vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/188671 / HA ZA 18-255
Vonnis van 27 november 2019
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PATRAM FACILITIES B.V.,
gevestigd te Tolbert,
eiseres,
advocaat mr. J. Borsch te Tolbert,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SYLVAPHANE VASTGOED B.V.,
gevestigd te Tolbert,
gedaagde,
advocaat mr. J. Plat te Drachten,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] STAALBOUW B.V.,
gevestigd te Leek,
gedaagde,
advocaat mr. A.J. Welvering te Leek.
Partijen zullen hierna PatRam, Sylvaphane en [naam] Staalbouw genoemd worden.
2 De feiten
2.1.
PatRam is sinds 2012 eigenaar van het bedrijfspand aan de [locatie 1] zij verhuurt ruimtes in het pand aan verschillende derden.
2.2.
Sylvaphane is sinds 2014 eigenaar van de omringende bedrijfspanden aan de [locatie 2] , [locatie 3] en [locatie 4] , waarin zij flexibele verpakkingsfilms van diverse grondstoffen produceert en verwerkt.
2.3.
Sylvaphane heeft op 18 februari 2015 aan [naam] Staalbouw opdracht gegeven tot nieuw- en verbouw van haar bedrijfspanden aan de [locatie 2] en [locatie 3] , in welk kader gefaseerd (sloop- en bouw)werkzaamheden zijn uitgevoerd. [naam] Staalbouw heeft deze werkzaamheden deels uitbesteed aan onderaannemers; Sylvaphane heeft de directievoering opgedragen aan het bouwkundig ingenieursbureau W2N Groningen B.V. te Groningen.
2.4.
Fase 1 van het bouwproject is in maart 2015 aangevangen. In deze fase is het bestaande bedrijfspand aan de [locatie 2] gesloopt en is er een nieuw bedrijfspand gebouwd. Tevens is een overdekte doorgang (corridor) gebouwd, waarbij mini-vibropalen zijn aangebracht door middel van hoogfrequent trillen. Op 20 maart 2015 heeft PatRam scheurvorming in de vloer van haar bedrijfspand ontdekt en melding hiervan gemaakt aan Sylvaphane. PatRam heeft in april 2015 andere scheuren in de muren van haar bedrijfspand ontdekt en ook hiervan melding gedaan aan Sylvaphane.
2.5.
Bij brief van 20 mei 2015 heeft PatRam [naam] Staalbouw aansprakelijk gesteld voor (tot dan toe) opgetreden schade.
2.6.
Fasen 2 en 3 van het bouwproject zijn gelijktijdig in augustus 2015 aangevangen. In deze fasen is het bestaande bedrijfspand aan de [locatie 3] gesloopt en is er een nieuw bedrijfspand gebouwd. Hiertoe moest het oude bedrijfspand van Sylvaphane worden gescheiden van het bedrijfspand van PatRam omdat deze deels met elkaar verbonden waren. Daartoe is een ringbalk van de vloer "geprikt" door middel van een hydraulische sloophamer en is een stuk gevel van het bedrijfspand van PatRam weggehaald. Tijdens de sloop is een leiding die nog tussen de panden aan de [locatie 3] en [locatie 1] aanwezig was, onbedoeld stukgetrokken. Daarna heeft [naam] Staalbouw in ongeveer twee weken tijd alles dichtgemaakt en afgewerkt. In deze periode was er sprake van overvloedige regenval en heeft PatRam - ondanks door [naam] Staalbouw aangebrachte provisorische afdichting - enkele malen wateroverlast ondervonden in haar bedrijfspand, in elk geval bij de hoofdingang.
2.7.
Bij brief van 31 augustus 2015 heeft PatRam [naam] Staalbouw opnieuw aansprakelijk gesteld.
2.8.
Op 2 september 2015 heeft [naam] Staalbouw een nulmeting laten uitvoeren aan het bedrijfspand van PatRam. Hierbij zijn 65 gebreken in de binnen- en buitengevel beschreven en fotografisch vastgelegd.
2.9.
In opdracht van de (CAR-)verzekeraar van [naam] Staalbouw heeft Cunningham Lindsey Nederland B.V. te Hoogeveen op 8 oktober 2015 een rapport opgesteld naar aanleiding van de schademelding. Hierin is, voor zover van belang, het volgende gerapporteerd:
Stand van het werk
Op het moment van onderhavige kwestie werden de verschillende typen funderingspalen aangebracht van fase 1.
ONDERZOEK
Bevindingen van de expert
(…)
Tijdens onze inspectie ter plaatse hebben wij in het bijzijn van wederpartij de volgende gebreken aan het bedrijfspand waargenomen:
Ad 1. Scheuren in het metselwerk van de wanden (…) ter plaatse van het trappenhuis van het kantoorgedeelte gelegen aan de Feithsweg.
Ad 2. Naadvorming ter plaatse van de aansluitingen van lichte scheidingswanden, tussen de kantoorruimten, met de hoofddraagconstructie.
Ad 3. Scheurvorming in de bestaande betonvloer van de bedrijfshal gelegen achter het kantoordeel.
Op basis van het bovengenoemde, en na bestudering van de ontvangen stukken, zijn wij tot de volgende bevindingen gekomen:
- Er was geen sprake van zwaar heiwerk, de gekozen wijze van uitvoering staat bekend als zeer weinig overlast veroorzakende wijze van funderen;
- De aard en de vervuiling van de scheuren in de vloer van de bedrijfshal duiden op reeds bestaande scheuren als gevolg van krimp en jarenlang intensief gebruik;
- In de directe nabijheid van de uitgevoerde werkzaamheden hebben wij geen enkele indicatie van trillingen/zetting waargenomen. Denk hierbij aan aansluitingen van de prefab betonelementen aan de onderzijde van de bedrijfshal;
- Dat er lichte trillingen en geluidsoverlast zijn ontstaan gedurende de funderingswerkzaamheden en het rijden van dergelijk materieel is aannemelijk. Echter, de bodemsamenstelling is niet zodanig dat trillingen over een afstand van ruim 50 meter een destructieve werking konden hebben op een dergelijk stabiele gefundeerde bouwconstructie.
Samenvattend, op grond van het bovenstaande en onze ervaring op het gebied van schade als gevolg van funderingswerkzaamheden, achten wij het oorzakelijk verband tussen de geclaimde schade en uitgevoerde werkzaamheden niet aanwezig.
2.10.
Bij e-mail van 13 oktober 2015 heeft [naam] Staalbouw de aansprakelijkstellingen van PatRam van de hand gewezen, onder verwijzing naar het rapport van Cunningham Lindsey.
2.11.
In opdracht van PatRam heeft het bouwkundig adviesbureau ABT B.V. te Velp een contra-expertise uitgevoerd. In een rapport van 24 december 2015 heeft deze deskundige, voor zover van belang, het volgende gerapporteerd:
4 De standpunten van partijen
Het standpunt van PatRam
4.1.
PatRam legt - samengevat weergegeven - aan haar vorderingen ten grondslag dat haar bedrijfspand beschadigd is als gevolg van door [naam] Staalbouw uitvoerde sloop- en bouwwerkzaamheden aan de omliggende bedrijfspanden van Sylvaphane. Het aanbrengen van de mini-vibropalen in fase 1 ging met ernstige trillingen gepaard en hierdoor is schade ontstaan. Hiervan is ook melding gemaakt aan Sylvaphane. De meeste schade is echter ontstaan in fase 2 tijdens de sloopwerkzaamheden. Naast de beschadigingen zoals omschreven in r.o. 2.6, zijn er volgens PatRam een brandmeldinstallatie, een aantal lampen en een stuk systeemplafond vernield. Als gevolg van de wateroverlast is een gipsen binnenmuur zodanig aangetast dat vervanging hiervan noodzakelijk is; ook moet de vloer opnieuw gevoegd worden.
4.2.
Sylvaphane heeft als opdrachtgever onrechtmatig gehandeld door een verkeerde keuze te maken bij het inschakelen van [naam] Staalbouw (en haar onderaannemers). Daarnaast is zij tekortgeschoten bij de voorbereidingen van het project en het treffen van voorzorgsmaatregelen bij de sloop- en bouwwerkzaamheden. Zo had er een gedegen vooronderzoek moeten plaatsvinden, opdat een risicomijdende wijze van uitvoering gekozen zou zijn. Ook had Sylvaphane moeten toezien op het uitvoeren van een nulmeting voorafgaand aan het project, overeenkomstig de door de CAR-verzekeraar van [naam] Staalbouw gestelde eis in de polisvoorwaarden. Tot slot heeft Sylvaphane niet toegezien op een zorgvuldige uitvoering van het werk. Zij was op de hoogte van alle perikelen rondom de werkzaamheden en van alle schade, maar heeft desondanks geen actie ondernomen en toegestaan dat de werkzaamheden op dezelfde onvoorbereide wijze werden voortgezet.
4.3.
[naam] Staalbouw heeft als hoofdaannemer onrechtmatig gehandeld. Door de uitgevoerde werkzaamheden is het bedrijfspand van PatRam beschadigd. [naam] Staalbouw had voorzorgsmaatregelen moeten treffen en vooronderzoek moeten doen, teneinde de kans op schade zoveel mogelijk te reduceren. Dat heeft zij echter nagelaten. Zo is het onbegrijpelijk dat [naam] Staalbouw geen nulmeting en trillingsmetingen voorafgaand aan het project heeft uitgevoerd, zoals ook haar eigen CAR-verzekeraar eist. [naam] Staalbouw kan zich wat dat betreft niet verschuilen achter de directievoering door W2N. PatRam betwist dat haar bedrijfspand in slechte staat zou hebben verkeerd. Er bleek op 20 maart 2015 weliswaar sprake te zijn van oude scheuren, maar er zijn die dag ook twee nieuwe scheuren in de vloer waargenomen; daarnaast zijn in april 2015 nieuwe scheuren ontdekt in de trapopgang en in een ruimte die als studio wordt gebruikt. De geleden schade blijkt meer dan afdoende uit de overgelegde foto's en filmpjes; dat er daadwerkelijk ernstige trillingen zijn waargenomen in het gehele pand blijkt ook uit de filmpjes en de schriftelijke verklaringen van twee werknemers van PatRam. De wateroverlast deed zich alleen voor tijdens het plaatsen van de palen, dus kan niet toegeschreven worden aan enig hoogteverschil zoals [naam] Staalbouw heeft gesteld.
4.4.
Volgens PatRam blijkt het causaal verband tussen de schade en de uitgevoerde werkzaamheden afdoende uit het rapport van ABT. Het rapport van Cunningham Lindsey kan niet worden gehanteerd omdat deze enkel betrekking heeft op fase 1, maar vooral ook omdat hierin van een verkeerd uitgangspunt is uitgegaan als het gaat om de (veel geringere) afstand tussen het bedrijfspand van PatRam en de bouwlocatie. PatRam verzoekt de rechtbank om, zo nodig, zelf een deskundige te benoemen en heeft hiertoe haar eis gewijzigd/aangevuld.
4.5.
Sylvaphane en [naam] Staalbouw zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de geleden schade. PatRam beraamt deze schade op € 78.508,42 (productie 33 van de dagvaarding). Ter nadere onderbouwing van deze schade heeft PatRam onder meer een offerte van Bouwbedrijf Speelman B.V. te Alteveer overgelegd in verband met de herstelkosten (productie 36). De door [naam] Staalbouw overgelegde offerte van Bouwbedrijf Pilat is nooit eerder met PatRam gedeeld; het verschil zit vooral daarin dat in die offerte de schade in de fabriekshal niet is meegenomen en een zeer laag uurtarief wordt gehanteerd.
Het standpunt van Sylvaphane
4.6.
Sylvaphane stelt een goede aannemer te hebben uitgekozen. [naam] Staalbouw is een gerenommeerde onderneming, die bij uitstek gespecialiseerd is in het bouwen van bedrijfsloodsen. Er waren geen redenen om aan de deskundigheid van [naam] Staalbouw te twijfelen. De gemaakte keuze valt haar dan ook niet te verwijten.
4.7.
Sylvaphane stelt verder die voorzorgsmaatregelen te hebben getroffen, die van een niet-deskundige opdrachtgever verlangd kunnen worden. De keuze voor mini-vibropalen is bewust gemaakt, onder meer ook vanwege de uiterst gevoelige bedrijfsprocessen bij Sylvaphane zelf. Tevoren heeft Sylvaphane bij een ander project meegekeken hoe het aanbrengen van mini-vibropalen in zijn werk gaat en heeft zij het bouwkundig ingenieursbureau W2N over deze werkwijze geraadpleegd. Het was in deze situatie de beste manier om te heien en er was geen reden om aan te nemen dat er schade zou ontstaan. Dat [naam] Staalbouw zich kennelijk niet aan haar CAR-verzekeringsvoorwaarden heeft gehouden, door vooraf geen nulmeting of trillingsmetingen uit te voeren, kan moeilijk aan Sylvaphane worden tegengeworpen. Dat is iets tussen [naam] Staalbouw en haar verzekeraar.
4.8.
Sylvaphane betwist dat uit de overgelegde foto's en filmpjes iets valt op te maken. Zij houdt vast aan het rapport van Cunningham Lindsey. Volgens deze deskundige bestaat er geen causaal verband tussen de door [naam] Staalbouw uitgevoerde werkzaamheden en de schade. ABT bevestigt ook dat er bij de sloop- en bouwwerkzaamheden van [locatie 2] geen schade is veroorzaakt (punt 4.3 van het rapport van ABT). De conclusies van de deskundigen verschillen daar waar ABT de het aanbrengen van mini-vibropalen als oorzaak van de schade aanwijst. Indien dat in rechte vast zou komen te staan, dan geldt dat Sylvaphane pas erbij is geroepen op het moment dat de laatste paal werd geboord; zij had toen geen gelegenheid meer maatregelen te treffen. Haar valt dan ook op dit punt geen verwijt te maken.
4.9.
Volgens ABT zou verder bij de sloopwerkzaamheden aan de [locatie 3] schade zijn ontstaan aan het bedrijfspand van PatRam. Ook op dit punt valt Sylvaphane geen verwijt te maken. Omdat de sloopwerkzaamheden aan de [locatie 2] zonder schade zijn uitgevoerd, was er geen aanleiding voor Sylvaphane om in te grijpen dan wel de latere sloopwerkzaamheden aan de [locatie 3] te stoppen. Het aanbrengen van mini-vibropalen betreft een ander soort werkzaamheden, zodat daarin geen reden voor ingrijpen gelegen kan zijn geweest. Fasen 2 en 3 waren al bijna drie maanden aan de gang toen PatRam zich op 18 november 2015 weer meldde. Ondertussen was het rapport van Cunningham Lindsey uitgebracht, met als conclusie dat geen causaal verband tussen de bouwwerkzaamheden en de gemelde schade bestond. Hierop mocht Sylvaphane afgaan.
4.10.
Sylvaphane betwist dat uit de overgelegde foto's en filmpjes kan worden afgeleid dat schade is veroorzaakt als gevolg van de bouwwerkzaamheden. In het bijzonder betwist zij dat de panden aan de [locatie 3] en [locatie 1] middels een betonvloer met elkaar verbonden waren. Als er al trillingen zouden zijn geweest, dan zouden die hooguit bij de hoofdingang maar zeker niet in het hele pand voelbaar zijn geweest.
4.11.
Sylvaphane benadrukt dat zij zelf geen enkele schade heeft gehad, ondanks het feit dat haar extrusiehal op enkele meters verwijderd was van de bouwlocaties. Bovendien heeft Sylvaphane vernomen dat het bedrijfspand van PatRam bij de aanschaf in 2012 al in slechte staat verkeerde, zodat de gestelde schade mogelijk al aanwezig was. Sylvaphane betwist ook de hoogte van de schade. Zo zijn bijvoorbeeld ten onrechte advocaatkosten opgevoerd in de specificatie van PatRam. De herstelkosten zijn onvoldoende onderbouwd. In de offerte van Bouwbedrijf Speelman zijn ook herstelpunten meegenomen, waarvan ABT concludeert dat geen causaal verband bestaat. Er lijkt dus veeleer achterstallig onderhoud gevorderd te worden. Het door [naam] Staalbouw geraadpleegde Bouwbedrijf Pilat kwam ook op een substantieel lager bedrag uit.
4.12.
Sylvaphane verzoekt om afwijzing van de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring vanwege het mogelijke restitutierisico.
Het standpunt van [naam] Staalbouw
4.13.
[naam] Staalbouw was de (hoofd)aannemer. De directie werd gevoerd door het door Sylvaphane ingeschakelde bouwkundig ingenieursbureau W2N Groningen; dit bureau heeft alle sloop- en bouwplannen vooraf gecontroleerd en goedgekeurd.
4.14.
[naam] Staalbouw betwist dat er schade is ontstaan als gevolg van het aanbrengen van mini-vibropalen. Zij benadrukt dat er van heien geen sprake is geweest; de gekozen methode voorkomt juist schade als gevolg van heiwerkzaamheden aan belendende panden. Eventuele schade aan de naastgelegen bedrijfspanden was hierdoor niet te verwachten; een nulmeting of trillingsmetingen waren dan ook niet nodig. Er hoefde geen minder risicomijdende wijze van uitvoering gekozen te worden, sterker nog, die was ook niet voorhanden. Volgens de ingeschakelde onderaannemer hebben zich bij de uitvoering geen bijzonderheden voorgedaan. [naam] Staalbouw betwist dan ook dat tijdens de uitvoering uitzonderlijke trillingen zijn waargenomen dan wel dat daardoor schade zou zijn ontstaan. De scheuren in de vloer die op 20 maart 2015 zijn aangewezen, bleken oude scheuren te betreffen. Ook de scheuren in de muren, die twee maanden na dato zijn aangewezen, betreffen oude en reguliere krimpscheuren. Het rapport van Cunningham Lindsey bevestigt dat er geen schade is ontstaan als gevolg van de werkzaamheden in fase 1 van het bouwproject. Het rapport van ABT is ondeugdelijk omdat er een verkeerd berekeningsprogramma is gehanteerd; bovendien is ABT uitsluitend afgegaan op wat haar opdrachtgever PatRam aan informatie heeft verstrekt.
4.15.
[naam] Staalbouw betwist ook dat er schade is ontstaan tijdens fasen 2 en 3 (de sloopwerkzaamheden aan de [locatie 3] ). Het prikken van de betonnen vloer is uitgevoerd door een onderaannemer. De vloeren waren vrij dragend, dus niet verbonden met het bedrijfspand van PatRam, zodat van trillingen daar geen sprake kan zijn geweest. Alleen was er een funderingsstrook verbonden aan de hoofdingang van het bedrijfspand aan de [locatie 3] , maar trillingen zijn dan hooguit bij de oude hoofdingang mogelijk maar zeker niet in het hele pand. [naam] Staalbouw betwist dat er in fasen 2 en 3 nieuwe scheuren zijn ontstaan. De overlegde filmpjes zijn oncontroleerbaar en tonen ook niets aan. Het was verder juist de bedoeling om het pand aan de [locatie 3] los te koppelen van die aan de [locatie 1] , door de ringbalk en een deel van de gevel weg te halen. Nadien is alles volgens planning dichtgemaakt en afgewerkt. Door overvloedige regenval is inderdaad water bij de hoofdingang naar binnen gekomen, maar daardoor hoeft geen binnenmuur vervangen te worden noch een vloer opnieuw gevoegd te worden. Deze overlast kon ontstaan doordat er een verschil in hoogteniveau bestond met het omliggende terrein; dit heeft Sylvaphane opgelost door een damwandkering aan te laten brengen. [naam] Staalbouw was niet verantwoordelijk voor het verwijderen van bekabeling c.q. leidingen, dat valt buiten de opdracht. Sylvaphane c.q. W2N heeft meegedeeld dat deze sloopwerkzaamheden direct konden worden verricht omdat de bekabeling en leidingen al waren verwijderd; een signaalkabel bleek echter nog aanwezig te zijn. Deze is inderdaad stukgetrokken, maar daar is [naam] Staalbouw niet verantwoordelijk voor. Over een cv-leiding is [naam] Staalbouw niets bekend, noch over een brandmeldinstallatie, lampen of een systeemplafond.
4.16.
Volgens [naam] Staalbouw kan de schade aan het bedrijfspand van PatRam al aanwezig zijn geweest. De overgelegde taxatie is uitgebracht met het oog op verkrijging van een financiering en zegt daarom niets over de staat van een pand. PatRam heeft ook erkend dat er sprake was van oude scheurvorming. Concreet blijven er vier scheuren over volgens de stellingen van PatRam, maar dat valt in het niet bij de hoeveelheid gebreken die in de later alsnog uitgevoerde nulmeting zijn geregistreerd.
4.17.
[naam] Staalbouw betwist de omvang van de schade. De eigen uren en de advocaatkosten worden ten onrechte gevorderd. Met het herstel zijn maximaal herstelkosten conform de offerte van Bouwbedrijf Pilat gemoeid; deze offerte is destijds op verzoek van [naam] Staalbouw opgemaakt in het kader van de pogingen om tot een vergelijk te komen. Tot slot wordt ten onrechte verrekenbare btw als schade gevorderd.
4.18.
Voor wat betreft de eiswijziging stelt [naam] Staalbouw zich op het standpunt dat PatRam geen gelegenheid geboden dient te worden om haar stellingen alsnog aan de hand van een gerechtelijk deskundigenonderzoek nader te onderbouwen.
5 De beoordeling
De eiswijziging
5.1.
PatRam heeft haar eis gewijzigd. Nu Sylvaphane en [naam] Staalbouw tegen de wijziging als zodanig geen bezwaar hebben gemaakt en ook overigens niet is gebleken van beletselen, zal de rechtbank bij haar verdere beoordeling de gewijzigde eis van PatRam als uitgangspunt nemen.
5.2.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of Sylvaphane als opdrachtgever op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) onrechtmatig gehandeld heeft jegens PatRam. De rechtbank stelt voorop dat het een eigenaar van een pand in beginsel vrij staat dat pand naar eigen goeddunken te slopen of verbouwen. Deze vrijheid wordt evenwel beperkt indien door de wijze van uitvoering van de werkzaamheden schade kan ontstaan aan belendende of naburige panden. De eigenaar van het pand zal rekening moeten houden met de mogelijkheid van schade, daarnaar onderzoek moeten doen en zo nodig maatregelen ter voorkoming van schade moeten treffen.1
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat Sylvaphane voor [naam] Staalbouw als (hoofd)aannemer heeft mogen kiezen. Sylvaphane heeft onweersproken aangevoerd dat het gaat om een gerenommeerde en gespecialiseerde bouwonderneming, waarmee zij bovendien eerder (een) goede ervaring(en) had opgedaan. Om die reden valt niet in te zien dat zij een verkeerde keuze gemaakt zou hebben.
5.4.
Verder is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake van is dat Sylvaphane onvoldoende zou hebben toegezien op de voorbereidingen van het bouwproject. Hiertoe stelt de rechtbank voorop dat Sylvaphane als niet ter zake kundige kan worden aangemerkt. Gesteld noch gebleken is dat het voor haar voorzienbaar was dat door de uit te voeren werkzaamheden schade zou kunnen ontstaan aan het bedrijfspand van PatRam, buiten enkele geplande destructieve werkzaamheden in fasen 2 en 3 om. Voor wat betreft het aanbrengen van mini-vibropalen in fase 1 heeft Sylvaphane onweersproken gesteld zich tevoren te hebben verdiept in deze werkwijze en zich te hebben laten adviseren door het bouwkundig ingenieursbureau W2N. Zonder nadere toelichting - die aan de zijde van PatRam ontbreekt - is onduidelijk wat ter zake daarvan nog meer van Sylvaphane kon worden verwacht. Voor wat betreft de sloopwerkzaamheden in fasen 2 en 3 geldt dat het enkele feit dat het pand aan de [locatie 3] fysiek moest worden gescheiden van het bedrijfspand van PatRam, nog niet betekent dat andere schade - dat wil zeggen: andere dan de direct daarmee gepaard gaande schade, die ook weer hersteld zou worden - te voorzien was. Voor het overige heeft PatRam niets aangevoerd waaruit het tegendeel blijkt. Bij deze stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat Sylvaphane geen aanleiding had om (meer) onderzoek te doen naar de mogelijkheid van schade en zo nodig maatregelen ter voorkoming daarvan te treffen. Onder deze omstandigheden kan haar dus ook niet verweten worden dat zij niet bij [naam] Staalbouw erop aangedrongen heeft om een nulmeting of trillingsmetingen voorafgaand aan het bouwproject uit te voeren.
5.5.
Tot slot oordeelt de rechtbank dat ook niet is gebleken dat Sylvaphane onvoldoende heeft toegezien op een zorgvuldige uitvoering van het bouwproject. Als een niet ter zake kundige mag Sylvaphane in beginsel ervan uitgaan dat de aannemer zijn werk goed doet. Voor wat betreft het aanbrengen van de mini-vibropalen in fase 1 heeft Sylvaphane onweersproken tot haar verweer aangevoerd dat de laatste paal werd aangebracht op het moment dat zij erbij werd gehaald, zodat zij geen gelegenheid meer had tot het treffen van eventuele maatregelen. Dat betekent dat, zelfs als de uitvoering gebrekkig zou zijn geweest, Sylvaphane daarvan geen verwijt valt te maken. Voor wat betreft de sloopwerkzaamheden in fasen 2 en 3 geldt dat uit de rapporten van zowel Cunningham Lindsey als ABT volgt dat de overige werkzaamheden in fase 1 niet tot enige schade (zouden kunnen) hebben geleid. Van Sylvaphane kon daarom niet gevergd worden op voorhand een bouwstop op te leggen c.q. maatregelen te treffen voor de uitvoering van de latere sloop- en nieuwbouwwerkzaamheden aan de [locatie 3] in fasen 2 en 3. Voorts is gesteld noch gebleken dat Sylvaphane tijdens de uitvoering van die werkzaamheden (tijdig) is geïnformeerd over trillingen of schade als gevolg van het prikken van de vloer, het weghalen van een stuk gevel of anderszins. Bij deze stand van zaken moet ervan uitgegaan worden dat ook toen Sylvaphane geen gelegenheid heeft gehad om nog in te grijpen, indien dat noodzakelijk zou zijn geweest.
5.6.
De slotsom is dat niet is vast komen te staan dat Sylvaphane onrechtmatig gehandeld heeft jegens PatRam, zodat de vorderingen die tegen haar zijn ingesteld integraal zullen worden afgewezen. Gelet op deze beslissing komt de rechtbank niet toe aan de benoeming van een andere deskundige, zoals tertiair gevorderd. Alle overige stellingen van partijen kunnen verder onbesproken blijven.
5.7.
PatRam zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten van Sylvaphane. De kosten aan de zijde van Sylvaphane worden vastgesteld op:
- betaald griffierecht € 1.950,00
- salaris advocaat 2.148,00 (2,0 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 4.098,00
De zaak tegen [naam] Staalbouw
5.8.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of [naam] Staalbouw als (hoofd)aannemer van het bouwproject op grond van artikel 6:162 BW onrechtmatig gehandeld heeft jegens PatRam. De rechtbank stelt voorop dat de mate van zorg die van de aannemer bij (bouw)werkzaamheden mag worden verlangd met het oog op (het vermijden of beperken van) schade die daarvan het gevolg kan zijn, afhankelijk is van de feitelijke omstandigheden, waaronder de aard en ingrijpendheid van de werkzaamheden, de voorzienbaarheid van de schade, het voeren van overleg met omwonenden teneinde mogelijke risico’s op het spoor te komen, het verrichten van onderzoek, de praktische mogelijkheden om voorzorgsmaatregelen te treffen en de eventuele bijzondere kwetsbaarheid van (de bebouwing op) het buurperceel.2
5.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat [naam] Staalbouw onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen teneinde schade aan het bedrijfspand van PatRam te voorkomen. Uit de stellingen van [naam] Staalbouw - die PatRam niet voldoende weersproken heeft, zodat van de juistheid daarvan zal worden uitgegaan - kan het volgende worden afgeleid. [naam] Staalbouw heeft voor de aanvang van het bouwproject overleg gevoerd met Sylvaphane en met diens bouwkundige ingenieursbureau W2N, waarbij de situatie ter plaatse en mogelijke risico's die verbonden zijn aan de uitvoering van de werkzaamheden in kaart zijn gebracht en besproken. In plaats van te heien is gekozen voor het voor de omgeving minder ingrijpende aanbrengen van mini-vibropalen. Verder is nagegaan dat er aan de [locatie 3] sprake was van vrij dragende vloeren en dat uitsluitend een funderingsstrook dat pand met het bedrijfspand van PatRam verbond. Ook is de aanwezigheid van de bekabeling en leidingen tussen beide panden aan de orde gekomen. Onder deze omstandigheden kon naar het oordeel van de rechtbank niet van [naam] Staalbouw worden gevergd dat zij nog nader onderzoek zou doen alvorens met de werkzaamheden te beginnen. Evenmin kan haar onder die omstandigheden verweten worden dat een nulmeting en trillingsmetingen achterwege zijn gelaten. Dat in de polisvoorwaarden van de CAR-verzekeraar wel een dergelijke verplichting is opgenomen, is niet iets waar PatRam zich op kan beroepen.
5.10.
Ook is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat [naam] Staalbouw steken heeft laten vallen bij de uitvoering van de werkzaamheden. De rechtbank zal hierna achtereenvolgens ingaan op het aanbrengen van de mini-vibropalen in fase 1 van het bouwproject en op de in fasen 2 en 3 uitgevoerde (sloop)werkzaamheden.
- Het aanbrengen van de mini-vibropalen
5.11.
PatRam baseert zich op het rapport van ABT, de overgelegde foto's en filmpjes en schriftelijke verklaringen van haar eigen personeel. Het rapport van ABT legt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal. Nog daargelaten dat de gehanteerde berekeningsmethodiek door Sylvaphane is weersproken, geldt dat een (kans)inschatting van overschrijding van toelaatbare waarden op zichzelf bezien nog niets zegt over de vraag of daardoor ook daadwerkelijk schade veroorzaakt is. Kennelijk heeft ABT hier geen nader onderzoek naar gedaan. De overgelegde foto's en filmpjes en de verklaringen van het personeel van PatRam laten hooguit zien dat er momenten zijn geweest waarop geluidsoverlast en trillingen zijn ervaren, maar ook op basis daarvan kan niet worden geconcludeerd dat de duur en de intensiteit zodanig zijn geweest dat hierdoor schade heeft kunnen ontstaan.
5.12.
Bovendien wordt in het rapport van Cunningham Lindsey juist geconcludeerd dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen het aanbrengen van de mini-vibropalen en de in het bedrijfspand van PatRam aangetroffen scheuren. Die conclusie is onder meer gebaseerd op het feit dat deze deskundige bij een visuele inspectie van het bedrijfspand van PatRam geen enkele indicatie van trillingen/zettingen heeft aangetroffen. Dat Cunningham Lindsey ten onrechte - zo lijkt [naam] Staalbouw ook wel te erkennen - van een afstand van vijftig meter is uitgegaan, doet aan die bevinding niet af.
5.13.
Omdat PatRam haar stellingen met betrekking tot het aanbrengen van mini-vibropalen onvoldoende nader heeft onderbouwd, wordt aan bewijslevering op dit punt niet toegekomen. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat [naam] Staalbouw onrechtmatig heeft gehandeld door of bij het aanbrengen van mini-vibropalen.
- De (sloop)werkzaamheden in fasen 2 en 3
5.14.
PatRam baseert zich ook voor dit punt op het rapport van ABT, de overgelegde foto's en filmpjes en verklaringen van haar eigen personeel. Het rapport van ABT legt naar het oordeel van de rechtbank wederom onvoldoende gewicht in de schaal. Het is niet begrijpelijk op grond waarvan deze deskundige tot de conclusie is gekomen dat de sloopactiviteiten hebben geleid tot schade. Met de enkele verwijzing naar een opsomming van 21 gebeurtenissen in paragraaf 4.4 van het rapport - die door PatRam zijn opgegeven maar kennelijk niet door ABT zijn gecontroleerd - heeft de deskundige geen inzicht gegeven in de wijze waarop hij zijn onderzoek heeft uitgevoerd en tot zijn bevindingen is gekomen. Van ABT mocht tenminste verwacht worden dat zij zelf onderzoek doet naar de schadeoorzaak van elk van de 21 gebeurtenissen en op basis daarvan rapporteert welke gebeurtenissen zijn terug te voeren op de door [naam] Staalbouw uitgevoerde werkzaamheden. Ook hier geldt dat de overgelegde foto's en filmpjes en de verklaringen van het personeel van PatRam laten zien dat er momenten zijn geweest waarop geluidsoverlast en trillingen zijn ervaren, maar dat op basis daarvan niet kan worden geoordeeld dat de duur en de intensiteit zodanig zijn geweest dat hierdoor schade heeft kunnen ontstaan.
5.15.
Voor wat betreft het prikken van de vloer en het weghalen van een stuk gevel uit het bedrijfspand van PatRam geldt dat deze onderdeel waren van de uit te voeren werkzaamheden. [naam] Staalbouw heeft de ontstane openingen daarna weer dichtgemaakt en afgewerkt; in zoverre kan er geen sprake meer zijn van (direct daarmee gepaard gaande) schade. Voor wat betreft de wateroverlast die in de tussenliggende periode tijdens overvloedige regenval is ontstaan, is niet gebleken dat [naam] Staalbouw enig verwijt valt te maken. De rechtbank overweegt hiertoe dat [naam] Staalbouw maatregelen heeft getroffen door de ontstane openingen provisorisch af te dichten. Gesteld noch gebleken is dat de afdichting verkeerd is uitgevoerd, noch dat er andere (betere) oplossingen voorhanden waren om het bedrijfspand van PatRam waterdicht te maken. Op het weer zelf heeft [naam] Staalbouw uiteraard geen invloed.
5.16.
Verder staat vast dat [naam] Staalbouw onbedoeld een leiding heeft stukgetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat haar hiervan enig verwijt te maken valt. [naam] Staalbouw heeft onweersproken naar voren gebracht dat zij niet wist van het bestaan van deze leiding, aangezien PatRam en/of W2N haar tevoren verteld had dat alle bestaande leidingen en kabels al waren verwijderd. PatRam heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan [naam] Staalbouw aan de gedane mededelingen moest twijfelen en/of nader onderzoek naar de juistheid ervan had moeten instellen.
5.17.
Dat er een brandmeldinstallatie, lampen en systeemplafond zouden zijn vernield door [naam] Staalbouw (of een onderaannemer), blijkt tot slot nergens uit. Ter zake van de brandmeldinstallatie en lampen ontbreken bewijsstukken. PatRam heeft als productie 7 bij de dagvaarding een foto van een kapotte plafondtegel overgelegd, maar omdat de directe omgeving hierop niet is afgebeeld, kan niet de conclusie worden getrokken dat [naam] Staalbouw hierbij betrokken is geweest.
5.18.
Omdat PatRam haar stellingen met betrekking tot de (sloop)werkzaamheden in fasen 2 en 3 van het bouwproject onvoldoende nader heeft onderbouwd, wordt aan bewijslevering op dit punt niet toegekomen. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat [naam] Staalbouw onrechtmatig heeft gehandeld door of bij het uitvoeren van de betreffende (sloop)werkzaamheden.
5.19.
De slotsom is dat niet is vast komen te staan dat [naam] Staalbouw onrechtmatig gehandeld heeft jegens PatRam, zodat de vorderingen die tegen haar zijn ingesteld integraal zullen worden afgewezen. Gelet op deze beslissing komt de rechtbank ook niet toe aan de benoeming van een andere deskundige, zoals tertiair gevorderd. Alle overige stellingen van partijen kunnen verder onbesproken blijven.
5.20.
PatRam zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten van [naam] Staalbouw. De kosten aan de zijde van [naam] Staalbouw worden vastgesteld op:
- betaald griffierecht € 1.950,00
- salaris advocaat 2.148,00 (2,0 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 4.098,00