Tussen partijen is niet in geschil dat de arbeidsplaats van [naam eiseres] bij de C1000-supermarkt medio 2015 wegens sluiting om bedrijfseconomische redenen is vervallen. Het ontslag, waarvoor toestemming door het UWV is verleend, betrof 14 werknemers. Vijf van hen, waaronder [naam eiseres] , (hierna: de werknemers) hebben met steun van hun vakorganisatie FNV, [naam gedaagde] in deze procedure tot schadevergoeding wegens kennelijke onredelijk ontslag betrokken.
Het verwijt, waarop de werknemers hun vordering in essentie baseren, is aldus geformuleerd:
dat [naam gedaagde] met de opening van de nieuwe Jumbo-supermarkt "met nieuw personeel (jonger, goedkoper, zonder anciënniteit)" en met tijdelijke contracten, die pas op zijn vroegst tegen november 2016 opzegbaar zijn, de mogelijkheid van behoud van werk c.q. herplaatsing van "het eigen C1000 personeel" welbewust heeft afgesneden, hetgeen zich niet verdraagt met de beginselen van goed werkgeverschap.
De beoordeling van dit verwijt, geënt op een welbewust gecreëerde sterfhuisconstructie, staat daarmee centraal bij de toets of het door [naam gedaagde] aan de werknemers verleende ontslag als kennelijk onredelijk is te kwalificeren. Bepalend bij die beoordeling is het tijdstip van het ontslag (medio 2015) en de omstandigheden die toen golden, dan wel op dat moment konden worden verwacht.
De werknemers hebben niet gesteld dat [naam gedaagde] bij de opzegging gebruik heeft gemaakt van een valse of voorgewende reden, maar de kennelijke onredelijkheid gebaseerd op het gevolgencriterium, zoals geformuleerd in artikel 7:681 lid 2 sub b BW.
Gegeven de voorgeschiedenis van de bedrijfssluiting van de C1000- supermarkt had [naam gedaagde] zich meer moeten inspannen om [naam eiseres] elders (bij de Jumbo-supermarkt) werk te bieden, dan wel een ruimere ontslagvoorziening moeten aanbieden, aldus de werknemers.