Motivering
2. In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1.
AB Transport Group is een transportbedrijf. Binnen dit concern zijn voor vijf divisies ondernemingen actief in het nationale en internationale wegtransport. De heer A. Vis is directeur van AB Transport Group. AB Transport Group heeft een ondernemingsraad met dertien leden, de OR.
2.2.
AB Texel is een dochtermaatschappij van AB Transport Group voor de divisie veevoer. Op alle chauffeurs van AB Texel is de cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna te noemen de CAO Beroepsgoederenvervoer) van toepassing. Een belangrijke klant van AB Texel is ForFarmers.
2.3.
AB Transport Group voert met name voor de divisie veevoer sinds 2012 discussie/overleg met de vakbonden en de OR met betrekking tot (het wijzigen van) het arbeidssysteem en de dienstroosters.
2.4.
Op 3 april 2013 is door de cao-partijen aan AB Transport Group dispensatie verleend voor afwijking van onder andere artikel 26 lid 1b van de CAO Beroepsgoederenvervoer (gegarandeerde uitbetaling van minimaal 40 uur per week), zodat gewerkt kon worden in een '3/1 weeksysteem' (drie weken werken, één week vrij) en een '6/3 dagen systeem' (zes dagen in de ene week werken en drie dagen in de andere week). Deze dispensatie is verlopen met het expireren van de CAO Beroepsgoederenvervoer per 1 januari 2014.
2.5.
In november 2015 heeft AB Transport Group overleg gevoerd met de FNV over invoering van een vierdaagse werkweek. AB Transport Group heeft vervolgens aangegeven dat invoering zou plaatsvinden per 1 januari 2017 en dat 2016 als overbruggingsjaar zou worden gebruikt. In verband daarmee heeft AB Transport Group bij brief van 25 november 2015 wederom een dispensatieverzoek ingediend om voor 2016 af te mogen wijken van artikel 26 lid 1b van de CAO Goederenvervoer. Dit verzoek is door de cao-partijen op 3 februari 2016 afgewezen omdat het overleg van AB Transport Group met de vakbonden niet had geleid tot een overeenkomst aangaande een arbeidssysteem.
2.6.
AB Transport Group heeft vervolgens op 11 februari 2016 de OR instemming gevraagd voor het invoeren van een vierdaagse werkweek. Op 1 maart 2016 heeft AB Transport Group - om haar moverende redenen - die instemmingsaanvraag ingetrokken.
2.7.
Op 4 november 2016 heeft overleg plaatsgevonden tussen (de directie van) AB, het DB van de OR, de FNV (in de persoon van de heer [naam 1] ) en de CNV (in de persoon van mevrouw [naam 2] . Naar aanleiding van dit overleg heeft de voorzitter van de OR, de heer [naam 3] , op 5 november 2016 aan de leden van de OR meegedeeld (voor zover van belang):
Adriaan (ktr: Vis, directeur) legde uit dat in het veevoer overgestapt moet worden naar een 4 dagen systeem om te voldoen aan wet en regelgevening. Een groot deel, 72%, van de chauffeurs rijdt al in een 4 dagensysteem. Weken van 70-80 werken is niet meer van deze tijd en om aan het convenant te blijven voldoen wil men het 4 dagen systeem toepassen. Om te kijken of chauffeurs niet te veel in salaris achteruit gaan worden er een aantal pro forma berekeningen gemaakt van weken van 40 uur, 48 uur en 60 uur. De chauffeurs die nog geen 4 dagen rijden worden ook weer pro forma ingedeeld voor de 1ste 13 weken van 2017. De loonberekening kan dan een indicatie geven voor de +/- loondaling als er wordt overgestapt.
Vakbond vertegenwoordigers leggen uit dat mits wordt voldaan aan de loongarantie van 40u per week en een overeenkomst tussen partijen is afgesloten er geen dispensatie hoeft te worden aangevraagd.
(…..) Als de overeenkomst tussen partijen (met instemming van de leden van de vakbond) is getekend moeten de roosters nog ter instemming aan de ondernemingsraad worden voorgelegd.
2.8.
Bij brief van 29 november 2016 heeft AB Transport Group de OR (opnieuw) gevraagd in te stemmen met het invoeren van een vierdaagse werkweek. De instemmingsaanvraag vermeldt onder meer:
De OR van AB Transport Group is regelmatig geïnformeerd over de situatie die zich bij de veevoerdivisie (AB Texel Veevoertransporten) voordoet. Op 4 november jl. is hierover een laatste gesprek gevoerd met het FNV [naam 1] , CNV [naam 2] ) en het dagelijks bestuur van de OR.
Conform afspraak doen we middels dit schrijven jullie de officiële instemmingsaanvraag toekomen. Gezien jullie betrokkenheid in het hele traject en het feit dat jullie aangaven dat jullie dit meer als formaliteit zien, vernemen we graag op korte termijn een reactie (uiterlijk 9 december 2016). Dit geeft ons de ruimte de medewerkers op tijd te kunnen voorzien van correcte informatie.
2.9.
De (voorzitter van de) OR heeft bij brief van 4 december 2016 aan de heer Vis laten weten (voor zover van belang):
In genoemd overleg met vakbonden, directie en DB bestuur is gesteld dat het invoeren van een 4 dagen werksysteem op medewerking van de vakbonden mag rekenen mits de CAO niet wordt overtreden. Bovendien is gesteld dat het invoeren van een werksysteem onder de competentie van de vakbonden valt, de dienstroosters moeten ter instemming aan de Ondernemingsraad worden voorgelegd.
De Ondernemingsraad kan in deze dus niet oordelen over het invoeren van een 4 daagse werkweek, maar verzoekt u bij deze de roosters tijdig ter instemming voor te leggen aan de Ondernemingsraad.
2.10.
AB heeft op 9 december 2016 (nogmaals) de roosters die zich bij de instemmingsaanvraag bevonden naar de OR toe gestuurd.
2.11.
Op 14 december 2016 heeft AB Transport Group de betrokken chauffeurs werkzaam bij AB Texel geïnformeerd over de invoering van de vierdaagse werkweek per
1 januari 2017.
2.12.
Bij brief van 21 december 2016 heeft de OR aan AB Transport Group laten weten geen instemming te hebben verleend voor de invoering van de vierdaagse werkweek. Tevens heeft de OR daarbij de nietigheid van de invoering van de regeling ingeroepen als bedoeld in artikel 27 lid 5 van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR). Tevens heeft de OR een persbericht opgesteld dat op 22 december 2016 is geplaatst op de website www.transport-online.nl.
2.13.
In de nadien gevoerde correspondentie heeft de heer Vis aangegeven geen begrip te kunnen opbrengen voor de handelwijze van de OR en over te zullen gaan tot invoering van de vierdaagse werkweek. De OR heeft daarop aangekondigd een procedure te starten wanneer de onderneming niet alsnog zou afzien van het invoeren van een vierdaagse werkweek.
2.14.
Bij brief van 28 december 2016 hebben de heer [naam 1] van de FNV en mevrouw [naam 2] van de CNV AB Texel (onder verwijzing naar een eerdere brief van 20 december 2016) verzocht om overleg/onderhandelingen over het uitwerken van een op een later tijdstip dan 1 januari 2017 in te voeren arbeidssysteem. Volgens de briefschrijvers hebben zij niet op 4 november 2016 ingestemd met de invoering van de vierdaagse werkweek. De heer Vis heeft, zo vermeldt de brief, slechts het voornemen tot invoering van de vierdaagse werkweek met hen gedeeld, maar inhoudelijk is er niet over gesproken.
2.15.
Met ingang van 1 januari 2017 heeft AB Transport Group bij AB Texel de vierdaagse werkweek ingevoerd.
2.16.
AB Transport Group heeft op 6 januari 2017 bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, sector kanton, een (voorwaardelijk) verzoek ex artikel 27 lid 4 WOR ingediend.
3.1
De OR vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, AB te veroordelen om zich te onthouden van handelingen die strekken tot uitvoering of toepassing van het besluit om binnen de veevoerdivisie over te gaan naar een vierdaagse werkweek, op straffe van verbeurte van een aan de OR te betalen dwangsom van € 5.000,- per dag dat in strijd met die uitspraak wordt gehandeld.
3.2.
AB heeft verweer gevoerd en geconcludeerd, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de OR niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans hem deze te ontzeggen.
3.3.
Op de stellingen van verweren van partijen zal hierna nader worden ingegaan.
4.1.
Het verzoek van de OR richt zich zowel tegen AB Transport Group, zijnde de ondernemer in de zin van het reglement van de Ondernemingsraad, als tegen AB Texel, zijnde de divisie die feitelijk de wijzigingen in het arbeidssysteem doorvoert, aldus de OR. AB Texel heeft ten verwere aangevoerd dat nu de OR is ingesteld bij AB Transport Group, de OR in zijn vordering jegens haar niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, althans dat de vordering jegens haar dient te worden afgewezen.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat nu het geschil tussen partijen ziet op de feitelijke invoering van de vierdaagse werkweek bij de onderneming van AB Texel, de OR (ook) in zijn vordering jegens AB Texel ontvankelijk is.
4.3.
Artikel 27 lid 1 WOR bepaalt dat de ondernemer onder meer de instemming van de ondernemingsraad behoeft voor elk door hem voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van een arbeids- en rusttijdenregeling of een vakantieregeling. Heeft de ondernemer voor het voorgenomen besluit geen instemming van de ondernemingsraad verkregen, dan kan hij de kantonrechter toestemming vragen om het besluit te nemen (lid 4). Een besluit als bedoeld in het eerste lid, genomen zonder de instemming van de ondernemingsraad of de toestemming van de kantonrechter, is nietig, indien de ondernemingsraad tegenover de ondernemer schriftelijk een beroep op de nietigheid heeft gedaan (lid 5). De ondernemingsraad kan op grond van het zesde lid van artikel 27 WOR de kantonrechter verzoeken de ondernemer te verplichten zich te onthouden van handelingen die strekken tot uitvoering of toepassing van een nietig besluit als bedoeld in het vijfde lid.
4.4.
Niet in debat is dat artikel 27 WOR van toepassing is en dat de OR bij brief van 21 december 2016 op grond van artikel 27 lid 5 WOR de nietigheid heeft ingeroepen van het besluit van de directie van AB Transport Group om bij AB Texel een vierdaagse werkweek in te voeren.
4.5.
AB stelt zich primair op het standpunt dat de OR instemming heeft verleend en dat hij deze instemming niet kan intrekken. AB voert daartoe aan dat de OR als voorwaarde voor instemming met het vierdagensysteem heeft gesteld dat FNV en CNV zouden instemmen. Tijdens het gesprek van 4 november 2016 hebben FNV en CNV, zo stelt AB, hun akkoord gegeven omdat volgens FNV en CNV door de invoering van het vierdagensysteem binnen de kaders van de CAO Beroepsgoederenvervoer zou worden gebleven. Het vierdagensysteem kon volgens de vakbondsbestuurders op instemming van de bonden rekenen. AB Transport Group heeft vervolgens op 29 november 2016 de roosters aan de OR voorgelegd en - om aan alle formele verplichtingen te voldoen - instemming gevraagd. De OR heeft in zijn brief van 4 december 2016 ook bevestigd dat FNV en CNV hun toestemming gaven omdat binnen de kaders van de CAO Beroepsgoederenvervoer werd gebleven. De OR heeft alleen nog om toezending van de roosters verzocht. Deze bevonden zich echter reeds bij de instemmingsaanvraag, aldus AB. De roosters zijn vervolgens nogmaals aan de OR toegezonden. De OR heeft hierna niet meer gereageerd, waaruit AB afleidde dat de OR geen bezwaar had tegen de invoering daarvan.
4.6.
De OR betwist dat hij - al dan niet voorwaardelijk - met het door AB Transport Group genomen besluit heeft ingestemd. De OR heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat er eerst met de vakorganisaties tot overeenstemming gekomen zou moeten worden en dat daarna de roosters aan de OR ter instemming zouden moeten worden voorgelegd. De instemming van de vakorganisaties is er niet. Dit kan ook niet, aldus de OR, omdat vaststaat dat met de invoering van de vierdaagse werkweek artikel 34 van de CAO Beroepsgoederenvervoer (13 vrije weekenden per 26 weken) wordt overtreden. De OR heeft dit aan de hand van schema's nader toegelicht. Ook heeft de OR niet ingestemd met de roosters. De OR heeft de bedoelde roosters (per chauffeur) ook niet ontvangen, maar slechts schema's met betrekking tot de vrachtauto's.
4.7.
De kantonrechter overweegt als volgt.
De kantonrechter is van oordeel dat nu de vakbonden geen partij zijn in de onderhavige procedure, het debat over de benodigde instemming van de vakbonden met de invoering van een vierdaagse werkweek, buiten beschouwing kan worden gelaten. Indien die instemming van de vakbonden wel vereist is, maar er niet is, dan zal er tussen de directe van AB Transport Group en de vakbonden nader overleg plaats moeten vinden.
Voorts overweegt de kantonrechter dat niet aannemelijk is geworden dat de OR tijdens de bespreking van 4 november 2016 - al dan niet voorwaardelijk - mondeling zijn instemming heeft gegeven met het voorgenomen besluit van AB om een vierdaagse werkweek in te voeren, noch dat hij deze instemming op 4 december 2016 schriftelijk heeft bevestigd, zoals van de zijde van AB is aangevoerd. Van de zijde van de OR is zulks immers gemotiveerd betwist en die toestemming volgt evenmin uit de door partijen overgelegde stukken. In geen van de stukken staat immers (uitdrukkelijk) vermeld dat de OR instemde met de vierdaagse werkweek en/of de bijbehorende dienstroosters. Voorts overweegt de kantonrechter dat niet is gebleken dat de OR, na ontvangst van de door AB Transport Group aan de OR toegezonden roosters, zijn instemming daaraan heeft verleend. AB Transport Group mocht zulks naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter in ieder geval niet zonder meer afleiden uit het feit dat de OR niet meer op de toegezonden roosters - waarvan de OR nog heeft betoogd dat dit niet de juiste roosters waren - heeft gereageerd.
De kantonrechter komt dan ook tot het voorlopig oordeel dat er sprake is van een nietig besluit.
4.8.
De OR stelt voorts dat hij een (spoedeisend) belang heeft bij een verbod op het invoeren van de vierdaagse werkweek c.q. bij het verder handhaven van dit arbeidssysteem.
4.9.
AB is van oordeel dat de vordering van de OR dient te worden afgewezen omdat de OR, na het zorgvuldig doorlopen instemmingstraject (reeds eind 2015 heeft AB haar voornemen om over te gaan tot een vierdaagse werkweek kenbaar gemaakt) en een zorgvuldige afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid niet de instemming kon onthouden en/of dat AB het besluit heeft kunnen nemen in verband met zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische en bedrijfssociale redenen. AB voert daartoe met name aan dat zij - wegens het verlies van de dispensatie - genoodzaakt is een ander arbeidssysteem in te voeren om te voorkomen dat zij handelt in strijd met de wet- en regelgeving omtrent arbeids- en rusttijden. Daarnaast is het voor AB van belang om tegemoet te komen aan de wensen van haar klant, ForFarmers, om flexibeler en ruimer op zaterdagen inzetbaar te zijn.
4.10.
Hoewel er sprake is van een nietig besluit, heeft de OR naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter een onvoldoende spoedeisend belang bij zijn vordering. De kantonrechter acht daarbij van belang dat het (voorwaardelijk) verzoek van AB Transport Group strekkende tot het verlenen van vervangende instemming reeds is ingediend. Niet is gebleken dat er sprake is van een zodanige situatie dat, in afwachting van het oordeel van de kantonrechter in die bodemprocedure, een voorlopige voorziening getroffen dient te worden als door de OR gevorderd. De bezwaren die de OR met betrekking tot de vierdaagse werkweek heeft aangevoerd zijn naar het oordeel van de kantonrechter niet zodanig dringend en zwaarwegend dat van de OR, als belangenbehartiger van de chauffeurs, niet gevergd kan worden het oordeel van de kantonrechter in de bodemprocedure af te wachten. De kantonrechter is daarbij van oordeel dat het feit dat de chauffeurs bij een vierdaagse werkweek op langere termijn mogelijk minder uren werken dan thans het geval is - hetgeen overigens van de zijde van AB is betwist - niet van dien aard is, dat de ingevoerde vierdaagse werkweek terstond dient te worden beëindigd. Voorts kan naar het oordeel van de kantonrechter op voorhand niet worden gezegd dat, zoals de OR aanvoert, er op de zaterdagen onvoldoende werk zal zijn. Voor zover er volgens de OR met de vierdaagse werkweek gehandeld zal gaan worden in strijd met de CAO doordat de chauffeurs teveel zaterdagen werken, overweegt de kantonrechter dat het aan AB is om er voor zorg te dragen dat daarvan geen sprake zal zijn. Ook het bezwaar van de gebroken werkweken kan in het kader van de onderhavige procedure niet als zodanig zwaarwegend worden aangemerkt dat het treffen van een voorlopige voorziening vereist is.
4.11.
Voorts acht de kantonrechter van belang dat niet uitgesloten kan worden dat in de bodemprocedure vervangende instemming zal worden verleend, nu ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren is gekomen dat de bezwaren van de vakbonden en de OR zich met name richten tegen het feit dat AB Transport Group onvoldoende overleg met hen heeft gepleegd alsmede het feit dat door AB Transport Group onvoldoende inzichtelijk is gemaakt wat voor de betrokken chauffeurs de gevolgen zullen zijn van de invoering van de vierdaagse werkweek. Zo heeft de heer [naam 1] van de FNV ter zitting aangegeven dat, indien ze de gevolgen kunnen overzien en kunnen bespreken met de achterban, invoering van de vierdaagse werkweek niet uitgesloten is. Bovendien heeft AB naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter haar belang bij de invoering van een vierdaagse werkweek, gelegen in een handelen in overeenstemming met wet- en regelgeving en het tegemoet komen aan de wensen van ForFarmers, voldoende aannemelijk gemaakt.
4.12.
De vordering van de OR zal dan ook worden afgewezen.
De OR zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van AB vastgesteld op € 600,- wegens salaris gemachtigde.