3.1
[eiseres] vordert, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat [eiseres] een arbeidsovereenkomst heeft met gedaagde sub 2,
dan wel gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 3, sinds 2 november 2017, dan wel per
een datum welke de kantonrechter in goede justitie juist voorkomt;
2. gedaagde sub 2, dan wel gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 3 te veroordelen om
[eiseres] toe te laten tot haar gebruikelijke werkzaamheden op de overigens gebruikelijke tijdstippen en voorwaarden op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of een gedeelte daarvan, gedurende welke gedaagde sub 2, dan wel gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 3 in gebreke blijft aan deze veroordeling volledig te voldoen;
3. gedaagde sub 2, dan wel gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 3 te veroordelen om
tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 27.631,80 bruto wegens het vanaf 1 april 2018 tot 1 oktober 2018 achterstallig loon, vermeerderd met de wettelijke en overeengekomen toeslagen;
4. gedaagde sub 2, dan wel gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 3 te veroordelen om
tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 22.105,44 bruto wegens het vanaf 1 juni 2013 tot 1 juni 2018 verschuldigde vakantiegeld;
5. gedaagde sub 2, dan wel gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 3 te veroordelen om
tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen tot het tijdstip waarop de
arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd:
a. de somma van € 4.605,30 bruto te rekenen vanaf 1 oktober 2018 als loon te betalen maandelijks bij nabetaling, vermeerderd met de wettelijke overhevelingstoeslag;
b. 8% vakantiebijslag over het loon van € 4.605,30 bruto te rekenen vanaf 1 juni 2018, te betalen op de bij de wet aangegeven tijdstippen;
c. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het sub 3, 5 en 5a en b gevorderde;
d. de wettelijke rente over de sub 3, 4 en 5a tot en met c gevorderde bedragen, voor wat betreft de bedragen welke opeisbaar zijn op het tijdstip van dagvaarding vanaf het tijdstip van opeisbaarheid en voor wat betreft de bedragen welke nadien opeisbaar worden vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
6. gedaagde sub 2, dan wel gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 3 te veroordelen tot
afgifte van een deugdelijke bruto/netto specificatie met betrekking tot het bepaalde onder punt 3, 4 en 5, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat gedaagden na betekening van deze beschikking in strijd met dit gebod handelt;
7. gedaagde sub 2, dan wel gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 3 te veroordelen tot het
betalen van een bedrag ad € 1.298,84 aan buitengerechtelijke incassokosten;
8. gedaagde sub 2, dan wel gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 3 te veroordelen tot het
betalen van de proceskosten van het geding, de kosten van de gemachtigde daaronder
begrepen.
3.2
[eiseres] beroept zich voor haar vorderingen op de vaststaande feiten en stelt daartoe nog het volgende. Partijen verschillen niet van mening over het feit dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en A10HUB B.V. vóór 1 januari 2016. [eiseres] heeft de arbeidsovereenkomst niet opgezegd. [eiseres] heeft haar werkzaamheden per 1 januari 2016 beëindigd in de veronderstelling dat partijen op een later moment definitieve afspraken
zouden maken over de afwikkeling van de arbeidsovereenkomst. Een en ander hield
verband met de afwikkeling van de echtscheiding, zodat er op dat moment nog geen
definitieve afspraken werden gemaakt over wat er exact zou gaan gebeuren met die
arbeidsovereenkomst. Na 1 januari 2016 heeft [eiseres] het bedrijf nog enkele malen vertegenwoordigd. Een arbeidsovereenkomst kan niet zomaar 'van kleur verschieten'; het loon betrof dan ook geen verkapte alimentatie. Dat de mededeling over de opheffing van A10HUB B.V. als opzegging heeft te gelden, wordt door [eiseres] bestreden. Er is geen sprake van ondubbelzinnige opzegging. [eiseres] vordert in deze procedure een verklaring voor recht die met een dagvaarding moet worden ingeleid. [eiseres] is dan ook ontvankelijk in haar vorderingen. [eiseres] is van mening dat zij door middel van een overgang van onderneming bij gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 2, dan wel gedaagde sub 3 in dienst is getreden. [naam 1] is sinds 2 november 2017 bestuurder van Stichting Administratiekantoor [naam 3] . [naam 3] houdt de aandelen in Inivum B.V. Inivum B.V. is op haar beurt de moeder-maatschappij van Redkarma B.V. en Surfkids B.V.
Redkarma B.V. houdt zich volgens haar website al ruim 20 jaar bezig met het ontzorgen van organisaties. Dit ontzorgen vindt plaats door specialisten op het gebied van data-analytics, data science en blockchain. Dit zijn dezelfde of nagenoeg dezelfde activiteiten welke
MMP BI B.V. voorheen uitoefende. Op 2 november 2017 is Surfkids B.V. opgericht. Surfkids is van oorsprong een magazine
dat zich richt op zieke kinderen van 7 tot 12 jaar. Voorheen heette het tijdschrift Kind en
Ziekenhuis. Dit tijdschrift werd voorheen door MMP B.V. uitgegeven. Het oude surfkidslogo uit de beginjaren is vervolgens gebruikt voor het huidige Surfkids. Tevens wordt aan crediteuren verzocht de tenaamstelling van MMP in Surfkids te wijzigen. De klantenkring is derhalve overgedragen.
Tevens zijn de werknemers van de Amrav-groep alle overgegaan naar ofwel Redkarma B.V., ofwel Surfkids B.V. Behalve twee langdurig zieke werknemers van MMP B.V., deze hebben op 11 april 2018 eenzelfde brief als [eiseres] ontvangen. Voor zover [eiseres] bekend, hebben deze werknemers een regeling getroffen met [naam 1] , althans één van zijn nieuwe ondernemingen. Binnen de Amrav-groep stond praktisch al het personeel op de loonlijst van MMP B.V. [eiseres] deed allerhande werkzaamheden, voor alle bv’s uit de Amrav-groep. Zij communiceerde extern op naam van de bv waar het betrekking op had.
De activiteiten van de geliquideerde bv's zijn dus overgeheveld naar Inivum c.s. [eiseres] heeft sinds 1 april 2018 geen regulier salaris meer ontvangen. Daarnaast heeft zij nimmer 8% vakantiegeld ontvangen. Zij is zich echter bewust van het feit dat zij met een verjaringstermijn van vijf jaar wordt geconfronteerd. Daar het vakantiegeld van het daar
voorafgaande jaar opeisbaar is in de maand mei, vordert [eiseres] het vakantiegeld verschuldigd vanaf juni 2013.
3.4
De brief van 31 maart 2018 is door [eiseres] aangemerkt als een eenzijdige opzegging van haar arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:681 BW. Ingevolge artikel 7:686a lid 4 onder a BW, geldt dat de bevoegdheid om een verzoekschrift in te dienen bij de kantonrechter vervalt twee maanden nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd indien het een verzoek op grond van de artikelen 7:677, 7:681 lid 1 onderdelen a en b en 7:682 leden 1, 2 en 3 BW betreft. Het verzoek van [eiseres] is een verzoek op grond van artikel 7:681 BW dan wel 7:682 BW voornoemd. Immers, de eenzijdige opzegging van de arbeidsovereenkomst door A10HUB B.V. zou op grond van artikel 7:663 BW moeten worden toegerekend aan
Inivum c.s. in de hoedanigheid van verkrijger. Voor zover het verzoek van [eiseres] betrekking heeft op artikel 7:673 BW dan wel 7:673a tot en met d BW, geldt een termijn van drie maanden nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd waarbinnen een verzoek moet zijn ingediend. De in artikel 7:686a BW genoemde termijnen zijn vervaltermijnen en deze zijn in tegenstelling tot verjaringstermijnen niet te stuiten. Deze termijnen worden streng gehanteerd. Redenen waarom Inivum c.s. de kantonrechter bij incidentele vordering verzoekt om [eiseres] niet ontvankelijk te verklaren.
Vanwege de echtscheiding van partijen is ten aanzien van de onderneming van
A10HUB B.V. en haar werkmaatschappijen in de jaren voor 1 januari 2016 een aantal scenario’s de revue gepasseerd in het kader van de boedelscheiding. Medio 2015 heeft [eiseres] op eigen initiatief te kennen gegeven dat haar betrokkenheid bij de onderneming(-en) die door [naam 1] wordt (werden) gedreven niet meer wenselijk was en daarom haar arbeids-overeenkomst per het einde van dat jaar te willen beëindigen. Dit vanwege de gespannen verhoudingen tussen partijen en omdat er dan sprake zou zijn van ‘twee kapiteins’ op het schip wat de werkverhoudingen niet zou bevorderen. In die periode gaf [eiseres] aan dat ze de onderneming in december 2015 zou verlaten. [eiseres] is ertoe overgegaan om haar werkzaamheden in kaart te brengen voor de overdracht daarvan. Dat heeft ertoe geleid dat [eiseres] met een e-mail van 14 september 2015 aan [naam 1] een overzicht heeft gestuurd van de werkzaamheden die zij in hoofdlijnen uitvoerde. Deze werkzaamheden zijn overgenomen door [naam 1] . Andere werkzaamheden heeft zij overgedragen aan een collega, mevrouw [naam 2] . Het vertrek van [eiseres] is aanleiding geweest voor het plannen van een bijeenkomst met het personeel waarop afscheid zou worden genomen van [eiseres] . Dit heeft op 17 december 2015 plaatsgevonden. Dat [eiseres] op de hierboven genoemde wijze haar werkzaamheden voor A10HUB B.V. heeft beëindigd, wordt nog eens bevestigd door de verklaringen van een aantal collega’s. A10HUB B.V. heeft deze beëindiging van de werkzaamheden en opzegging van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2016 door [eiseres] aanvaard en dat is aanleiding geweest om [eiseres] 23 februari 2016 bij het Handelsregister uit te schrijven als gevolmachtigde. A10HUB B.V. heeft [eiseres] na haar vertrek niet verzocht om de bedongen arbeid op enige wijze nog te komen verrichten. [eiseres] heeft ingaande die datum feitelijk ook nooit meer werkzaamheden verricht voor A10HUB B.V. maar heeft wel salaris ontvangen tot en met maart 2018 (27 maanden). [naam 1] , in diens hoedanigheid van (uiteindelijk) bestuurder van A10HUB B.V., heeft destijds uit coulance voor het doorbetalen van salaris gekozen omdat [eiseres] anders zonder inkomen zou komen te zitten gedurende de tijd dat er tussen partijen nog geen regeling was getroffen inzake het eventuele recht van [eiseres] op partneralimentatie. De aldus aan [eiseres] betaalde bedragen zouden dan bij een regeling in het kader van de echtscheiding kunnen worden verrekend. Er is al langere tijd geen sprake meer van een arbeidsovereenkomst omdat de rechtsverhouding allang niet meer de wezens-kenmerken bevat van een arbeidsovereenkomst. De factoren persoonlijke arbeid en gezags-verhouding ontbreken. De betalingen die na 1 januari 2016 aan [eiseres] zijn gedaan ontberen dan ook het karakter van loon.
Als al zou worden aangenomen dat er sprake is (1) van een arbeidsovereenkomst van [eiseres] met A10HUB B.V. en (2) van een overgang van onderneming voor wat betreft de
activiteiten van A10HUB B.V., dan geldt ingevolge artikel 7:663 BW dat de rechten en
verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever in die onderneming voortvloeien uit
een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer van rechtswege over gaan op de verkrijger. Aangezien [eiseres] echter (reeds lang) niet meer werkzaam is bij A10HUB B.V. dan wel in deelwerkzaamheden ten behoeve van onderliggende vennootschappen, kan zij niet worden aangemerkt als ‘een daar werkzame werknemer’.
Van een overgang van onderneming is geen sprake. De activiteiten in MMP B.V. bestonden uit het maken van kleurboeken voor kinderen die in ziekenhuizen verblijven en het in verband daarmee werven van adverteerders. Die activiteit is gestaakt per 1 december 2016. Het betreft bovendien een activiteit die qua identiteit een volledig ander karakter heeft dan bij Surfkids B.V. Daarmee is de aard van de onderneming van Surfkids B.V. evident anders dan die van MMP B.V. Ook voor wat betreft MMP BI B.V. heeft geen overgang van onderneming plaatsgevonden omdat de aard van de werkzaamheden is gewijzigd.
MMP BI B.V. verdiende vroeger aan een ticketing systeem maar daarvan is al langere tijd geen sprake meer. Inivum c.s. meent voorts dat uit het enkele feit dat oud-medewerkers van MMP B.V. en MMP BI B.V. nadat hun arbeidsovereenkomsten zijn opgezegd, bij haar in dienst zijn gekomen niet zonder meer volgt dat daarmee sprake is van een overgang van onderneming. De aard en identiteit van de ondernemingen is gewijzigd.
[eiseres] heeft vanwege haar aparte status als echtgenote van de directeur/grootaandeelhouder, altijd salarisstroken ontvangen waarop geen vakantietoeslag vermeld stond. De reden is
gelegen in het feit dat [eiseres] in haar hoedanigheid van echtgenote van de directeur/ grootaandeel niet als werknemer wordt aangemerkt. [eiseres] moet hebben geweten dat zij geen
vakantietoeslag ontving en dat de reden daarvoor was dat zij de echtgenote van de
directeur/grootaandeelhouder was. Daarbij merkt Inivum c.s. op dat [eiseres] in alle jaren dat zij vanaf 1 maart 1995 werkzaam is geweest voor A10HUB BV nimmer eerder heeft aangegeven dat zij aanspraak wenste te maken op vakantietoeslag.