3.1
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder dient, tegenover de gemotiveerde betwisting door eiser, aannemelijk te maken dat het belastbare feit voor de onderhavige rioolheffing - in casu: de indirecte afvoer van hemelwater op de gemeentelijke riolering - zich heeft voorgedaan. In dit bewijs is verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd.
3.2
De rechtbank acht aannemelijk dat al het van eisers perceel afkomstige hemelwater rechtstreeks in het achtergelegen open water wordt afgevoerd. De kern van de zaak is vervolgens gelegen in de omschrijving van het belastbare feit. Die omschrijving knoopt aan bij de aansluiting dan wel de afvoer op "de gemeentelijke riolering" (zie 2.5). Die gemeentelijke riolering is in de Verordening vervolgens afzonderlijk gedefinieerd (zie 2.3).
3.3
Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de term “gemeentelijke riolering” ruim moet worden uitgelegd, en dat hier ook “gemeentelijk oppervlaktewater” mee wordt bedoeld. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de formulering zoals vermeld in de Rioleringswet. Verweerder heeft verder gesteld dat de gemeente ook rioolheffing in rekening mag brengen omdat zij onderhoudsplichtig is ten aanzien van het gemeentelijk oppervlaktewater. Ter zitting heeft verweerder in dat verband verklaard dat naar zijn mening artikel 2, onder b, van de Verordening van toepassing is en dat dit onderdeel de lading dekt.
3.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met zijn verwijzing naar artikel 2, onder b, van de Verordening weliswaar in algemene zin de rechtsgrond voor het kunnen heffen van de rioolheffing als gemeentelijke belasting verwoord, maar heeft hij daarmee nog niet aannemelijk gemaakt dat ook in eisers geval is voldaan aan de in artikel 3 van de Verordening opgenomen omschrijving van het belastbare feit.
3.5
De term “gemeentelijke riolering” is in de onderhavige Verordening immers omschreven als “een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente". De rechtbank acht deze formulering niet ruim genoeg om daar ook “gemeentelijk oppervlaktewater” onder te begrijpen. De burgers van de gemeente Leeuwarden moeten uit een belastingverordening immers eenduidig kunnen opmaken welke feiten zullen leiden tot het heffen van (in dit geval) rioolheffing. Naar het oordeel van de rechtbank duidt de term "voorziening" in dit verband, zeker in combinatie met de omschrijving van het belastbare feit ("aangesloten"), op het buizenstelsel en niet (tevens) op het oppervlaktewater (vgl. ook het onderscheid tussen de termen gemeentelijke riolering en gemeentelijk oppervlaktewater zoals verweerder dat zelf in de uitspraak op bezwaar heeft gemaakt). Bovendien staat in de Verordening niet vermeld dat voor het begrip gemeentelijke riolering de formulering uit de Rioleringswet leidend is. Dat de gemeente dit wellicht wel zo heeft bedoeld, maakt het voorgaande niet anders. Ook de maatstaf van heffing draagt niet bij aan de vereiste helderheid. Uit artikel 5 van de Verordening kan eiser immers concluderen dat in zijn geval geen maatstaf van heffing bestaat, nu de fictie van het vijfde lid (afvoer = toevoer) in zijn geval op nihil zou uitkomen.
4. Op grond van het voorgaande luidt de conclusie van de rechtbank, deels onder ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden, dat niet aannemelijk is geworden dat in 2016 het belastbare feit van artikel 3, eerste lid, onder a (eigenaar) en onder b (gebruiker) van de Verordening heeft plaatsgevonden. De aanslagen rioolheffing zijn daarom gelet op de redactie van de Verordening ten onrechte opgelegd. De rechtbank komt daardoor aan de behandeling van de overige grieven niet meer toe.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 46 dient te vergoeden.
6. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
Deze uitspraak is op 8 maart 2017 gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van R.H. Wolfslag, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op die datum, evenals de rechtsmiddelenverwijzing. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de rechter en de griffier.
w.g. griffier
w.g. rechter