RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
zaaknummers: LEE 16/4535, LEE 16/4536, LEE 16/4537, LEE 16/4538, LEE 16/4539 en LEE 16/4540
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 27 juli 2017 in de zaken tussen
1. [eiseres 1]te [woonplaats] , handelende:
- voor zich; en
- als gemachtigde van:
2. [eiser 1]te [woonplaats] ,
3. [eiser 2]te [woonplaats] en
4. [eiseres 2]te [woonplaats] ,
eisers,
de ontvanger van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de beschikking invorderingsrente in zaak LEE 16/4536;
- vernietigt de beschikking invorderingsrente in zaak LEE 16/4540;
- vermindert de beschikking invorderingsrente in zaak LEE 16/4535 tot het bedrag van € 61;
- vermindert de beschikking invorderingsrente in zaak LEE 16/4537 tot het bedrag van € 53;
- vermindert de beschikking invorderingsrente in zaak LEE 16/4538 tot het bedrag van € 43;
- vermindert de beschikking invorderingsrente in zaak LEE 16/4539 tot het bedrag van € 62;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- draagt verweerder op het in zaak LEE 16/4535 betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden;
- draagt verweerder op het in zaak LEE 16/4537 betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden;
- draagt verweerder op het in zaak LEE 16/4538 betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden;
- draagt verweerder op het in zaak LEE 16/4539 betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in zaken LEE 16/4535 en LEE 16/4536 tot een bedrag van € 29,02.
Meer informatie
Hebt u nog vragen? Kijk op www.belastingdienst.nl onder Inkomstenbelasting > Belasting betalen of terugvragen > 4 maanden extra tijd om aanslag 2014 te betalen.
3.1
Met dagtekening 12 februari 2016 heeft verweerder aan eisers de in het procesverloop genoemde aanslagen opgelegd. Daarbij is een uiterste betaaldatum van 25 maart 2016 aangegeven. Eisers hebben op 9 augustus 2016 de volgens de aanslagen verschuldigde bedragen per bank overgeschreven. De betalingen zijn op 10 augustus 2016 door verweerder ontvangen. Verweerder heeft bij brieven met dagtekening 18 augustus 2016 aan eisers medegedeeld dat de betalingen zijn ontvangen, en dat deze deels afgeboekt zijn als invorderingsrente (zie voor de bedragen het procesverloop). Verweerder heeft de invorderingsrente berekend vanaf 26 maart 2016 tot en met 9 augustus 2016.
3.2
Niet in geschil is dat de invorderingsrente op zichzelf berekend is in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving, waaronder in het bijzonder de Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 30 december 2014, nr. IZV 2014/715M, Stcrt. 2014, 36880 (hierna: de Regeling), is te begrijpen. Artikel XXI van die Regeling bevat een tijdelijke regeling voor invorderingsrente in verband met generiek uitstel van betaling voor de aanslag inkomstenbelasting 2014. Op grond daarvan wordt geen invorderingsrente in rekening gebracht voor zover de betaling plaatsvindt uiterlijk 4 maanden na de reguliere betalingstermijn die voor de aanslag geldt. Bij overschrijding van de aldus door het generiek uitstel verlengde termijn, geldt op grond van de normale regels van de Invorderingswet dat invorderingsrente wordt verschuldigd vanaf het verstrijken van de reguliere betalingstermijn. Met andere woorden: dan is meteen ook invorderingsrente verschuldigd over de 4 maanden extra verleend uitstel.
4.1
Eisers zijn opgekomen tegen de berekening van de invorderingsrente. Eisers hebben in de beroepschriften elk het standpunt ingenomen dat de invorderingsrente onterecht in rekening is gebracht. Daartoe hebben eisers een beroep gedaan op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ter zitting hebben eisers desgevraagd hun standpunt nader toegelicht. Gezien de brieven van 12 februari 2016 en de betaling op 10 augustus 2016, had de invorderingsrente volgens eisers enkel berekend mogen worden over de periode vanaf 26 juli 2016 (dus na het verstrijken van de 4 maanden extra uitstel) tot aan 10 augustus 2016.
5. Eisers hebben ter zitting het standpunt ingenomen dat zij ten onrechte niet gehoord zijn in de bezwaarfase. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers niet gehoord hoefden te worden, omdat de bezwaren kennelijk ongegrond waren.
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder onterecht de bezwaren als kennelijk ongegrond heeft aangemerkt. De rechtbank overweegt daartoe dat het horen een essentieel onderdeel is van de bezwaarfase. Gevallen waarin daarvan wordt afgezien, zijn dan ook uitzonderingsgevallen, waarin buiten twijfel moet zijn dat daarvoor goede gronden zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet reeds het geval omdat de wet volgens verweerder juist is toegepast: algemene beginselen kunnen die wetstoepassing immers opzij zetten. Gezien de tamelijk uitgebreide bezwaarschriften bestond er juist goede reden om eisers te horen. Reeds hierom zijn de beroepen gegrond.
7. De rechtbank zal de zaken echter niet terugwijzen naar verweerder. De rechtbank overweegt daartoe dat eisers daar niet om hebben verzocht, terwijl ter zitting reeds een uitvoerig debat is gevoerd, en de rechtbank ook een inhoudelijk oordeel zal geven. Aldus geeft de rechtbank toepassing aan artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Eisers beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft de rechtbank opgevat als een beroep op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank merkt de brieven van 12 februari 2016 inzake het verleende uitstel van betaling in dat kader aan als individuele toezeggingen aan eisers, en niet als algemene voorlichting. Daartoe overweegt de rechtbank dat op de brieven telkens de naam, het aanslagnummer en de datum tot wanneer het uitstel voor de betreffende aanslag precies verleend is, concreet staan vermeld.
9.1
In het geval dat een belastingplichtige (of, zoals in dit geval, een belastingschuldige) een beroep op het vertrouwensbeginsel doet, dient als uitgangspunt te worden genomen hetgeen de belastingplichtige redelijkerwijs mocht opmaken uit de jegens hem gedane uitlating. De bedoeling die verweerder met zijn uitlating had, is niet relevant (vergelijk Hoge Raad 29 april 1992, nr. 27 883, BNB 1992/234 en Hoge Raad 27 september 1995, nr. 30 579, BNB 1995/316).
9.2
Het perspectief van waaruit de rechtbank het beroep van eisers moet beoordelen, is dus nadrukkelijk (alleen) dat van de belastingschuldige. De vraag is dus of eisers uit de brieven van 12 februari 2016 redelijkerwijs hebben kunnen opmaken dat de invorderingsrente door het generieke uitstel pas berekend zou worden vanaf het verstrijken van de verlengde betalingstermijn (in hun geval: vanaf 26 juli 2016), ook als zij pas na het verstrijken daarvan zouden betalen.
10.1
Vanuit het bij 9.2 bedoelde perspectief staat in de brieven van 12 februari 2016 naar het oordeel van de rechtbank in wezen slechts dat vier maanden extra de tijd wordt gegeven om te betalen, zonder dat daarvoor nog enige actie van de kant van de belastingschuldige nodig is.
10.2
Verder staat er ‘Als u de aanslag na 26 juli 2016 betaalt, dan krijgt u met invorderingsrente te maken.', gevolgd door een zoekpad voor het geval de belastingschuldige wil weten hoe die dan wordt berekend.
10.3
Op de website www.belastingdienst.nl stond (en staat) echter geen afzonderlijke kop ‘Inkomstenbelasting’, die blijkens de verwijzing als eerste moet worden aangehouden. Het in de brief beschreven zoekpad kon daarom feitelijk niet gevolgd worden door de belastingschuldige die wilde weten hoe de invorderingsrente zou worden berekend als hij pas na de 4 maanden extra uitstel zou betalen. Dat de informatie via alternatieve zoekacties wel ergens op de website te vinden was, acht de rechtbank op zichzelf aannemelijk. Die informatie kon echter niet gevonden worden op de manier zoals beschreven in de brief, terwijl dat bovendien de enige aangegeven manier was en ook voor meer informatie slechts verwezen werd naar de eerste stap van het niet-werkende zoekpad 'Inkomstenbelasting'.
11.1
De rechtbank is van oordeel dat de onduidelijkheid over (de vindplaats van) de berekening van de invorderingsrente bij gebruikmaking van het generieke uitstel in het licht van het vertrouwensbeginsel niet voor rekening en risico van eisers mag komen.
11.2
Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat in de brief geen verwijzing staat naar de vindplaats van de Regeling in de Staatscourant of de Brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer waarin de Regeling aangekondigd is (Kamerstukken II 2014/15, 31 066, nr. 223).
11.3
De Staatssecretaris van Financiën heeft op bladzijde vier van voorgenoemde brief nadrukkelijk als aandachtspunt voor de uitvoeringspraktijk benoemd dat bij de communicatie over het verlenen van het generieke uitstel van betaling goed gewezen moet worden op de manier waarop de invorderingsrente wordt berekend in het geval niet voor afloop van de door het generieke uitstel verlengde betalingstermijn betaald is. Hij zegt concreet toe dat in een afzonderlijke brief zal worden gewezen op de gevolgen voor de invorderingsrente van het betalen na het generieke uitstel, te weten het met terugwerkende kracht alsnog verschuldigd worden van invorderingsrente over de vier maanden extra uitstel. Die waarschuwing is echter kennelijk niet duidelijk in de brieven van 12 februari 2016 terecht gekomen (zie 2).
11.4
Voorts heeft de rechtbank meegewogen dat het generieke uitstel spontaan en ongevraagd verleend is.
11.5
Onder deze omstandigheden is het niet redelijk om van eisers te vragen om verder te gaan dan in de brieven van 12 februari 2016 is aangegeven. De rechtbank wijst er daarbij op, dat de verwijzing slechts ziet op de vraag 'hoe' de invoeringsrente dan wordt berekend, en niet op de vraag 'vanaf wanneer'.
12. De tussenconclusie van de rechtbank luidt, dat eisers – door toedoen van verweerders ongelukkige manier van ontsluiting van informatie – waren aangewezen op alleen de tekst van de brieven van 12 februari 2016.
13. Gelet op hetgeen bij 10 en 11 is overwogen, neemt de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of eisers redelijkerwijs uit de brief konden opmaken dat de invorderingsrente berekend zou worden vanaf 26 juli 2016, ook als zij pas daarna zouden betalen, enkel de tekst van de brieven van 12 februari 2016 in acht.
14.1
Het komt er dan op aan wat de doorsnee belastingschuldige uit die tekst mag opmaken over de vraag of en vanaf wanneer hij invorderingsrente verschuldigd is als hij gebruik maakt van het generiek verleende uitstel. Naar het oordeel van de rechtbank is het logisch om op grond van de tekst te veronderstellen dat niet alleen spontaan voor vier maanden uitstel van betaling wordt verleend, maar dat daar ook een vrijstelling van invorderingsrente gedurende dezelfde periode bij hoort. De tekst wijst nergens op het tegendeel. Bovendien is er geen enkele waarschuwing opgenomen. Weliswaar staat in de brief dat degene die na het generiek verleende uitstel betaalt, 'met invorderingsrente te maken krijgt', maar dat geldt voor iedereen die (ook zonder generiek uitstel) zijn aanslag te laat betaalt. Waar het om gaat is dat gesuggereerd wordt dat iedereen risicoloos vier maanden extra uitstel van betaling heeft, terwijl er wel degelijk een risico bestond.
14.2
De rechtbank is aldus van oordeel dat eisers uit de brieven van 12 februari 2016 redelijkerwijs hebben kunnen en ook mogen opmaken dat er pas invorderingsrente verschuldigd zou worden na afloop van het generieke, extra uitstel van betaling dat in hun geval eindigde op 25 juli 2016.
14.3
De rechtbank acht een dergelijke berekening van de invorderingsrente niet zo duidelijk in strijd met een juiste wetstoepassing, dat eisers op nakoming in redelijkheid niet mochten rekenen. Weliswaar wordt ook bij regulier uitstel van betaling invorderingsrente belopen, maar het betreft hier een van de wet afwijkende, begunstigende regeling, die als uitgangspunt heeft dat over de vier maanden generiek verleend uitstel juist geen invorderingsrente wordt verschuldigd.
14.4
Het beroep op het vertrouwensbeginsel treft doel. Een juiste toepassing van de wet- en regelgeving moet daarom achterwege blijven (vgl. Hoge Raad 24 september 2010, BNB 2010/314, ECLI:NL:HR:2010:BM1206).
15. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen gegrond.
16. Verweerder heeft de invorderingsrente berekend vanaf 26 maart 2016 tot en met 9 augustus 2016 (dus over een periode van 135 dagen). De invorderingsrente had berekend moeten worden over de periode vanaf 26 juli 2016 (dus over een periode van 15 dagen). Gelet op het gelijk gebleven rentepercentage en de enkelvoudige berekeningsmethodiek, moeten de beschikkingen dus worden vastgesteld aan de hand van de breuk 15/135. In de zaken met nummers 16/4536 en 16/4540 leidt dat tot een bedrag dat lager is dan de grens van artikel 33 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet. Deze beide beschikkingen moeten daarom geheel worden vernietigd.
17. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond heeft verklaard, heeft de rechtbank bepaald dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoedt.
18.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in de zaken LEE 16/4535 en LEE 16/4536 gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 29,02, zijnde de door eiseres gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting.
18.2
Ten aanzien van het verzoek van gemachtigde om een proceskostenveroordeling voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de overige zaken overweegt de rechtbank als volgt. Om te spreken van een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleend, moet het verlenen van rechtsbijstand voor die derde een vast onderdeel vormen van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening. Niet is gebleken dat het verlenen van rechtsbijstand voor de gemachtigde een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening. Reeds daarom heeft de rechtbank de verzoeken afgewezen. Ten aanzien van het verzoek in de zaak van [eiser 2] merkt de rechtbank bovendien op dat hij is gehuwd met gemachtigde én dat zij een gezamenlijke huishouding voeren. In die situatie moet er in beginsel van uit worden gegaan dat de door gemachtigde aan hem verleende rechtsbijstand niet als derde is verleend in de zin van de toepasselijke regelgeving.
19. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is op 27 juli 2017 gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.
w.g. griffier w.g. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: