds Vervoer is. Ten tweede valt BCB niet onder de werking van het Convenant – dat ziet op onduidelijke situaties – omdat duidelijk is dat BCB onder PFV valt. Ten derde is geen van de in het Convenant geregelde situaties van toepassing op BCB omdat de in aanmerking komende situaties a en c vereisen dat er reeds aansluiting bestond bij PMT.

De beoordeling van het geschil

5. Het Convenant is niet nietig, zoals PF Vervoer heeft betoogd. Daarbij is het de vraag of PF Vervoer dat beroep wel toekomt, zijnde een van de contractanten bij het Convenant die gelet op de in rechtsoverweging 2.4 genoemde brief van 7 december 2012 ten opzichte van BCB al is uitgegaan van de geldigheid van het Convenant. Wat hier ook van zij, het Convenant is opgesteld om het probleem van conflicterende verplichtstellingsbesluiten te voorkomen of op te lossen. Daar is rechtens en zeker praktisch niets mis mee. In het Convenant wordt aangegeven wanneer dat probleem zich kan voordoen, namelijk bij bedrijven die zich bezighouden met takelen en bergen. Onder omstandigheden kunnen die zowel bij Vervoer als bij Metaal en Techniek zijn ingedeeld. Daarbij kan het voorkomen dat de cao van Vervoer en het pensioen van Metaal en Techniek wordt toegepast, en andersom. BCB is een bedrijf dat zich bezighoudt met takelen en bergen en onweersproken jarenlang de cao-MO heeft toegepast. De kantonrechter is van oordeel dat alleen wanneer evident sprake is van een bedrijfsvoering die valt onder het ene of andere verplichtstellingsbesluit, het Convenant niet van toepassing is. De kantonrechter is van oordeel dat van een dergelijke evidentie in de onderhavige casus geen sprake is. PFV heeft onvoldoende aangevoerd om – indien vaststaand – tot die evidentie te kunnen concluderen.

6. Voor de uitleg van het Convenant gaat de kantonrechter uit van de regels van uitleg die gelden voor cao's. Dit betekent dat de tekstuele uitleg in beginsel bepalend is, vooropgesteld dat daarmee niet een rechtens onaanvaardbare oplossing wordt verkregen. Volgens artikel 1 is het convenant van toepassing op de vier (onder a tot en met d) in dat artikel genoemde gevallen. De kantonrechter stelt vast dat BCB niet een werkgever is waarop de twee gevallen a en c zien, waarop BCB uitdrukkelijk een beroep heeft gedaan. BCB heeft weliswaar de cao-MO toegepast, maar zij is niet – wat de gevallen a en c wel omschrijven - tegelijkertijd aangesloten geweest bij PF Vervoer of PF Metaal en Techniek. Dit zou tot de conclusie leiden dat het Convenant naar de letter niet van toepassing is, terwijl aan de orde is een onduidelijk geval van “takelen en bergen” waarvoor het Convenant juist geschreven is. Het niet van toepassing zijn van het Convenant is daarmee voor de kantonrechter een rechtens onaanvaardbare oplossing.

7. Uitgaande van de toepasselijkheid van het Convenant is de kwestie BCB kennelijk een “onvoorzien geval” als bedoeld in artikel 2 lid 5 van het Convenant. Volgens dat artikellid zou een door de contracterende partijen in te stellen overleg-commissie daarover moeten oordelen. De kantonrechter wil van partijen weten waarom die weg niet is bewandeld. Wanneer dat volgens PF Vervoer is omdat zij het standpunt huldigt dat het Convenant niet van toepassing is, wil de kantonrechter van PF Vervoer weten of voor het alsnog raadplegen van de commissie, gelet op wat hiervoor is overwogen, sprake moet zijn. De kantonrechter merkt in dat verband op dat BCB mogelijk een “overige situatie” is als bedoeld in lid 4 van artikel 2 van het Convenant. En dan wordt mogelijk van belang de stelling van BCB dat PF Vervoer het haar onmogelijk heeft gemaakt zich in te schrijven bij PF Metaal en Techniek.

8. De kantonrechter verwijst de zaak naar de hierna te noemen rolzitting voor een aktewisseling en houdt iedere verdere beslissing aan.

B E S L I S S I N G

De kantonrechter:

verwijst de zaak naar de rolzitting van 25 oktober 2016 om 9:00 uur voor een akte van PF Vervoer als bedoeld in de rechtsoverwegingen 7 en 8, waarna BCB het gebruikelijk uitstel krijgt voor een antwoordakte;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter, en op 27 september 2016 door de rolrechter uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

RTjT

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.