1.7.
De rechtbank heeft eiser en verweerder bij brief van 26 september 2016 op basis van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht verzocht om nadere informatie te verstrekken. In de brief staat het volgende vermeld:
“De rechtbank verzoekt eiser de volgende gegevens te verstrekken:
- kopieën van kassa-afslagen van drie dagen in de periode 2010 tot en met 2012, te weten: 21 mei 2010, 24 september 2011 en 16 december 2012.
- kopieën van de daglijsten die aan bovenbedoelde kassa-afslagen zijn gehecht
- kopieën van de bonnen en facturen inzake uitgaven die zijn opgenomen in bovenbedoelde kassa-afslagen
- kopieën van vastleggingen van het door het personeel getelde kassaldo met betrekking tot bovenbedoelde kassa-afslagen
- een toelichting op de wijze waarop binnen de onderneming van eiser kascontrole plaatsvindt
- een overzicht van de mutaties die aan het einde van de jaren 2010 tot en met 2012 door de adviseur op de grootboekrekening kas worden verwerkt.
- een uitdraai van grootboekrekening 8165 “inkopen BTW 0” over een maand in de periode 2010 tot en met 2012, te weten januari 2010, juni 2011 en november 2012.
- een toelichting op de wijze waarop in de jaarrekeningen 2010 tot en met 2012 de bedragen voor “Huishoud en diversen” in de Specificatie van de privé-opnamen en -stortingen tot stand zijn gekomen en op welke wijze deze in de financiële administratie zijn terug te vinden.
- een kopie van de uitdraai van de grootboekrekening privé over de jaren 2010 tot en met 2012, zodat de privé mutaties in deze jaren zichtbaar zijn.
- de antwoorden op de vragen die door verweerder ten aanzien van de controle op de inkopen zijn gesteld (zie onder andere punt 9 van de uitspraak op bezwaar)
De rechtbank verzoekt verweerder de volgende informatie te verstrekken:
- Is er door u onderzoek gedaan naar de door eiser feitelijk gebruikte software van de digitale kassa en de (on)mogelijkheden van die software?
- Hebt u kunnen vaststellen of en zo ja, op welke wijze het mogelijk is een back-up te maken van de bestanden van de kassa?
Tot slot wil de rechtbank beide partijen nog wijzen op de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 13 september 2016, nr. 15/00593, ECLI:NL:GHARL:2016:7296. De rechtbank verzoekt u aan te geven in hoeverre deze uitspraak van invloed is op uw standpunten in de onderhavige procedure.”.
1.8.
Bij brief van 7 oktober 2016 heeft verweerder gereageerd. Bij brief van 2 november 2016 heeft eiser gereageerd, en de gegevens conform het verzoek van de rechtbank, voor zover aanwezig, aangeleverd.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht de onderhavige informatiebeschikking heeft genomen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser met betrekking tot de exploitatie van coffeeshop ' [coffeeshop] ' heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3. Artikel 52, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang, dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Artikel 52, vierde lid, van de AWR bepaalt dat administratieplichtigen voorzover bij of krachtens de belastingwet niet anders is bepaald, verplicht zijn de in de voorgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren.
Het zesde lid van artikel 52 van de AWR bepaalt dat de administratie zodanig dient te zijn ingericht en te worden gevoerd en dat de gegevensdragers zodanig dienen te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.
4. Bij de beantwoording van de vraag of eiser heeft voldaan aan de administratieplicht moet rekening worden gehouden met de aard en omvang van de onderneming. Op de voet van het bepaalde in artikel 52 van de AWR mag worden verwacht dat eiser op een systematische wijze de inkoop van softdrugs in zijn administratie vastlegt (vergelijk HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). Dit houdt onder meer in dat hij door middel van dagstaten in hoeveelheden, soort softdrugs en geld bijhoudt op welke data inkopen zijn verricht en dat hij een hierop aansluitende voorraadadministratie voert.
5. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de registratie van de inkoopadministratie op zichzelf voldoet aan de voorwaarden. De inkoop is (tegen de inkoopwaarde) vastgelegd op inkooplijsten en vervolgens in het grootboek op rekening 816500 “inkopen BTW nul”. Voorts staat in de informatiebeschikking vermeld:
“In uw administratie vermeldt u alleen de door u ingekochte aantallen zakjes hasj en wiet met de daarbij behorende inkoopprijzen.” (zie 1.6). De rechtbank stelt aldus vast dat de door verweerder gestelde gebreken louter zien op de ontvangstzijde.
Voorts heeft verweerder desgevraagd ter zitting bevestigd dat de in het verweerschrift genoemde (vermeende) schending van artikel 47 van de AWR als niet geschreven kan worden beschouwd, aangezien de informatiebeschikking alleen op artikel 52 van de AWR ziet.
(Niet) voorverpakt inkopen
6. Verweerder heeft het vermoeden uitgesproken dat eiser de roesmiddelen niet-voorverpakt inkoopt, maar in bulk en de softdrugs vervolgens zelf versnijdt. Dit vermoeden vindt echter geen steun in concrete feiten en omstandigheden en is naar het oordeel van de rechtbank dus niets meer dan een kale veronderstelling. Het door verweerder aangedragen politieverhoor, waarin eiser als verdachte is verhoord, biedt daartoe ook geen enkel concreet aanknopingspunt. Eiser verklaart immers dat hij geen losse zakjes inkoopt. Voorts is nimmer een losse voorraad softdrugs aangetroffen in of buiten de onderneming, noch biedt het dossier enige aanwijzing in die richting. Dat betekent dat de rechtbank ervan uit gaat, dat eiser de softdrugs steeds voorverpakt (in zakjes) heeft ingekocht. Voor zover verweerder zijn stellingen en onderbouwingen heeft gegrond op zijn andersluidende vermoeden, verwerpt de rechtbank deze dientengevolge.
Geen kasboek kassa roesmiddelen
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de administratie van eiser wat betreft de roesmiddelen niet aan de eisen van artikel 52 van de ARW voldoet, omdat geen kasboek is bijgehouden. Dit is van wezenlijk belang omdat alle omzet contant is ontvangen. De grootboekrekening “kasboek” kan niet als een kasboek worden aangemerkt. Vastlegging in de kassa van de omzet is niet hetzelfde als het voeren van een kasadministratie. Voorts wordt het geld uit de kassa van de roesmiddelen, dat dagelijks door de medewerkers aan eiser wordt afgedragen, niet afzonderlijk geregistreerd, aldus verweerder.
8. De rechtbank overweegt als volgt. In de kassa roesmiddelen worden de ingekochte en in de voorraad aangevulde softdrugs tegen de verkoopwaarde geregistreerd, per soort softdrugs. Feitelijk is er sprake van een voorraadadministratie, die twee keer per dag wordt afgeslagen (zie 1.3). Alle afslagen zijn bewaard. Dit maakt controle van de voorraadbeweging op dagbasis en per soort softdrugs mogelijk. Er is voorts een sluitende geld-goederenbeweging van de roesmiddelen, omdat vanuit de inkopen de middelen door de voorraadadministratie tegen verkoopwaarde in de kassa terechtkomen. Die roesmiddelen zijn vervolgens zowel in stuks als in geld te volgen. Alle volgens de kassa behaalde omzet wordt in de financiële administratie in het kasboek bijgeboekt. In dit concrete geval, mede gelet op hetgeen door eiser ter toelichting op het kassasysteem is aangevoerd ter zitting, en op de stukken van het geding, die op deze verklaringen aansluiten, is de rechtbank van oordeel dat er geen schending van de administratieplicht is op dit punt.
Het zou wellicht fraaier zijn geweest als er ook een afzonderlijk kasboek was bijgehouden, maar gelet op de opzet van de kasadministratie, meer in het bijzonder het feit dat een afzonderlijke kassa wordt bijgehouden voor alleen de roesmiddelen, wordt de daarmee samenhangende geldbeweging ook alleen door de (controleerbare) goederenbeweging veroorzaakt. In de financiële administratie van de onderneming is het kassaldo te volgen (rekening 134000). Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de wijze van administreren voldoende is afgestemd op de aard en omvang van de onderneming. Voor de volledigheid van de omzet is de goederenbeweging immers het aangrijppunt. Alle omzet komt in de kassa terecht en de omvang daarvan blijkt uit de dagelijkse afslagen. De rechtbank constateert dat het probleem derhalve niet is het (niet) kunnen volgen van de geld-goederenbeweging, maar het al dan niet kunnen volgen van het verloop van het kassaldo buiten de kassa roesmiddelen zoals die zich in de onderneming bevond. Het controlebelang van verweerder (de volledigheid van de omzet) wordt daardoor echter niet geraakt, nu de vanuit de goederenbeweging te bepalen theoretische omzet reeds als zodanig wordt verantwoord.
Vast staat immers dat het kassaldo dagelijks volledig werd afgeroomd en de volgende dag startte op nul (zie 1.3). Voor zover verweerder heeft beoogd te stellen dat het niet bewaren van de enveloppen waarop het afgeroomde kasgeld werd genoteerd een schending van de bewaarplicht oplevert, acht de rechtbank dat in het licht van het voorgaande en op dezelfde gronden eveneens onjuist.
9. Verweerder heeft in dit verband nog gesteld dat de omzet blijkens de kasafslagen is verdicht naar drie groepen, en dat de detailinformatie van deze omzetgroepen niet bewaard is gebleven (per afzonderlijke soort softdrugs). De rechtbank overweegt als volgt. Twee keer per dag wordt de kassa afgeslagen (voorraad en omzet) en kan het verloop van die omzet en voorraad, inclusief de leveringen tegen verkoopwaarde worden gevolgd per soort hasj en wiet (en joints), waarbij binnen de soort nog weer onderscheid is gemaakt naar verpakkingsgrootte. Aldus wordt de omzet en de voorraad geregistreerd op artikelniveau (PLU-code). In zoverre kan niet worden gezegd dat de verdichting op de kasafslag een controletechnisch probleem is en is er geen schending in de administratieplicht. Op elk gewenst moment kan immers de actuele voorraad worden vergeleken met de voorraad volgens de voorraadadministratie. Bovendien kan - zoals ter zitting is besproken - vanwege de bewaard gebleven voorraadadministratie (per soort), ook achteraf nog op halve-dagbasis worden vastgesteld hoeveel van welke soort als omzet is verantwoord, hetgeen vervolgens verdicht is naar de drie bedoelde omzetgroepen. Als voorbeeld noemt de rechtbank dat op 21 mei 2010 aan de hand van de voorraadadministratie kan worden vastgesteld dat er (beginvoorraad 17 plus geleverd 50 minus eindvoorraad 10 is) 57 zakjes Ketama hasj à € 5 moeten zijn verkocht, zodat een bedrag van € 285 is begrepen in de volgens de afslag verdichte omzet hasj ad € 813.
Kassa overig
10. Verweerder heeft ten aanzien van de kassa overig gesteld dat de kassa elke shift weer op € 0 wordt gezet, en dat de kassa niet uitgaat van het daadwerkelijk aanwezige kasgeld. Verweerder noemt ter onderbouwing diverse voorbeelden van verschillen tussen de omzet op het kasblad en de kassa afslagen (bijvoorbeeld in zijn pleitnota). De rechtbank overweegt dat deze door verweerder gestelde verschillen , niet altijd daadwerkelijke verschillen zijn. Zo geldt voor de kosten van de schoonmaakster van € 11,30 op 24 september 2011 die wordt genoemd, dat de omzet volgens het kasblad op dat moment € 67,25 is. Onder de omzet staat vermeld: "- €11,30 Schoonmaakster bonnetje”. Het verschil tussen het aanwezige kasgeld tussen het begin en het eind van shift 1 is volgens het kasblad € 55,95, derhalve exact de omzet minus de schoonmaakkosten. De omzet komt bovendien overeen met de kassa-afslag. Ook voor het overige sluit de kasadministratie van (23 en) 24 september volledig aan. Hetzelfde geldt voor (15 en) 16 december 2012.
Op 21 mei 2010 is er wel een, klein, verschil; de omzet van de tweede shift zoals vastgelegd in het kasblad komt niet overeen met de afslag. Echter, vast is komen te staan dat de boekhouder in de financiële administratie de (hogere) omzet volgens de kassa-afslag heeft geboekt (€ 91,00), en niet de handgeschreven regel uit het kasboek “omzet” (die in dit geval een vaststelling is van wat de theoretische omzet zou zijn alleen op basis van het getelde kasgeld, zijnde € 58,75, zie ook 1.4).Het geconstateerde verschil kan worden verklaard door bijgevoegde bonnen waarmee enkele uitgaven zijn verantwoord. Voor het overige gaat het om zodanig marginale tekortkomingen van dikwijls minder dan € 1 die inherent zijn aan contante verkopen, zodat ook die niet leiden tot het vermoeden dat er sprake zou zijn van een schending van de administratie op dit punt. Per saldo bestaat er bij de rechtbank geen twijfel dat uit de administratie volgt wat er aan omzet is gedraaid.
Brutowinstpercentage
11. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de administratieplicht is geschonden tevens gesteld dat aangenomen mag worden dat een coffeeshopondernemer een brutowinstpercentage genereert van gemiddeld 100% van de inkoop. Hij baseert dit op het BOOM-rapport uit 2005. Eiser heeft dit betwist en voorts gemotiveerd gesteld dat het rapport niet bruikbaar is voor coffeeshops omdat dat rapport gaat over telerprijzen. De rechtbank is gelet op hetgeen eiser heeft gesteld van oordeel dat het BOOM-rapport niet bruikbaar is. De rechtbank heeft bij punt 6. bovendien reeds overwogen dat verweerders vermoeden inzake niet-voorverpakt inkopen geen steun vindt in concrete feiten en omstandigheden. Het BOOM-rapport gaat ook op dit punt dus uit van een geheel andere wijze van bedrijfsvoering dan bij eiser het geval is geweest.
Vermogensvergelijking
12. Verweerder heeft voorts gesteld dat de uitkomsten van de vermogensvergelijking er op wijzen dat de administratie van eiser geen weergave is van hetgeen zich financieel in de onderneming heeft afgespeeld. De rechtbank overweegt dat, nu uit het voorgaande volgt dat de administratie van de onderhavige onderneming op grond van direct bewijs niet ondeugdelijk is bevonden, de vermogensvergelijking (zijnde indirect bewijs) in een te ver verwijderd verband staat, aangezien een vermogensvergelijking onder omstandigheden weliswaar als aanvullend bewijs kan dienen van de stelling dat sprake is van schending van de administratieplicht, maar die stelling nog niet zonder ander bewijs - dat ontbreekt - aannemelijk maakt. Bovendien is ter zitting gebleken dat uit de herberekeningen van verweerder alleen voor het jaar 2010 nog een aanzienlijk negatief netto privé naar voren komt. Verweerders bewijsaanbod ter zitting, inhoudende nieuwe berekeningen te overleggen, schuift de rechtbank gelet op het hiervoor overwogene terzijde.
Bewaarplicht
13. Ten aanzien van de door verweerder geconstateerde schending van de bewaarplicht is onweersproken komen vast te staan dat de genoemde vastleggingen niet aanwezig zijn geweest en derhalve ook niet bewaard hadden kunnen worden. Van een schending is daarom geen sprake.
Conclusie
14. Gelet op de aard en omvang van de onderneming is de rechtbank van oordeel dat de opzet en inrichting van de administratie niet zodanig is geweest dat een controle op volledigheid van de omzet en de juistheid van de uitgaven binnen een redelijke termijn niet goed mogelijk zou zijn. Voorts is het verband in geld- en goederenbeweging van de roesmiddelen inzichtelijk, zoals overigens ook naar voren komt uit de berekening van de marge die verweerder heeft gemaakt.
15. Het beroep is gegrond.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).