4.1
De kantonrechter oordeelt dat de bij wet voorgeschreven formaliteiten en een (gezien de omstandigheden) redelijke termijn voor de oproeping voor de zitting van 30 januari 2017 in acht zijn genomen. Tegen de Stichting, die zoals hiervoor is overwogen niet op de zitting is verschenen, zal daarom verstek worden verleend.
Transitievergoeding (verzoek 1)
4.2
Het verzoek om toekenning van een transitievergoeding, door [verzoekster] berekend op
€ 7.074,00 bruto, komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. Dit verzoek zal daarom worden toegewezen.
Billijke vergoeding (verzoek 2)
4.3
Op grond van artikel 7:669 lid 1 BW, in samenhang gelezen met artikel 7:669 lid 3 sub b BW en artikel 7:670 lid 1 sub a BW, kan de werkgever het dienstverband met een werknemer opzeggen indien de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte van deze werknemer ten minste twee jaar heeft geduurd. Vast staat dat die situatie zich hier voor doet. Artikel 7:671a lid 1 BW bepaalt echter dat de werkgever in een dergelijk geval voor opzegging van het dienstverband schriftelijk toestemming moet hebben van Uwv. Deze toestemming ontbreekt. De opzegging van het dienstverband per 23 september 2016 door de Stichting is derhalve in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW. Op grond van artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW had [verzoekster] de keuze om de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen of om een verzoek te doen tot toekenning van een billijke vergoeding. [verzoekster] heeft berust in de opzegging en verzocht om een billijke vergoeding.
4.4
Voor de toekenning van de billijke vergoeding ex artikel 7:681 BW is geen ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist, zij het dat de regering erop heeft gewezen dat het opzeggen in strijd met de daarvoor geldende regels de werkgever ernstig valt aan te rekenen (Kamerstukken II 2013/14, 33818, 4, p. 61). Daarmee is de grondslag voor het toekennen van een billijke vergoeding ten laste van de Stichting aan [verzoekster] in beginsel gegeven. Het is evenwel aan de rechter om de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding te bepalen, waarbij met alle relevante omstandigheden rekening kan worden gehouden. Terzake overweegt de kantonrechter als volgt.
4.5
Gedurende de arbeidsongeschiktheid heeft de Stichting het loon van [verzoekster] doorbetaald conform de voor haar geldende regels. [verzoekster] ontvangt sinds 23 september 2016 een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid. [verzoekster] ontvangt vanaf die datum geen loon meer van de Stichting. [verzoekster] heeft immers ingestemd met een beëindiging van haar dienstverband per die datum. Bovendien is de Stichting vanwege de vanaf deze datum meer dan twee jaar durende arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] geen loon meer verschuldigd aan [verzoekster] . Zoals hiervoor onder 4.3 is overwogen, mocht de Stichting vanwege de langer dan twee jaar voortdurende arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] in beginsel het dienstverband met haar opzeggen. De Stichting heeft echter verzuimd hiervoor toestemming te vragen van Uwv. De kantonrechter acht het echter alleszins aannemelijk dat indien de Stichting Uwv om toestemming had gevraagd, de Stichting deze toestemming zou hebben verkregen waarna de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig had kunnen worden opgezegd.
Zoals gezegd, heeft de Stichting verzuimd Uwv om toestemming te vragen, hetgeen de Stichting te verwijten valt. Bij brief van 21 oktober 2016 heeft mr. Postma de Stichting gewezen op deze omissie en de Stichting nogmaals - in navolging van [verzoekster] in haar brief van 30 september 2016 - gemeld dat de Stichting een transitievergoeding en een vergoeding terzake niet genoten verlofuren verschuldigd is aan [verzoekster] . In reactie hierop heeft de Stichting aan mr. Postma meegedeeld dat zij uiterlijk 7 november 2016 zou reageren, maar vervolgens niets meer van zich laten horen. De Stichting is evenmin ter zitting verschenen om haar standpunt toe te lichten. Deze houding voedt de gedachte dat de Stichting wat betreft de financiële afwikkeling van het dienstverband van [verzoekster] "de kop in het zand steekt". Ook dat is de Stichting te verwijten. De door [verzoekster] gevorderde billijke vergoeding van € 14.128,00 bruto acht de kantonrechter voor een geval als het onderhavige evenwel bovenmatig. Gegeven voormelde omstandigheden en alles afwegende, acht de kantonrechter de toekenning van een billijke vergoeding van € 1.000,00 bruto in dit geval redelijk.
Vergoeding voor niet genoten verlofuren (verzoek 3)
4.6
Bij de beoordeling van het verzoek stelt de kantonrechter stelt voorop dat, nu tegen de Stichting verstek is verleend, het verzoek dient te worden toegewezen, tenzij het verzoek de kantonrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
4.7
Ter onderbouwing van het verzoek heeft [verzoekster] gewezen op een door haar overgelegde verlofkaart 2016. Hierop is vermeld dat het verlofsaldo in 2016 in totaal 435 uren bedraagt. Dit aantal is volgens de verlofkaart 2016 als volgt opgebouwd:
- vakantieverlof 2016 123,50
- verlofbudget 2016 56,75
- restant vakantieverlof 2015 123,50
- opgebouwd verlofbudget 0,00
- seniorenverlof 131,25
Totaal 2016 435,00.
4.8.1
Ten aanzien van 'restant vakantieverlof 2015' is in de verlofkaart aangegeven dat deze verlofuren vóór 1 juli 2016 moeten worden opgenomen en dat, indien dit niet gebeurt, deze verlofuren vervallen. Of dit (onder andere met het oog op de arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] ) terecht is, kan de kantonrechter, zonder verweer van de zijde van de Stichting, op basis van de beschikbare feiten niet bepalen. De Stichting zal daarom worden veroordeeld tot uitbetaling van deze uren. Dit komt neer op een bedrag van (afgerond) € 1.974,77 bruto (123,50 uren x € 15,99 bruto per uur).
4.8.2
Naar het oordeel van de kantonrechter is voor wat betreft de verzochte vergoeding voor niet genoten verlofuren over 2016 voor een deel sprake van ongegrondheid als bedoeld in rechtsoverweging 4.6. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt. Het verlofsaldo over 2016 bedraagt 311,5 uren (vakantieverlof 123,50 uren; verlofbudget 56,75 uren; seniorenverlof 131,25). Uit de verlofkaart volgt evenwel dat dit saldo uit gaat van een dienstverband van [verzoekster] bij de Stichting gedurende het gehele jaar 2016, dus van 52 weken. Het saldo aan verlofuren voor geheel 2016 is immers al in januari 2016 bijgeboekt. Het dienstverband van [verzoekster] bij de Stichting is echter per 23 september 2016 (week 38) beëindigd. Het dienstverband van [verzoekster] duurde in 2016 dus geen 52 weken maar 38 weken. Dit leidt er toe dat het verlofsaldo dient te worden gecorrigeerd naar (afgerond) 228 uren (38/52 x 311,5 uren). De Stichting zal daarom worden veroordeeld tot uitbetaling van deze uren. Dit komt neer op een bedrag van € 3.645,72 bruto (228 uren x € 15,99 bruto per uur).
4.8.3
De vergoeding voor niet genoten verlofuren komt daarmee in totaal op € 5.620,49 bruto (€ 1.974,77 bruto terzake 2015 plus € 3.645,72 bruto terzake 2016).
Wettelijke rente en wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW
4.9
De wettelijke rente over de transitievergoeding en de vergoeding voor niet genoten verlofuren zal worden toegewezen als verzocht nu dit volgt uit respectievelijk de artikelen 7:686a lid 1 BW en 6:83 sub a. BW jo. 6:119 BW. De wettelijke verhoging (over de vergoeding voor niet genoten verlofuren) zal worden toegewezen als verzocht nu dit de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Wat betreft de billijke vergoeding zal de kantonrechter bepalen dat hierover per 22 februari 2017 wettelijke rente is verschuldigd nu de verschuldigdheid van een billijke vergoeding per heden is vastgesteld en de betaling binnen 7 dagen na heden dient plaats te vinden.
4.10
Omdat de Stichting (grotendeels) ongelijk krijgt, komen de proceskosten voor haar rekening. De proceskosten aan de zijde van [verzoekster] worden tot op heden vastgesteld op:
griffierecht € 79,00
explootkosten € 76,40
salaris gemachtigde € 400,00
Totaal € 555,40.
Ten aanzien van de nakosten wordt beslist als hieronder is aangegeven.