[werknemer] vordert voorwaardelijk, voor zover in rechte wordt geoordeeld dat het concurrentiebeding een indiensttreding van [werknemer] bij Koninklijke Van Wijhe Verf B.V. in de weg staat, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in reconventie bij wijze van voorlopige voorziening:
dit concurrentiebeding – met terugwerkende kracht – vanaf 1 maart 2018, althans een in goede justitie te bepalen datum, te schorsen, zodat [werknemer] nadien in dienst kan treden bij Van Wijhe en
voor het geval het concurrentiebeding niet, dan wel per een latere datum dan 1 maart 2018 wordt geschorst,
dit (tevens) te schorsen, zodanig dat de reikwijdte beperkt wordt tot de zogenaamde TIFA markt, zodanig dat het [werknemer] vrij staat om na 1 maart 2018 R&D activiteiten te verrichten ten behoeve van derden/ondernemingen, die geen verfproducten leveren aan Timmerfabrikanten, zoals genoemd op de ledenlijst van de Nederlandse Branchevereniging voor de Timmerindustrie;
subsidiair,
het in artikel 12 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding op een in goede justitie te bepalen wijze te matigen, voor wat betreft de duur en/of de reikwijdte van het beding;
zulks nu het concurrentiebeding onbillijk beperkend is voor [werknemer] , in verhouding tot het te beschermen belang van ASV en het aannemelijk is dat de bodemrechter op grond van artikel 7:653 lid 3sub b BW zal oordelen dat het concurrentiebeding vernietigd, althans gematigd dient te worden, zodanig dat het [werknemer] is toegestaan bij van Wijhe in dienst te treden;
alles met veroordeling van ASV in de proceskosten.